Moilie en de Bijen.
Van Zem en Keesje.
lukken, zich uit de voeten te maken. Hard
loopen kon hij niet, maar het was zijn ge
luk. dat de dikke kruidenier het opgaf en
blijkbaar van alle verdere vervolging afzag.
VuiL kleverig en dorstig kwam de arme
Quick thuis.
,,De kruidenier was al even kwaad als
de zwaan, de stier en de jongen. Dit
avontuur is nog het allerergste, wat ik ooit
beleefd hebl" zuchtte Quick, terwijl zijn
vrouwtje hem in een emmer met lauw water
stopte en hem met een stenigen borstel be
werkte.
Er waren echter verscheiden emmers
water noodig, vóór hij heelemaal schoon
was. Eindelijk schudde hij zich flink uit,
rende wat heen en weer, ging opnieuw in
de zon liggen en zei in zichzelf:
„Voortaan zal ik maar niet meer op
avonturen uitgaan. Het ééne loopt nog
slechter af dan het andereI Als ik met
mijn baas uitga, overkomt mij nooit iet9
dergelijks. Ik zal dus maar op hem wach
ten."
Naar het Engel9ch van H. BROADEENT.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Het was een heerlijke dag in het voor
jaar en de boomgaard van Boer Smith zat
vol dikke knoppen. Onder de appelboomen
stond een rij houten bijenkasten.
Uit die bijenkasten nu klonk zoo'n ge
gons en gezoem, dat ieder begreep, dat er
jets gewichtigs ophanden was.
Koningin Zoem vloog vertoornd heen en
weer. Zij was zeer opgewonden.
„Het is een schande," zei ze legen haar
eersten minister Buzz. „Denk eens aan al
die jaren, dat wij hier heel nauwgezet onzen
plicht gedaan hebben en nu zoo veronacht
zaamd te worden! En zoo'n gewichtig
nieuws van de klaver-bijen te moeten hoo-
yen.I"
jHeelemaal veronachtzaamd worden wij
toch niet. Uwe Majesteit", waagde Buzz het
te zeggen. „Zie maar eens hoe voDde sta
tistiek-boeken over ons staan."
„Dat is het juist," ging de Koningin
voort; „maar n u worden wij veronacht
zaamd. Ze moeten maar eens een goede les
hebben. Ik beveel een algemeenen zwerm."
„Och. doet u dat toch alsjeblieft niet,
Uwe Majesteit!" pleitte mevrouw Bruin-
Geel, één der hofdames. „Denkt U eens
aan al die lieve rose-en witte appelbloesems,
die op ons zitten te wachten! En vergeet
U Mol lie's heerlijke dahlia's toch alsjeblieft
niet. Wat waren die verleden jaar prachtig.
Zulke fluweelachtige bloemblaadjes en zulk
mooi gouden stuifmeel
„Stil!" gebood Koningin Zoem. „Ik zeg,
dat we gaan zwermen en dus gaan we
zwermen."
Niemand durfde nu een woord meer te
genspreken.
„En morgen vroeg," voegde de Koningin
er nog aan toe. Daarna trok zij zich in haar
particuliere vertrekken terug.
In een hoekje, geheel onopgemerkt, stond
Bruin, een klein bijtje. Het was haar plicht,
voor één der Koninklijke babies de lucht
koel te houden door voortdurend met haar
vleugeltjes te waaien. „We zullen niet weg-
zwermen uit dezen heerlijken, ouden boom
gaard ten minste als ik er iets aan doen
kan. Ik weet zeker dat de Koningin het
diep in Haar hart ook liever niet wil," dacht
zij.
En toen zij eenigen tijd later door een
ander bijtje afgelost werd en dus vrij was,
ging zij naar de boerderij om Moilie te
zoeken, die bij een bloembed stond.
Zij zoeipde nu:
Lief meisje, aardig meisje,
Ga alsjeblieft niet weg,
Maar hoor nu toch eens even
NaaT 't geen ik tot je zeg.
„Hé," riep Moilie plotseling uit; „daar is
een feetjel Ik hoorde zoo'n lief, zacht stem
metje."
Ik ben geen fee, klein meisje,
Maar slechts een bruine bij.
