JANUARI. CORRESPONDENTIE. Scheen iets weg te slikken. Feetje keek baar vragend aan. „En de deur voor Mij ©pen doet Zou mijn deur dicht zijn, denk je, Puck 1 Deuren gaan soms zoo vree8elijk moeilijk open", peinsde het kleine ding hardop. „Ga verder, Feetje." En zij gehoorzaamde. ,,Bij dien kom ik binnen," las rij voor, blij, dat zij het het er zoo goed had afgebracht. Puck zat met' gefronst voorhoofd voor Zich uit te staren. Zij schrikte plotseling op door Feetje's uitroep: „Kijk eens, ik ben even groot als jij." „Ja maar, jij staat en ik zit," antwoordde Puck lachend. Hnt tweetal ging nu naar huis en Puck hielp haarplusje den muur overklimmen. Zoodra Puck op haar kamer kwam, viel haar oo£ onmiddellijk op het mishandelde boek, dat mevrouw Wilson daar neergelegd had. De booze bui kwam weer in al haar hevigheid opzetten. „Akelige jongen lN mompelde zij en de opgekropte tranen vonden eindelijk een uitweg. Daar was iemand aan de deur. Puck deed onwillig open. Het was Feetje. „Puck", zei het kleine ding, en zij gaf haar zusje een plaatje, waarop een lief poe9je afgebeeld was: „Hier heb je een poesje in plaats van de gescheurde plaat. Bob en Job hebben er mij van verteld. Js het geen snoesje?" Als eenig antwoord gaf Puck haar zusje een kus. „Enne en ben je nu niet meer boos op Leo?" ging Feetje voort. „Dat dat weet ik nog niet," klonk het vaag. terug. Puck kon het haar oudste broertje maar niet vergeven en toch was er iets binnen in haar, dat zich daar voor schaamde. Gedachteloos keek zij het raam uit. Plotseling riep zij: „O, kijk eensl Daar komt de telegram longen aanl Wat zou die brengen?" Feetje's aandacht was onmiddellijk van haar zusje afgeleid en bepaalde zich nu slechts tot den jongen, die door de lange, breede oprijlaan kwam aanfietsen. „Wat zou het zfin?!" vroeg zij. „Ik zal het Rika gaan vragen." Puck, die ook niet van nieuwsgierigheid ontbloot was. ging naar mevrouw Wilson, juist op het oogenblik. dat Rika met het groene briefje binnen kwam. Hoe weinig vermoedde zij, welk een jgroote verandering de inhoud van, 't tele gram allen brengen zou. (Wordt vervolgd). &Hs d°or w C. E. DE LILLE HOG ER WAARD. Bij het aanbreken van het Nieuwejaar was Januari, bij afkorting Jan genoemd, in, het land gekomen. Hij was de oudste zoon van Vader Tijd en Moeder Aarde en kwam altijd geregeld een9 m het jaar bij zijn ouder9 logeeren. Op .Nieuwjaarsdag heb ik jullie daarvan verteld. Alle kinderen van Vader Tijd en Moeder Aarde het waren er precies een dozijntje waren immers al lang volwassen en het huis uit, doch kwamen de oudjes om beurten gezelschap houden, 't Zou anders wel vreeselijk stil in het ouderlijk huis zijn geweest 1 Dié Jan was een ferme jongen; hij hield wel van de kou en was pas echt in zijn nopjes, als het vroor. Oom Wintervorst wa9 dan ook zijn beste vriend. O, hoe goed herinnerde hij het zich uit zijn jeugd! Hij had slechts één verlangen: <als hij groot was op Oom Wintervorst te gelijken. Als hij een9 zóó grimmig zou kun nen zijn! Ja, dèt was altijd het ideaal vft Jan geweest: grimmig als Oom- Winter vorst. En toch, Jan was dol op zijn Moeder, op die lieve Moeder Aarde en zij hield niet van de kou. Was dat niet vreeselijk jam mer? Op een keer liep Jan door het bosch er over na te denken, hoe hij zijn Moeder nu een splezier kon doen. Gemakkelijk was dat niet. Indien htj April, Mei of één van de anderen geweest was. zou hij het wel ge- iweteD hebben: hij zou zijn Moeder dan heel veel warmen zonneschijn en allerlei mooie bloemen geven. De anderen, vooral het middengroepje van de twaalf broers en zusters, die hadden toch heel wat vóór in dit opzicht ten minste. Kom nu maar