S. G. J. DE GROOT EERSTE KAMER. VRAGENRUBRIEK. TWEEDE KAMER. Reparatie-inrichting voor alle soorten Lederwaren WERKLOOSHEID IN Z.-VLAANDEREN. Het Tweede Kamerlid Loerakker heeft den minister van binnenlandsche zaken en land bouw de volgende vragen gesteld: Is het den minister bekend, dat de werk loosheid op vele plaatsen in Zeeuwsch- Vlaanderen, door allerhande omstandighe den, zeer groot is? Zoo ja, is de minster dan niet van oordeel, dat er van overheidswege maatregelen moe ten worden genomen waardoor de werkgele genheid wordt vergroot en verdere inzin king van het levenspeil der bevolking in dat gewest wordt tegengegaan? NEDERLANDSCHE KINDEREN W DUITSCHLAND. Om eenigszins tegemoet te komen aan de slechte omstandigheden, waarin op het oogenblik vele Nederlandsche arbeidersge zinnen in Duitschland verkeeren, hoeft het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis op zijn kosten een 11-tal kinderen uit de omgeving van Bentheim naar Neder land doen komen en gedurende zes weken laten opnemen in een kindertehuis te Kat- wijk-aan-Zee. Door een goede voeding en de gezonde zeelucht zullen deze thans als „erholungs- bedürftig" genoteerde kinderen, zooals ver wacht wordt na hun verblijf in Nederland weer geheel hersteld naar de ouders kun nen terugkeeren. Het aantal bij het Neder landsche Roode Kruis van Nederlandsche gezinnen in Duitschland inkomende ver zoeken om steun neemt den laatslen tijd grootere afmetingen aan, terwijl de hier voor beschikbare fondsen nagenoeg uitge put zijn. Gelden ten behoeve onzer nood lijdende landgenoolen in Duitschland wor den gaarne door het hoofdbestuur van het Nederlandsche Roode Kruis, Princessc- gracht 27, te 's-Gravenhage, Postgiro no. 22120, in ontvangst genomen. CONTACTCOMMISSIE IN HET MIJNBEDRIJF. In de gistermorgen gehouden vergadering van de Contactcommissie in het Mijnbedrijf hebben de directies medegedeeld, den tijde- 1 ijken toeslag ook gedurende de maand Ja nuari te zullen uitkeeren. De arbeidersafgevaardigden hebben het voorstel gedaan om de tegenwoordige con- tractueele loonen voor een jaar vast te leg gen in een loonovereenkomst, opzegbaar met een termijn van zes maanden. Zij heb ben verder voorgesteld overeen te komen, dot de toeslag ook ni\ Januari zal worden uitgekeerd, zoolang de gemiddelde kolen- prijs niet daalt beneden den doorsnee-prijs over November-December 1925. De directies zullen zich over deze voor stellen beraden. Bij Kon. besluit is op verzoek eervol ontslagen met dank mr. F. A. Eggers, als vice-president van het Gerechtshof te Am sterdam en is benoemd als zoodanig mr. *J. Kruseman, thans raadsheer in gemeld col lege; is benoemd tot ridder in de orde van den Nederlandse hen Leeuw mr. F. A. Eggers, vice-president bij het Gerechtshof te Am sterdam. VERZOENINGSVERDRAG MET ZWITSERLAND. Blijkens hel voorloopig verslag over het ontwerp lot goedkeuring van het op 12 De cember 1925 te 's-Gravenhage tusschen Nederland en Zwitserland gesloten verzos- ningsverdrag werd bij het afdeelingsonder- zoek de opmerking gemaakt, dat de meeste, zoo niet alle landen de voorkeur geven aau arbitrage-verdragen boven verzoeningsver dragen Hoe stelt de Minister zich den gang van zaken voor, indien verzoening eens niet mocht worden bereikt en een oplossing van het dan hangend geschil mislukt? Men meende ook te hebben vernomen, dat de Zwitsersche regeering aan een arbitrage- verdrag de voorkeur had gegeven, doch dat Nederland daartoe niet bereid was gevon den. TANDPROTHESE. Ontleend is aan de memorie van antwoord op het voorloopig verslag over het ontwerp- van wet tot herziening van de uilvoering van de