bij. Liefkoozend streek zij over de handen
van Tante Frans, die haar en haar zusje
gered hadden.
„Eerst slapen!" zei Tante Frans, terwijl
zij het meisje toedekte, dat evenals haar
zusje weldra in een difepen slaap viel.
(Wordt vervolgd).
Februari
Door
O. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Januari, ddeo wij bij afkorting Jan heb
ben genoemd, had een maand lang bij zijn
Ouders: Vader Tijd en Moeder Aarde, ge
logeerd en was toen weer vertrokken. Het
waa Februari geweest, die zijn oudsten
broer had opgevolgd.
Eigenlijk vond Februari, of Feb, zooals
hij in den familiekring genoemd werd, het
jammer, dat hij nooit met Jan samen bij
zijn ouders logeeren kon. Immers in den
tijd, dien Jan bij de Oudelui doorbraent,
was Oom Wintervorst er meestal ook.
Feb hield al evenveel van daen besten
Oom als zijn oudste broer. Maar twee
zoons te gelijk was vooral voor Moeder
Aarde, die voot zoo heel veel te zorgen
heeft, ook in dezen tijd van het jaar, te
druk en bovendien zou zij daarna eenige
weken dan heelemaal zohdcr één - kind
oim zich heen zijn. Neen, dat ging Diet!
Feb begTeep dit maar al te goed en
had dan ook besloten zich in het onver
mijdelijke te schikken Hij was altijd een
verstandige jongen geweest en had reeds
als kind geleerd, de zaken op te nemen,
zooals ze nu eenmaal zijD en het goede,
dat natuurlijk overal is. ook al moet je je
corns half suf zeek en om het te vinden,
dankbaar aan te nemen en er volop van te
genieten.
Feb was iemand, die van tegenstellin
gen hield. Hij was een vriend van de
koude, maar ook van de warme voorjaars
zon hij hield van eeD strak-blauwe lucht-,
maar ook van stormweer.
Een enkelen keer gebeurde het, dat hij
tijdens zijn bezoek van de aanwezigheid
van Oom Wintervorst kon genieten. O,
wat vond hij dat heerlijk I Zoo'n aneeuw-
of ijsperiode was een echt buitenkansje en
Feb luchte dan niet van plezier, neen hij
blies Grappige manier om je vreugde te
kennen te geven, ia het niet Maar elk
vogeltje zingt nu eenmaal, zooals het ge
bekt is.
Blazen ai6 die Feb kon I Dat had hij in
zijn jeugd geleerd.
Op een heel kouden dag doolde hij door
het bosch. O. boe fraai was het hier:
sneeuw, niets dan sneeuw, zoover het oog
kon zien Op den grond lag een dik, wit
kleed, waarop geen vlekje te bekennen
was en de boomen schenen allen zóó bij den
banketbakker, weggeloopen te zijn, na er
volop van de suiker geproefd te hebben en
ten slotte in een groot vat met
deze witte zoetigheid kopje-onder te zijn
gegaan. Hun stam. hun takken, alles was
met een witte laag bedekt.
En terwijl Feb daar zoo iD bewondering
voor al die winterpracht stond, kwamen er
een kleine jongen en een klciD meisje aan.
Zij zagen paars van de kou en hun handjes
waren verkleumd De kinderen waren dan
ook allesbehalve opgewekt.
Feb begreep niet, waarom zij er zoo be
droefd uitzagen en wilde er meer van
weten. Daarom ging hij achter een dikken
boom staan, zoodat de kinderen hem niet
konden zien en luisterde naar hetgeen zij
zeidon.
,,Er ligt weer niete!" begon de jongen.
Onder de sneeuw misschien," meende
bet meisje.
,,Maar daar hebben we niets aan."
,,En feeën bestaan «er niet meer."
,,Wat wou je dan van de feeën?" vroeg
de jongen.
„Wel, dat ze op eens heel veel takken
van de boomen bliezen", antwoordde het
meisje. „Dan konden wij die oprapen en
bad Moeder hout om in ons kacheltje te
ztoken. 't Is zoo vreeselijk koud."
