CEN DAG AAN ZEE.
Bladvulling.
belooning op volgt. En Coba die al zoo flink
begint te breien en Moeder te helpen. Denkt
Jantje dat alle kuikentjes groot en klein van
hem zijn? hoe grappig.
Anje de Gelder, kleine poesjes willen al
tijd wel spelen,' die krijgen er nooit genoeg
van, maar heusch ik heb toch ook heel dik
wijls poesen van eenige jaren gezien, die
nog dolgraag willen spelen, ze blijven soms
zoo lang jong in hun hart; poesen hebben
ook een hart.
Ploni v. d. Meer, ik geloof dat ik van jou
nog allerlei in voorraad heb liggen zoowel
raadsels als anecdotes dus ik zou jou aan
raden nog te bewaren wat je voor mij hebt.
Ik begrijp best dat je veel van zwemmen
houdt, maar ik heb er nooit van gehouden
en ik denk er niet over om het nu nog eens
te gaan probeeren, het zou mij heel slecht
bekomen.
Willem en Jan Overduyn, ja niet waar.
vreeselijk onweder in vele plaatsen, vooral
in Amsterdam, waar het menschenlevens
'kostte.
Herman Zaalberg, zoo ben jij zoo aan hel
varen en roeien enz. Ik begrijp best dal ye
ouders wilden dat je eerst leerde zwemmen,
want anders zou het veel te gevaarlijk zijn,
maar toch wees maar heel voorzichtig hoor,
een ongeluk is zoo gauw gebeurd.
Marielje v. Daalen, 't is juist geen meer,
maar een plaats en die bestaat natuurlijk
niet geheel uit water. En zeker in dat an
dere raadsel moet het een U zijn, zoo was
de naam oorspronkelijk. Neen geheimen ver
klap ik nooit, als ik maar gewaarschuwd
word, dat het een geheim is.
Jo Naglegaal en Agatha Braai, wat heeft
A. een goeden verjaardag gehad. De koren
bloemen in jullie brieven waren mooi ge
droogd. De laatste weken hoor ik van meer
dere kinderen dat ze sigarenbandjes sparen
en van de werkjes die ze er van maken.
Veel plezier op het-tochtje naar Lisse.
Neefjes en nichtjes uit het Kinderzieken
huis. Velen zonden mij weer een groetje.
Liesje Visser, een nieuw nichtje dal zoo
keurig zelf een kaart aan mij schreef. Lees
maar veel in je mooie boekjes. Jopie Hees
terman, zeker wist ik je naam nog. Ben je
weer bezig met kettingen rijgen, en in je
plakboek aan het plakken. Coba v. d. Tuin,
die flink raadsels oploste en er nog zóóveel
bij vertelde. Zoo. is Adriaan de Marie nu
naar huis? dan helpt het niet veel of ik hem
hier nu bedank voor zijn briefje of zou hij
dit thuis ook lezen? Barbara al naar huis?
net zooals Adriaan? Ik hoop Freekie en
Marietje dat jullie weer heel gauw bij de
andere kinderen moogt komen dat zal dan
gezellig zijn. Annie Metselaar, mag jij zoo
mooi zitten kleuren in je bedje en heb je ook
mooie leesboekjes?
En dan nog een massa kleintjes die nog
niet zelf schrijven en mij allemaal groetjes
sturen. Bartje en Jacquie, Jantje, Pietje,
Greta, wat een gezellige troep kleintjes.
Komt Baby weer gauw boven? daar verlan
gen jullie zeker allemaal erg naar. Kata-
lin Komlos, weer een flinken brief van je,
erg aardig. Ik ben zoo blij voor je dat je nu
iemand hebt om mee te praten, en wal
heerlijk dat je een heelen dag builen hebt
gelegen. Och wat aardig voor je die drie
eendjes die telken? bij je komen en dat jij
2e dan mag voeren. Boeken van mevrouw
v. Hille Gaertke zijn heel mooi.
Coba en Maartje Haasnoot, denk er om le
volgende week de brieven naar Haarlem,
kijk begin correspondentie. Wat prettig ver
haal over dien vogel in de kippenren en dat
de kippen zoo boos werden. Dat vind ik al
tijd heel aardig om lang goede vriendin met
iemand le zijn, des te meer ga je je hechten
aan iemand en aardig zooals M. en N. H. nu
nog bij elkaar logeeren.
