VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD No. 20. Zaterdag 28 Mel Anno 1927 e dood van den ouden Djeroekboom. •I* door C. J. ZON—KOK. Iet was op een ochtend na den laalsten jaardag van den djeroekboom. Toen de zon op was gegaan en met haar nne stralen alle bloemen en planten kker had gekust, stak er een heel zacht idje op, dat voorzichtig den dauw van de deren afblies. Liefkoozend streek de id ook langs de takken van den ouden roek en vroeg vertrouwelijk, of hij goed lapen had na dat groote verjaringsfeest i gisteren. 11 vele, vele jaren had de wind dat ge- agd op den ochtend na den grooten dag steeds was het gemoedige antwoord van 1 boom geweest: .Ja heerlijk; maar wie zou er nu ook niet ker slapen, wanneer hij door zulke lieve tes in slaap gezongen, ia dat antwoord lachte onze wind dan ijk en schudde spelenderwijs aan de ken, zoodat de dauwdruppels alle kanten stoven. En de boom liet maar goedig t zich sollen. laar dezen keer bleef het gewone ant- örd weg en tot schrik van den wind en planten en vogeltjes uit den tuin, zei oude djerekboom moedeloos: Ja, ik i wel vast geslapen, maar nu ik wakker voel ik me zoo slaf> en krachteloos l liefst zou ik maar weer gaan slapen, de zonnestralen me maar niet hinderen, branden me." )ntsteld sprong de wind op. Zou de oude m ziek worden? )e djeroek kreunde even en mompelde „Oh, die zon steekt me zoo." loseling een besluit nemend, vloog de id uit den tuin weg en steeg al hooger hooger. totdat hij vlak bij de zon kwam. ir smeekte hij haar om toch niet zoo fel chijnen. daar de arme djeroekboom ziek i. Maar de zon kon er niets aan doen. zij nu een maal schijnen en kon haar len niet naar willekeur uitzenden of bij i houden. 'en einde raad begon de medelijdende ld toen te bl&zen, te blazen, totdat zijn igen bol stonden en hij zwaaide met zijn >te vleugels om den zieke toch maar w te helpen. an alle kanten kwamen de wolken nu etten. Ze rolden over elkaar heen, zóó'n st hadden ze. Weldra was de zon heele- il bedekt en kon er geen enkel straaltje r tot de aarde doordringen, e zieke boom zuchtte van genot, nu hij zon niet meer op zich voelde branden >edank(en den goedhartigen wind harte- voor zijn hulp. Hij richtte zich weer wat ;er op en liet zijn blaadjes minder han-. aar de wind kon natuurlijk niet iederen helpen, want hij had nog zooveel meer oen in de wereld en zoo kwamen er r eindelooze dagen, dat de zon haar 'en ongehinderd naar beneden kon zen- De krachten van den boom namen zaam maar zeker af. Hij was niet meer machte om nieuwe blaadjes en takjes °en ontspruiten, zooals andere jaren en >ude blaadjes begonnen, er dor en geel le zien. Er heerschte een erg gedrukte stemming in den tuin. Alle boomen en planten lieten uit medelijden met den djeroek hun blaad jes hangen. De vogeltjes durfden haast niet meer kwinkeleeren, omdat ze bang waren dat het den zieke zou hinderen. En iederen morgen, zoodra de zon oi>- ging vlogen de vogels naar den djeroek boom. zetten zich voorzichtig op zijn lakken neer en vroegen hem. hoe het er mee ging. Ook de wind maakte zich erg bezorgd, kwam, zoo vaak hij maar een oogenblikje vrij kon maken, naar den tuin en streek liefkoozend over de takken van zijn be schermeling, terwijl hij hem troostwoordjea toefluisterde. Altijd was weer de klacht van den boom, dat de zon hem verschroeide. De wind schudde medelijdend het'hoofd en deed nog meer zijn best om de zonnestralen zooveel mogelijk tegen te houden, zoodat de lucht heel vaak met grijze wolken bedekt was en de menschen tegen elkaar zeiden, dat het een bijzonder regenachtig jaar was. Het verschil tusschen den Oost- en den West Moesson was dan ook haast niet te merken. Maar al die goede zorgen konden den ouden boom toch niet meer redden; hij voelde zijn krachten steeds meer afnemen. Zijn wortels verloren de kracht om zich stevig in den grond vast te hechten en teerden weg. Daardoor kon hij hoe langer hoe minder voedsel uit den grond halen om al zijn takken en bladeren te voeden en hoe meer de tijd verliep, hoe meer blaadjes er afvielen. Met angst en beven zagen al zijn trouwe vrienden dat verval van krachten aan. Vele bloemen huilden 's nachts heel 9lilletjea. zoodat de ochtendzon, als zij hen wakker kwam maken, groote tranen op de bloem blaadjes vond liggen. Niemand kon zich voorstellen, hoe het zijn zou, als de boom werkelijk gestorven zou zijn en men zijn goedmoedige