wet van 29 Juni 1925. Geplaatst voor de keuze, de uitvoering van de wet onder zijn bewind te doen afwij ken van hetgeen te voren geschied was, of in dezelfde lijn door te gaan, heeft de Minis ter gemeend, het laatste te moeten verkiezen ter wille van de gelijkheid der rechtsbedoe ling. De noodig gebleken revisie kan alleen worden tot stand gebracht"krachlens een speciale wet, die niet de wet van 1925 wij zigt, maar, overeenkqmsüg den inhoud van het wetsontwerp gelast, de gevallen, waarin is beslist, andermaal ter toetse zullen wor den gebracht. De Minister kan tot zijn leedwezen niet toezeggen, dat de beslissingen, genomen in afwijking van het advies der commissie, zullen worden bekend gemaakt. Persoonlijke waardeering zal meermalen tot uiting moe ten komenhet ware voor de belanghebben den al te hard, indien deze bekend werd ge maakt ASSISTENTEN BIJ HET ONDERWIJS. Bij het afdeelingsonderzoek van het wets ontwerp tot wijziging van de L. O.-wet 1920 gaven blijkens het verslag enkele leden te kennen, dat zij de bezwaren deelden, die in de Tweede Kamer, zoowel schriftelijk a!s mondeling, naar aanleiding van art. V wa ren te berde gebracht, welke bezwaren be troffen de positie der assistenten. Mej. A. E., te L Gereduceerd wil zeggen; teruggebracht I Zitting van Donderdag. STAATSBEGROOTING 1927. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Aan de orde is de voortzetting der be grooting van Onderwijs, Kunsten m Weten schappen. Bij art 160 (lich. opvoed.) zegt de hee^ GERHARD (S.-D.) dat in 1927 tot volledige toepassing behoort te komen het Kon. besluit van 6 Oct 1922. Het beroep van den mi nister op het niet vermeld staan voor een uitvoeriDgsdatum gaat, volgens spr., niet op. Minister WASZINK kan geen toezegging doen, al zal hij nagaan hoeveel geld er be schikbaar zal zijn. Dr. DE VISSER (C.-H.) mist een gedrags lijn biji het verleenen van subsidies. Waarom is er een subsidie van f 3000 voor het internaat voor R.-K. schipperskinderen te Ruhrort? Is spr. wel ingelicht, dan zgn daar slechts 10 Nederlandsche kinderen. Spr. kan wel begrijpen, dat geen subsidies gegeven worden omdat er geen geld is, maar dat veel belangrijker instellingen geen subsidies krijgen en dit internaat wel, acht spreker onbillijk. MINISTER WASZINK zegt, dat het er met op aankomt hoeveel kinderen er zgn. Hoofdzaak is, dat het internaat er is en dat ook instellingen van andere lichting vei hooging van subsidie kragen. Spr. acht dit subsidie volkomen gerechtvaardigd. Dr. DE VISSER repliceert* Hg stelt een amendement voor om den betref lenden post te schrappen. De heer GERHARD (S.D.A.P.) bestrgdt hat amendement. Hij acht de uitgave nuttig en het theoretisch bezwaar van den heer De Visser niet zoo overwegend. De S.D.A.P.- fractie zal tegenstemmen. De heer DE VISSER zegt nog, «at hij het amendement indiende, omdat op de afd. Kunsten een amendement is ingediend om subsidies te Schrappen. Hg wil voorkomen, dat ten nadeele van de kunst wordt gebracht, wat ten nadeele van de he-ele linie behoorde te komen. Het amendement wordt verworpen met 57 tegen 8 stemmen. Vóór: de heeren Lingbeek, Staalman (V-B.) en de Christ- Historischen, op den heer Snoeck Henke- mans na. Kunsten en Wetenschappen. Aan de orde 13 de afd. Kunsten en We tenschappen. De heer KLEEREKOPER (S.