^Maar daar hoef je niet op te wachten.
't Wordt vandaag toch niets, misschien
morgen," zei de jongen weer.
„Ja, misschien morgenzei Feb plot
seling halfluid. Hij# schrikte er zelf van,
want hij wilde zijn aanwezigheid niet ver
raden.
De kinderen hadden echter niets ge
hoord en gingen weer heen. 't Was vreemd,
maar Feb vond het witte bosch op eens
lang zoo mooi niet meer. Steeds moest hij
aan dc woorden der kinderen denken.
„Als Moeder eens geen hout had om te
stoken I" mompelde hij. „Ik weet misschien
een middel om die arme kinderen te hel
pen: 'k Zal Oom Wintervorst vragen, of
hij vannacht heel, heel hard wil blazen,
dan valt eerst de sneeuw van de takken
der boomen en daarna valt het doode hout
op den grond. Ik wil hem met alle plezier
helpen."
Oom Wintervorst was dien dag bijzon
der goed gemutst kon 't ook anders met
zijn witte sneeuwmuts op cd beloofde
Feb er voor te zullen zorgen. Hij kon het
beet alleen ai en Feb moest maar rustig
gaan slapen.
Dien nacht stormde het geweldig.
Den volgenden morgen was Feb al vroeg
op en werkelijk, alle sneeuw was van de
boomen verdwenen. Op den grond lag nog
wel een dikke laag. maar deze was
als bezaaid met dikke en dunne takken.
„Als nu die kinderen van gisteren maar
terugkomendacht Feb en hij besloot op
hen te wachten.
Zoo heel lang werd zijn geduld niet op de
proef gesteld, want na een tijdje kwamen
er twee kinderen een jongen en een meis
je, aan. Zouden ze dat zijn? Ja, werkelijk!
Ze waren het.
„O, kijk eens, Mina!" riep de jongen
uit. „Nu kunnen we aan 't sprokkelen
komen
„O, wat een massa takken! Wat heerlijk
veel takken!" juichte het meisje. „Wat
zal Moeder blij zijD!-"
Vlug gimgen zij aan het sprokkelen en
ze hadden weldra zóóveel bijeengegaard,
dat ze bijna onder den zwaren last be
zweken. Dapper liepen zij echter met hun
vrachtje naar huis. Dat was iets anders
dan gisteren!
Opgetogen vertelde Feb nu aan Oom
Wintervorst-, wat hij in het bosch gezien
had.
„EnneOom," vroeg hij, „wilt u het
nu in 't vervolg dikwijls laten waaien, als
ik er ben?"
„Jawel jongen, op één voorwaarde en
die is. dat jij den bijnaam van „Sprokkel
maand" krijgt."
„Uitstekend!" riep Feb uit, die niet al
leen zijn nieuwen naam heel mooi vond.
maar wiens liefste bezieheid het vanaf dit
ooeenblik was. te blazen.
Een paar dagen later vertrok Oom Win
tervorst weer.
„Waar gaat u heen, Oom?" vroeg Feb.
„Naar 't Noorden, jongen, daar is altijd
volop werk: ik heb er de handen vol."
,,'t Is daar mooi?"
„Prachtig! Er is daar niets anders dan
sneeuw en ijs. Alles is er wit. Daar is jullie
strengste winter nog maar kin^e^nel bij."
„En wonen daar ook menschen?" vroeg
Feb, die aan de kinderen in het bbsch
dacht.
„Heel in 't Noorden woont niemand. Er
zijn daar alleen dieren, vooral veel pen
guins, heel grappige vpgels. Een enkele
maol komen er wel eens menschen om de
Noordpool te zoeken, maar 't schijnt er hun
toch niet erg te bevallen, want ze gaan al
tijd gayw weer weg. 'k Geloof, dat ze 't er
een klein beetje te koud vinden, om er
eens wat langer te vertoeven. En ingepakt
al9 ze zijn! 'k Weet niet .hoeveel lagen ze
wel over elkaar aanhebben. Daar is een
Sint-Nicolaas-surprise niets bij."