raadgevingen en verhalen nooit meer hooren zou. En die heerlijke verjaringsfeesten zouden dan ook nooÜ meer terugkomen Zoo verliep een heel jaar en brak weer de vooravonid van den grooten dag aan, maar geen enkel bloesemknopje vertoonde zich aan den djeroekboom tusschen de wei-» nige blaadjes, die nog aan de takken zaten. Er heerschte weer groote spanning in den tuin over wat er nu gebeuren zou, want iedereen begreep, dat er van het ge wone jaarlijkse he feest niets zou kunnen komen, nu de jarige zelf stervende was. Maar wat dan Het djeroekelfje liet zich heelemaa» niet zien en de bewoners van den tuin moesten gaan slapen zonder zijn bekende waarschu wing gehoord te hebben, dat morgen de djeroekboom jarig zou zijn. 's Morgens bleef de zon zich schuil hoe den achter donkere wolken en in zijn ver driet over den boom loeide de wind buiten om de tuinmuren, maar in den tuin zelf was het wonderlijk stil, geen blaadje bewoog en geen enkel vogeltje liet zich hooren. Ieder voelde, dat dit de laatste dag van den goeden ouden djeroekboom zou zijn en niemand wilde hem nu storen. Ook de boom zelf, die een wonderlijke lichtheid in zich voelde, alsof hij ai niet meer tot de aarde behoorde, begreep, dat zijn einde naderde. Maar nu stemde het hem niet treurig meer, het was hem, alsof hij juist iel3 heerlijks tegemoet zou gaan. Zijn gedachten vlogen terug naar de jaren, die hij hier in dezen rustigen tuin geleefd had. En het kalme verloop van zijn leven met de genegenheid van alles, wat er om hem heen was» stemde hem tot dank baarheid. Hoewel hij zich erg slap en zwak voelde, verzocht hij toch aan het djeroek-elfje, om de anderen te vragen even naar hem te luisteren, daar hij nog iets zeggen wilde, vóór hij ging sterven. Het elfje deed dadelijk wat hem gevraagd werd. Toen het weer bij zijn ouden boom terugkwam en zich aan zijn voeten in het gras neergezet had. verhief deze voor het laatst zijn stem, die vreemd klonk, als kwam ze van heel ver. „Ik voel, dat mijn einde nadert; ik heb haast geen kracht meer om me staande te houden, maar ik ben er niet bang voor en vind het ook niet naar. Ik heb lang genoeg geleefd en ik zou daarom ook graag willen, dat jullie niet bedroefd wordt, omdat ik er straks niet meer zijn zal. Jullie moet maar denken, dat we allemaal eenmaal sterven moeten en als je dan merkt, zooals ik nu ook, dat na vele, vele jaren je worlels ein« delijk hun levenskracht gaan verliezen en dat zelfs de heerlijke zonnestralen je hindei ren, din is het heerlijk te weten, dat je straks dat lichaam, dat je hindert en je pijn doet, van je af kunt werpen en dat je ziel zich vrij zal kunnen bewegen zonder door wortels aan den grond geketend te zijn, zooals tot nu toe. Om mijzelf hoef je dus niet te huilen, want ik ga een heerlijken tijd tegemoet, maar ik ben bang. dat jullie het erg stil zult hebben, wanneer ik mijn elfjes ook mee naar den hemel neem. Daar om zal ik ze maar bij jullie in den tuin achterlaten, en om je te troosten over mijn weggaan zullen ze voortaan iederen nacht, als het volle maan is. hier op de zelfde plaats, waar ik nu sta. dansen in het maan licht. De elfjes zullen zich straks, zoodra de maan opkomt, een nieuw verblijf uitzoeken in de andere boomen en planten". De stem van den ouden djeroekboom. die hoe langer hoe zachter ging klinken, maar toch tot in het uiterste hoekje van den tuin duidelijk verstaanbaar was gebleven, zweeg nu geheel en in de plaats daarvan klonc overal een ontroerd gefluister van de ver schillende planten over de goedheid van hun boom. Maar langzamerhand verhieven de stemmetjes zich al meer en meer, want ze begonnen er over te kibbelen, bij wie de kleine elfjes nu hun intrek wel zou-> den nemen. Het djeroekelfje liet gauw een veront-i waardigd „ssst" hooren en de kibbel aars hielden beschaamd hun mondjes. De uren verstreken, de zon ging onder en het werd donker in den tuin. zóó donker, dat de boomen niet eens tegen de lucht af-» staken. De planten vroegen zich af bezorgd af, of de elfjes nu straks den weg wel zouden kunnen vinden en of de oude djeroekboom nu zoo in het donker naar den hemel zou moeten gaan. Maar toen kwam de wind, joeg een deel der wolken weg en daar vielen de heldere manestralen in den tuin. Op het zelfde oogenblik opende zich de stam van den djeroek en traden do elfjes in een lang*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 17