-D.) bespreekt den steun aan beeldende kunstenaars. Op deze begroating is in totaal uitgetrokken voor artistieke doeleinden f31.000. Hiermee vergelgkt spr. de subsidies voor Burger wachten en Vrgwilligen Landstorm, die bijna 7 ten samen bedragen. Voor de nuttigst doeleinden ia dus geen geld. Wanneer de overheid zich de artistieke ontwikkeling ter harte neemt, kweekt zij goeden smaak aan. Dit doet meeir dan honderd strafbepalingen tegen slechte films. Deze orkesten kunnen uit particuliere middelen niet bestaan. Een stuk kunst-ont wikkeling kan door het heelo volk tot stand worden gebracht. Spr. kan niet bewonderen den onwil van den minister om voor het conservatorium in Amsterdam iets meer te doen, dan hjj van plan was. De heer LANGMAN (C.-H.) merkt op, dat niet alle kunst verheffend werkt. Ook ontkent hg, dat ons volk zoo gesteld zou zgn op dramatische kunst en opera. Hij haalt eenige mededeelingen aan uit dagbladen, waaruit blgkt, hoe weinig belangstelling de Co-opera-tie heeft. De bioscoop is big vend! in de groote belangstelling van het publiek. Wetenschap en kunst zijn Ersatzr-middelen, die nooit kunnen bevredigen. Christus kan nooit met iet3 anders gelijkgesteld worden. De heer VLIEGEN (S. D. A. PJ trekt uit de rede van den heer Langman de conclu sie, dat juist al het mogelijke gedaan moet worden om het cullureele te bevorderen in plaats van de menschen aan het amuse ment over te geven. Spr. herinnert vaan zijn interpellatie, vandaag juist 'li maanden geleden, over de afgraving van den St. Pie tersberg. Minister Colijn zeide toen, onmid dellijk in overleg te zullen treden met zijn ambtgenoot van Onderwijs, K. en W. Nu is er na al dien tijd niets aan de zaak gedaan. Desnoods moet de Minister komen met een onteigeningswetje. Indien nog langer ge wacht wordt, is de berg verloren. Voorts dringt spr. aan op behoud van de Maasbrug te Maastricht. Het geldt hier alleen een fi- nancieele kwestie. De heer BOOM (V. B.) komt op tegen de opheffing van het Rijksarchief in Drenthe. Bij overplaatsing naar Groningen zullen vele particuliere archieven worden terug getrokken. De heer VAN RIJCKEVORSEL (R. K.) zegt, dat met de sommen, die uitgetrokken zijn voor steun aan letterkundigen en toon kunstenaars, slechts in zeer enkele geval len geholpen kan worden. Hij hoopt, dat de Staatsfinanciën zullen toelaten, daarvoor meer geld uit te trekken. Voor beeldende kunstenaars is steun evenzeer noodig. Vooral de Rijksgebouwendienst kan in dit opzicht goed werk doen. Ten aanzien van de Maasbrug sluit spr. zich aan bij den heer Vliegen. De heer MOLLER (R. K.) zegt, dat de heer Langman te eenzijdig is. Welke gods dienstige overtuiging men ook heeft, het is zeker, dat de schoone kunsten een voor name plaats innemen onder de middelen, die leiden tot opheffing van het gemoed. Het is zaak van de overheid de schoone kunsten te bevorderen. Door het geven van opdrachten dienen beeldende kunstenaars te worden geholpen. Er dienen geen opdrachten naar het bui tenland te gaan. Spr. dringt ook aan op behoud van de Maasbrug. De MINISTER VAN ONDERWIJS, de heer WASZINK, geeft den heer Kleerekoper toe, dat er niet «enoeg gedaan wordt op het gebied van de cultureele ontwikkeling. Hij hoopt, dat er iets zal kunnen worden ge- daan voor de beeldende kunstenaars in den geest als de heer van Rijckevorsel bedoelde. Er is echter niet meer geld beschikbaar, dan er voor uitgetrokken is. Spr. kan geen vrijheid vinden het subsidie voor het Am- sterdamsche conservatorium te verhoogen. Inzake den St. Pietersberg is dezer dagen een wetsontwerp gereed gekomen. Van te genwerking van Waterstaat ten aanzien van de Maasbrug is geen sprake. De Minis ter van Waterstaat ziet in de brug ook een monument, dat zoo mogelijk behouden moet blijven. Een nieuw onderzoek is thans in gesteld, maar de kwestie is technisch niet eenvoudig. De heer Moller heeft hierover een opmerking gemaakt, die spr. noopt om te zeggen, dat ook hij hoopt, dat