Blijf even staan, toe Moilie,
En luister dan naar mijl
^Natuurlijk wil ik naar je luisteren," anL
woordde Moilie. „Het is eigenlijk nog veel
leuker dan wanneer je werkelijk een feetje
was, want je komt misschien nooit een fee
tegen, maar je kunt altijd mooie, bruine
bijtjes zien. Ik wist eigenlijk niet, dat bijen
konden praten, juffrouw Bruin," voegde zij
er lachend aan toe.
„Wif zijn te verstandig om veel te pra
len," antwoorde Bruin nu.
„Dat weet ik knikte het kleine meisje,
„De oude Esther noemt jullie, kleine schep
selen vol wijsheid." Ik begTijp wel niet
goed, wat ze daarmee eigenlijk bedoelt,
maar hot klinkt toch als een mooie naam."
„Wel lieve Moilie. zou je iets voor ons
willen doen?" zoemde Bruin nu weer.
„Kan ik dan wat voor je doen?" vroeg
Moilie gretig.
„Je zou de bijenkasten morgen toch niet
graag leeg willen zien. is hel wel?" ging
Bruin voort. „Je zou dan geen gouden
honing meer op je boterham hebben."
„Maar dat zou vreeselijk zijn", zei Moilie
verschrikt. „En het zou ook heel jammer
zijn, als de bijen mij nooit meer onder de
appelboomen in slaap zoemden."
Maar je kunt volle bijenkasten en een
massa honing hebben, als je vanavond
vóór zonsondergang maar aan elke bijen
kast klopt en zegt:
Bijtjes geel en bijtjes bruin,
D' Appelbloesems zwellen.
Luister toch, o, luister toch
'k Kom je wat vertellen.
„Wil je dat doen, lieve Moilie?" En er
sprak angst uit Bruin's stem.
„Natuurlijk wil ik dat en wat nog
meer?"
„Verder vertel je hun van alles wat er op
de boerderij gebeurt. Esther deed dit vroe
ger altijd en haar moeder vóór haar. Ver
geet het vooral niet. Moilie."
„Nu herinner ik mij op een9, dat de oude
Esther vandaag in zichzelf mopperde, om
dat haar rheumatiek haar in huis hield. Ze
zei: „Wie zal nu de bijen vertellen?" Ik ver
stond haar niet goed en dacht eigenlijk, dat
zij de bijen wilde tellen. Ik lachte, maar
zij schudde het hoofd en zei: „Er rust geen
zegen op den appeloogst, als je niet alles
aan de bijen vertelt, Moilie."
„Zij heeft groot gelijk. Weet je ook iets
te vertellen, dat onlangs gebeurd is iets
belangrijks, bedoel ik?" vroeg Bruin.
„Laat eens zien we hebben een massa
lieve, kleine kuikentjes en gele eendjes en
ook jonge kalveren."
„Vertel hun dat allemaal en alles, wat je
vender nog bedenken kunt," zoemde Bruin
en zij vloog weg.
„Ik zal het Esther dadelijk gaan vragen
zij weet altijd alles", dacht Moilie en zij
ging naar de keuken, waar zij de oude
vrouw vond. Haar moeder verleide Esther
steeds alles. Dat wist Moilie.
Intusschen kwam Bruin veilig thuis en*
maakte zij Buzz-wuzz, den Opper-ceremo-
niemeester, heel boos, door haar reismandje
voor den volgenden morgen niet te willen
pakken.
„Als we gaan, ben ik klaar." zei zij ter
wijl zij den deftigen Buzz-wuzz verontwaar
digd achterliet. „Zoo'n klein, btutaal ding,
om het beter te willen weten dan ik!" mom
pelde hij.
„Esther, wat hooren de bijen graag ver
tellen?" vToeg Moilie, zoodra zij de oude
dienstbode in de keuken gevonden had.
Esther zat bij het vuur, want zelfs in den
zomer deed de kachelwarmte haar goed.
„De bijen, lieve kind; ja, die hooren
graag alles. En als niemand hun wat ver
teld, gaan zij zwermen."
„Dat weet ik," stemde Moilie in. „Zal iït
ze van de kuikens vertellen en van de eend
jes en de kalveren? Weet jij soms nog iets
anders, Esther?"