eens aan bloemen midden in den winter! Jan was nog van dit moeilijke vraagstuk vervuld, toen hij 's avonds naar bed ging. Ja, hij droomde er zelfs van. Zoo'n leuke droom was dat: groote, heel vreemdsoor tige bloemen kropen tegen de ramen op. Zulke mooie bloemen hadden de anderen Moeder nooit gegeven 1 Of zij er blij mee zou zijn? Toen Jan den volgenden morgen wakker werd en het gordijn van zijn slaapkamertje opentrok, moest hij zich eens goed io oogen uitwrijven. Groeiden daar werkelijk bloemen tegen de ruiten of droomde hij nog? Jan dook eens met zijn bol in een kom met ijskoud water, waarin hij eerst met zijn sterke vuist een gat had moeten slaan zoo'n dikken ijskoek had Oom Wintervorst er midden m den nacht op getooverd. Jan keek nu opnieuw naar het raam en. werkelijk: daar prijkten de mooiste ijsbloe men I Vlug riep hij Moeder. Die vond ze prachtig en bedankte er Oom Wintervorst want natuurlijk waren ze van hem hartelijk voor. „Hoe kan ik die goed houden?" vroeg zij hem? „Door ze niet aan te raken, ze vooral niet in een vaas te .willen zetten of water te geven en daar moet je goed aan denken door in de kamer niet te stoken." Dit laatste h*ad Moeder Aarde er gaarne voor over, meende zij. O, welk een bloe menpracht had zij nu op eens, want al haar vensters, denk eens aan, al haar ven sters waren met bloemen getooid! Wie had ooit zoo'n overvloed van bloemen gezien? En wat waren zij prachtig in al hun ver scheidenheid. Daar waren er nu niet twee dezelfden bij. Moeder Aarde was niet uitgeput in haar bewondering, maaroch, ze was zoo koud, zóó koud. dat ze het niet langer kon uithouden. Met verkleumde vingers maakte zij nu toch een kachel aan en de bloe men smolten weg als sneeuw voor de zon. Vanaf dit oogenblik brak er echter geen morgen aan, of haar eerste werk bij het ontwaken was: te kijken, of Oom Winter vorst haar soms weer ijsbloemen gestuurd had. Al leek de oude vriend des huizes dan ook dikwijls grimmig en barsch, hij had toch eigenlijk een vriendelijk gemoed. Het was echter maar ean zeer weinigen gege ven, dit te ontdekken. Waren er misschien ook maar zèer weinigen, voor wie hij vrien delijk was? Hoe dit zij, voor Moeder Aarde, de vrouw van zijn ouden vriend Tijd, had hij wel wat over. Ontving zij hem niet altijd gastvrij, als hij bij hen op bezoek kwam? Had Vader Tijd het in overleg met haar niet zóó gere geld, dat tijdens het verblijf van den Wintervorst de kinderen: December, •Ja nuari en Februari kwamen logeeren? Dal had toch ook anders kunnen zijn. Stol je nu eens even voor. dat Juli en Augustus er dan juist waren I In dat geval zou hij natuurlijk dadelijk op de vlucht zijn gegaan. De gedachte alleen a! aan dit feit^ecd hem bijna smellen van ergernis. „Ieder op zijn tijd!" zei hij met een zucht van verlichting in zichzelf. „Maar het aller liefst zie ik Jan toch. O. hoe -goed. herinner ik mij nog, dat ik den kleinen baas voor het eerst zag. Praten vkon hij nog niet, maar wel kraaien, lachen en grijpen. En ik die gewend ben, dat ten minste kleine kinderen bang voor mij zijn. voelde mij dadelijk aan getrokken tot het ventje, dat lachend naar mijn sneeuwbaard greep. En kraaien, dat hij tegon mij deed! Zelf heb ik geen kinderen en ik was blij Peetoom te mogen zijn over zoo'n aardig kereltje. Jullie moet n.l. weten, dat hij niet alleen Januari heette, maar dat hij nog een tweeden napm er bii had: Wintermaand, naar mij, den Wintervorst. Ik zou hem lie ver Winterprins hebben genoemd, maar dat vond zijn moeder niet goed Zij was misschien bang, dat hij hooghar tig zou worden. Nu. dat kon zij beter beoor- deelen dan ik. Van kinderen heb ik geen verstand, sneeuwpoppen