„En vindt u het daar dan prettig?"
vroeg Feb nu weer.
„Natuurlijk, jongen! 'k Ben er echt in
mijn element 't Wordt me hier te zoel; er
is iets in de lucht, dat mij niet bevalt. Ik
ruik de Lente en die heb ik nooit kunnen
uitstaan."
Neen, nu voelde Feb toch wel, dat hij
anders was dan Oom Wintervorst. Hij hield
yeel van de Lente en wat was Moeder
Aarde dol op haar! Kwam het ni
omdat zijn oudste zusje. April, in
geboren was en Moeder Aarde zoo
lijk naar een lief meisje verlangd
kwam het. omdat de koesterende,
voorjaarszon Moeder Aarde zoovi
deed en zij genoot van het liefelii
gezang en de mooie bloemen, die
één hun kopje uit den grond opstak
Feb was er trotsch op. dat hij
de eerste bloemen kon aanbieden,
men op de ramen waren wel mee
toch niet echt en ze waren er der
winter geweest, maar levende v
die niet in een serre of broeikas, dc
den in het bosch of in den tuin f
ja. daarnaar verlangde Moeder As
heel erg.
O. hoe blij was Feb dan ook, di
Moeder in den tuin kon aanwijzen'
ken zoowaar hun witte kopjes t
sneeuw uit. Waren het niet net klb
den Wintervorst uitluidden en d
jubelend wilden binnenhalen?
Maar zóó ver was" het nog n
ging de Wintervorst heen. maar d
och, die zou helaas nog langen tijd
laten wachten.
Had zij de één of andere aanslu
mist. oponlhoud gehad of
misschien haar tiid nog niet?
Ik geloof dat dit laatste het ge;
Elk jaar oonïeuw beginnen de rn
reeds vurig naar de Lente te ve
wanneer zij er eigenlijk nóg onmoef
zijn. Zij heeft nu eenmaal ook eld
plichten te vervullen.
Maar lieve Lente stelt de n
gaarne tevreden en doet. wat zij
heeft veel kinderen, die allen Zot
heeten. En weet js nu. wat ze d
stuurt haar kinderen wel eens vo
den' menschen te zeggen, dat zij
tocht is. maar nog niet fcoo ha
komen kan.
En als de menschen dan die vri;
zonnestralen zien en haar heerlijke 0
voelen zeggen ze tegen elkaar: 3
„De T ente is in aantocht. Dit is 1 f
zorv»orsche dag.
Zei ik niet reeds, «Mtt Februari va
stellingen hield?
Noq zoo kwaad r
Otto was altijd aan het mopper:
dagelijksch werk bestond uit he: f
van een kleine kudde schapen.
had er heelemaal geen plezier in. e
moest den geheelen dag in hetze! j
blijven en dat vond hij vreeselijk.
Hoe eentonig is mijn lot!
-'k Wil zoo dolgraag hier i
Want 't verveelt mij zoo ge<i
Steeds naar 't zelfde veld te
zei Otto en hij zei het telkens en
weer.
Op zekeren dag had hij dit tit
zonder ophouden gezegd en hij v
juist voor den elfden keer zeggen. ,c
plotseling een fijn stemmetje na 0
hoorder
Otto, Otlo, vlucht met mij J
Laat ons vroolijk zijn en b
Otto keek nu om zich heeD en
hij half achter een bremstruik r'
len een grappig klein meisje Zij u
massa ganzen bij zich, zóó veel. d
niet tellen kon.
„Hoe kom je zoo op eens hier? e
Olto.
Gi gak. gi ga P le
Hou toch je gemak 1
vo
antwoordde het meisje en alle gani
terden:
Gi gak, gi ga P
Hou toch je gemak! 1(j
Otto werd nu heel boos, want h
dat de ganzen hem voor den gek oi
Daarom nam hij een stok en gaf er a
die het'dichtst bij hem was, een I c
Nauwelijks had hij dat gedaai z<
voelde, dat hij hard voortrende. i n
als hij nog nooit gedaan had. H;j'