Kom eens vlak naast me zitten, liefje,"
fluisterde de oude Esther nu geheimzinnig.
„Je weet van het stuk land, dat je vader
al zoo lang heeft willen koopen? Nu, dat
zal morgen gebeuren. Hij spreekt er niet
over, omdat hij bang is, dat de buurman
er van hoort en deze hem eens vóór mocht
zijn."
Moilie lachte vroolijk.
Zij wist. dat de grond van hun buurman
aan den anderen kant aan hel bewuste stuk
land grensde en begreep, dat ook hij het
van den jraaf zou willen koopen. En zij
lachte opnieuw, toen zij even vóór zoe
ondergang naar de bijenkasten liep.
„Hoe grappig, dat ze zouden gaan zwe
men, als ik hun dat nieuws niet vertelde
dacht zij en ze klopte aan de eerste bije
kast en zei:
Bijtjes geel en bijtjes bruin,
D'appelbloesems zwellen.
Luister toch, o, luister Joch.
'k Kom je wat vertellen.
Het kleine, bruine bijtje was in de la;
sle kast en glimlachte in zichzelf, zoo b
was het, dat Moilie haar belofte nakwa
en het nieuws van de boerderij vertelde.
Den volgenden morgen viel er heel w
uit te pakken en de deftige Buzz-Wu
scheen telkens, als hij de kleine Bruin za
iets aan den anderen kant te ontdekken, d
plotseling zijn aandacht trok.
Moilie noch de oudste Esther waren o
maar eenigszins verbaasd, toen boer Smi
later in het jaar zei, dat hij nog nooit zó
veel appels en zóóveel honing gehad ha
Hij voegde er nog aan toe, dat de aanko-
van het stuk land het wijste was, dat hij
jaren gedaan had.
En Moeder die in het geheim genonn
was, gii^g met de oudste Esther en Moll
naar de bijen, om haar alles te vertelle
wat de boer gezegd had.
(Op het spreken na echt gebeurd).
Een hond, een hond, een ruige hond:
Zem, al wat oud van jaren
In 't voorjaar liep in lent-tuin rond,
Verloor veel grjjze haren.
Een lustig lente-meesje vloog,
Waar 't zacht en zoeltjes zonde;
En hoog, heel hoog, heel veilig hoog
Nestkastje had gevonden!
Zag Meesje Keesje 't wollig haar,
In-uit, in-uit ging gjonwen,
Dacht: ,,'f ligt daar voor mijn bedje klaar
Ging blij zijn nestje bonwen 1
Zem keek eens toe, gluurd' door de rui
Bewoog zijn ruige vachtje,
Stil schudd' nog méér grjjs haartjes nit
Voor 't knusse nestkast-vrachtje!
Het duurd' niet lang mees-vrouwtje kwaï
Vloog niet zoo vaatjes buiten,
Maar méé-bezit van 't huisje nam,
Ging Keesje voor haar fluiten!
Op 'n dag op ééns: „pieppieppieppiepl"
Hoog 't snaterd'; Klein blauw-geeltjes:
Mees-kindertjes, in 't nestje diep
Probeerd' voor 't éérst hun keeltjesl
Na 'n poosje van een dag of tien,
Tijd van warm-zonn'ge lente,
Zem mocht héél mees-familie zien,
Heel fleur'ge, kleur'ge bentel
Ze vlogen uit!ze vlogen héén!.™
Strooid' rond hun neste-donsjes,
Oogd' Zem hen na, hoord' nog alle:
Hun pieppiep-onderonsjes!
Kreeg hij in ruil voor zijn grijs baar
Gezaaid geel-blauw geveerte
Op kop en staart of 'k weet niet waar
Door meesje's dank-begeerte.
Zem meesmnild' wat, zett' ooiken snuit,
Had geen geveert van noode!
Fft! schudde fluks zjjn wolpruik uit...
Gedwee al' veertjes vloden!
Kwam Meesje-Keesje eefjes nog
In boom en floot van boven:
„Je bentZembent niet booze toe
We jou je baartjes rooven?"
„Welnéen," waft Zem, „gerust kom t'ruj
'k Laat héél veel nieuwe groeien.
Schud graag hen voor je van mjjn rug.
Als weer de dotters bloeien!"
CLARA WITTE.
K