Nu ga ik weer eens eindigen. Kijkt vooral
allen naar het begin der correspondentie dat
ik de volgende week in Haarlem ben, het
juiste adres heb ik opgegeven.
Hartelijk gegroet
Mej. A. KOOPMANS v. BOEKEREN.
AAN WIE DE SCHULD?
Hebben wij wel eens willen bedenken,
Als alles ging fout den heelen dag,
Dat de schuld toch eig'lijk niet bij and'ren,
Maar 't allermeest bij ons zeiven lag?
C. H.
Suusje en haar zusje Emmy waren arme
kindertjes en hadden nog nooit de zee ge
zien.
Hun ouders waren gestorven en zij woon
den bij Grootmoeder in, die weduwe was en
den kost voor hun drieën verdienen moest
met uit werken te gaan. Jullie kunt dus wel
begrijpen, dat zij heel zuinig moest zijn.
Maar al was zij ook nog zoo zuinig, van
haar kleinkinderen hield zij dolveel en zij
zou zichzelve het «illernoodigste ontzeggen,
om het Suusje en Emmy te kunnen geven.
Op zekeren dag kwamen de kinderen op
getogen uit school. Zij hadden den gehee-
len weg naar huis hard geloopen en waren
wel vijf minuten eerder thuis dan anders
het geval was.
„Grootmoeder 1 Grootmoeder 1" riepen ze
uit. „We gaan met de heele school naar zee,
naar Zandvoort en wij mogen ook mee. Is
dat niet fijn?"
Natuurlijk was Grootmoeder^al even blij
als de kinderen. Reeds dagen van te voren
was zij bezig de jurken van Suusje en Em
my versteld en door de zon en dikwijls
wasschen verkleurd, maar toch knap-keurig
netjes le strijken. En toen eindelijk de
groote dag aanbrak, was zij vroeg opge
staan om de meisjes aan te kleeden.
„Dag Grootmoeder! Dag Grootmoederl"
riepen de kinderen toen zij weggingen.
„We brengen een cadeautje voor u mee
van de zee."
Wat het cadeautje zijn zou. wisten zij
eigenlijk niet. Ze hadden heelemaal geen
geld op zak maar er zou al licht wat £e
vinden zijn, dat voor niets te krijgen was en
waarmee ze Grootmoeder plezier konden
doen. Ze zouden hun oogen maar goed den
kost geven
Grootmoeder had geen tijd om hen weg
te brengen; zij moest naar haar werkhuis.
De kinderen liepen dus alleen naar het
station, waar zij op het groote plein reeds
in de verte een paar juffrouwen van school
en heel wat kinderen zagen staan.
Dat was een gebabbel, een gelach en een
vreugde! Geen wonder ook, want wie zou
het niet heerlijk vinden een heelen dag
naar zee te gaan en dat met zóóveel kin
deren
De zon scheen vroolijk en had blijkbaar
schik in de dartele jeugd. Zij tenminste zou
er het hare bij toe dragen om de kinders
eens echt te laten genieten
Eindelijk waren de namen van allen af
geroepen; niet één ontbrak er op het appèl.
Wie zou er nu vandaag ook niet present
zijn?
In rijen van drie liepen de kinderen naar
het perron, waar weldra de trein binnen-
stoomde, die hen naar Haarlem zou bren
gen. Vlug stapten allen in en de reis begon.
Daar was heel wat te1 zien onderweg, 't Was
alsof de slooten tussehen de weilanden alle
maal een eind meedraaiden. Wat waren er
veel koeien in de wei en hoevee'l molens
zag je soms op eens wel tegelijk!
In Haarlem stapten allen uit en liepen
weer in rijen van drie naar de tram, die
hen naar Zandvoort zou brengen. Er waren
aparte wagens voor gehuurd. Was dat niet
eenig? Aparte trams voor hun school,
voor hun heele school!
Toen de kinderen eindelijk allen uitge
stapt waren en een klein eindje geloopen
hadden, zagen zij de zee, de machtige,
wijde, altijd verschillende en nooit een
tonige zee.
Hoe klotsten de golven, hoe weerkaatste
het zonlicht in het schuimende nat en hoe
heerlijk rook de zee! Zoo'n echte zout-
lucht, die" je nergens anders kon inademen
dan aan zee.
De kinderen waren stil geworden bij dien
groolschen aanblik. Dat was nu de zee,
waarnaar zij zoo verlangd hadden, die som
migen van hen wel kenden, maar die toch
altijd weer nieuwe aantrekkingskracht be
zat