degenen, die den onderhoudsplicht hebben, dien zul len nakomen. Het kerkje te Asselt wordt in- en uitwendig gerestaureerd; er is voor de inwendige restauratie nog geen verzoek om subsidie ingekomen. In Assen is geen rijksarchivaris, de archi varis te Groningen rent thans heen en weer tusschen Groningen en Assen; over brenging van het Drentsche archief zal voor hem niet meer maar minder werk be- teekenen. Wat de bevoegdheid van het diploma der rijksacademie voor beeldende kunsten betreft, spr. kan die niet toe kennen. De heer BOMANS (R. K.) ziet in de me dedeel ing van den Minister over het subsi die aan het Amsterdamsche conservato rium tegenspraak met de correspondentie met Ged. Staten van Noord-IIolland. Wil de Minister de scherpe afwijzing niet terug nemen en verwijzen naar de correspon dentie. De MINISTER, antwoordt, dat, zeker voor 1927 geen verhooging gegeven kan worden. Bij art. 197 (subsidie voor historische gc- denkteekenen) dringt de heer MARCHANT (V. D.) aan op herstel van den post voor de restauratie van het Waaggebouw en het „huis met de drie haringen" te Deventer. Mej. WESTERMAN (V. B.) sluit zich hierbij aan. De MINISTER antwoordt, dat op de lange lijst van aanvragen deze «en. eerste plaats inneemt. Bij art. 255 (subsidie muziek en zang)' licht de heer ZIJLSTRA (A. R.) een amen dement toe om het artikel met f 10.000 te verminderen, met de bedoeling de subsidies voor het Haarlcmsche Orkest en de Co- opera-tie te schrappen. Dergelijke steun ligt niet op den weg der overheid. De tegen woordige leider van het kabinet heeft in November 1919 verklaard, dat deze zaak geen regeeringszaak is. De heer KLEEREKOPER (S. D. A. P.) merkt op, dat de heer Zijlstra beter andere nieuwe posten had kunnen voordragen voor schrapping, zooals het subsidie aan het Oranje-Nassau-museum en de Vondel uitgave, zonder dat hij daarbij twijfel zou wekken aan de zuiver financieele overwe gingen die hem dreven. Voor schrapping van deze subsidies den toestand van de schatkist als argument te noemen is een paniek-argument. De toestand onzer orkes ten is een noodtoestand en als men iets voelt voor de cultureele ontwikkeling van ons volk, dan moet men niet de musici uit nood drijven naar de slechte amusements gelegenheden. De heer MARCHANT (V. D.) betoogt, dat zonder orkesten oratoria onmogelijk zijn en dat een goed oratorium den mensch dichter brengt bij het hoogste dan menige verve lende preek in de kerk. Spr. verzoekt den Minister den pensioen grondslag vast te stellen voor het personeel, verbonden aan het Kon. Conservatorium voor Muziek te 's-Gravenhage ,dat als rijks instelling erkend is. De heer BOMANS (R. K) herinnert aan zijn motie, 7 jaren geleden, om f 4500 te geven aan hel Haarlemsche orkest. Het eenige argument van den toenmaligen minis ter tegen de motie was de nabijheid van het Amsterdamsche Concertgebouw-Orkest. De Minister zegde onderzoek toe, waarom de motie is ingetrokken. De zaak is dus niet zoo nieuw als de heer Zijlstra wel wil doen voorkomen. Nu eindelijk wil de regeering recht doen aan de Haarlemsche Orkestver- eeniging en nu komt men uit de Kamer met het argument, dat de zaak zoo nieuw is, dat zij daarom geschrapt moet worden. Wanneer er vandaag geen rijkssubsidie komt, zal er ook van een provinciaal subsidie geen sprake zijn. Spr. zal tegen het amendement stemmen. De heer VERAART (R. K.) acht het ook om andere dan financieele argumenten ge rechtvaardigd le zijn tegen een nieuw sub sidie. Spr. begrijpt niet, dat men de Co- Opera-tie zoo hoog stelt. De heer Zijlstra had geen betere keuze kunnen doen. De opera geeft een soort kunst waaraan