geven mij al zorg en moeite genoeg! Nog nooit heb ik hun -kunnen fe zich behoorlijk te gedragen, dat wil u\ hard en stijl te blijven en niet begirt huilen, zoodra de zonnestralen op hun kriebelen. Mijn sneeuwpoppen 1 is n goed, dat het geen kinderen zijnl den helaas nooit oud Des te meer ho ik mij dus aan den kleinen Jan. Het eerste speelgoed, dat ik voor meebracht, was een sneeuwn^ssa, zóó weldig, dat Jong en Oud er de banden verbazing over in elkaar sloegen. Man wisl«i ook niet, dat het een cadeautje Janneraan was. Wat weten menschel deren eigénlijk van die dingen af? En Moeder Aarde, begreep zij het? zij was mij niet alleen dankbaar voor genoegen, dat ik haar zoontje berei maar ook voor haar zelve vond zij heerlijk. Zij had nu veel minder last va kou met haar dikken sneeuwmanlel De menschenkinderen jujehten en den m de sneeuw. Zij sleedden en maal sneeuwpoppen en kleme Jan genoot, als dit alles zag, en deed dapper mee. Toen hij wat ouder werd, zorgde ik een spiegelgladde ijsbaan Mijn Jannen moest immers leeten schaatsenrijden." Is het dus, wonder, dat Januari veel Oom Wintervorst en deze laatste van pelekind houdt? Niets zal deze vrit: schap ooit kunnen verbreken. En als sin Jan weer heengaat, is hij niet alleen droefd, omdat hij van Vader Tijd en der Aarde, maar ook omdat hij van 0 Wintervorst afscheid moet nemen. Zal hij dien dag sneeuwvlokken of h« tranen schreien? Zal zijn gelaat gra zijn en zijn blik somber? Of zal bij vroo! lachend, dus met een zonnig gezicht scheid nemen? Ik weel het niet. Let eens op den 31s(en Januari. Dan kun je zelf hel antwoord op Hie vri geven. Er is flink gewerkt, ik kreeg "heel brieven, wie het weten wil (dat wordt i dikwijls gevraagd) moet maar een9 a namen van de beide lijstjes optellen d weet men het ongeveer. En gelukkig vo iedereen het een heerlijk werkje en bei men er met echt veel plezier aan gewerl Natuurlijk waren er namen bij, die ik i ders niet lees, och dat is zeer begrijpel en ook zeer vergeefKjk, dat men gra moeite doet als er extra-prijzen zijn. Er zijn ook weer veel nieuwelingen merk ik later; ook bij de gewone raads wil men wel geregeld meedoen, welnu da maken we wel nader kennis per brief. De 10 gelukkigen wel gefeliciteerd i hun prijs. Tot mijn - vreugde zijn er ve goed bekende namc*i bij, dat vind ik altij zoo prettig als het lot valt op trou* klantjes; er zijn nu vele trouwen bij en og eenigen die nog nooit een prijs hadden. aan wie ik het erg graag gun. Die tit pnjswinnenden geef ik nu geen apa woordje, die hebben al genoeg als ze hu naam zien, en er is vandaag al overvlot werk door de prijsraadsels. Zijn er zieke bij degenen die een prijs -'hebben, dan w een familielid het boek wel gaan halei Zullen Louise Planje, Nellie Broers, Bi Spierenburg, Emanuel Eljon, Coba Muldi Plonia Smits, Cootje Poldervaart, Margi retha Sierag, Jo Aalbersberg, Mientje Riessen allen lezen wat ik hiervoor schree Ziezoo, nu ga ik eens beginnen aan aparte antwoorden. Nettie van Riessen, je bent toch zekt ook erg blij voor Mientje en jij kunt toe! natuurlijk ook van het boek genieten, kan zeker wel iemand naar Leiden ga# om hel boek te halen. Koos Brouwer, vonden je ouders bet zo: leuk toen je die woordjes moest zoeken, welja een groot mensch zou er ook wel ple zier in kunnen hebben. Barrie Kenbeek. nu je daar niet meer bi) die tramhalte woont, zie ik je nooit meer, en ik kom juist iedere week een keer in Leiden om een zieke te bezoeken en stap dan aan de Barbarabrug af. S. W., te N.. ja je doctliu al een heelen tijd mee, maar het lot is je nog niet gunstig geweest, houd maar moed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 16