ons volk in dezen tijd geen behoefte heeft, een zwoele, verouderde romantiek. Spr. heeft geen be zwaar tegen een subsidie aan het Haarlem sche orkest maar wel tegen het subsidie aan.de Co-0pera-tie. De heer DE VISSER (C. H.) verwondert zich over de verdediging van den heer Zijl stra, die zich baseerde op financieele over wegingen. Maar dan immers had de heer Zijlstra voor spr.'s amendement tot schrap ping van het subsidie voor Ruhrort moeten stemmen! En nog gekker is het als men be denkt, dat er zes nieuwe subsidies op de be groeting worden gebracht, waarvan de heer Zijlslra juist deze twee uitpikt! Spr. meent, dat hier wel degelijk principieele argumen ten gelden. Maar dan wil spr. deze stelling uitspreken, dat van christelijk standpunt de bevordering van de ontwikkeling en le handhaving van ons volk door de kunst steun van overheidswege verdient. Er be staat een christendom, dat alle elementen van het leven bevat, zoowel de religieuse als de aesthetische, de ethische ên de sociale en de dragers van dit christendom moeten al deze factoren krachtig bevorderen. De op merking van den heer Veraart heeft spr. ver- verwondert, daar juist het Katholicisme de romantiek en het oude zoekt en daar veel schoons in vindt. Spr. wijst op het boek van Gerard Brom: Katholicisme en Romantiek, waarmee de heer Veraart zijn winst kan doen op muzikaal gebied. De heer VISSCHER (A.R.) meent, dat de vraag hoe wij de kunst, ook de dramatische, waardeeren, niet in de eerste plaats komt. In de eerste plaats komt de taak van den Staat, .die spr. aldus wil formuleeren, dat de Staat moet bevorderen wat aan allen ten goede komt. Er is een subsidiehonger, die knaagt aan onze staatsfinanciën waardoor de socia liseering van ons maatschappelijk leven wordt bevorderd. Op dien weg moeten wij niet voortgaan. Zoomin als wij voor onze „vervelende preeken" geld vragen van den Staat, zoomin moet dat aan de kunst gege ven worden. De heer KERSTEN (S.G.P.) zal, los van de argumenten, vóór het amendement stem men. Hij was het ten deele eens met den vorigen spreker, waar deze sprak van een subsidiehonger. Daartegen zijn maatregelen te treffen, niet door dien honger te voeden maar door dien honger te laten sterven van honger. Zich houdende aan de richtlijnen van Gods Woord zal spr. steramen voor het amendement. De MINISTER erkent het argument der saneering van onze financiën, maar het rijk verkeert niet in liquidatie en men kan on mogelijk voortdurend nieuwe posten weren. Er komen nieuwe behoeften, waaraan vol daan moet worden. Daarvoor vraagt spr. thans luttele f 10.000 misschien, spr. kan het niet zoo ineens optellen. Haarlem wil spr. helpen met zooveel, dat. de provinciale en gemeentelijke subsidies meegerekend, precies de tekorten gedekt worden, meer niet. Een verhooging van het subsidien voor het Gro- ningsche orkest kon spr. niet voorstellen omdat hij dan ook andere subsidies moest verhoogen. De heer Veraart noemde de opera-muziek verouderde zwoele romantiek. Spr. wil dan gaarne erkennen, dat hij tót de ouderwetsche menschen behoort, die in die zwoele romantiek nog weieens pleizier heb ben. Wat de opmerking van den heer De Geer betrof, die gold de dramatische, niet de muziek-dramatische kunst. Wat het perso neel van het Kon. Conservatorium betreft, dit is sinds 1922 pensioengerechtigd. De moeilijkheid zit echter niet in het vaststel len van den pensioengrondslag, maar in het laten meetellen van de jaren van 1922 af. Pet amendement komt in stemming. De heer SNOECK HENKEMANS (C.H.) verklaart te zijn voor een subsidie van het orkest te Haarlem, echter tegen een subsidie van de Co-opera-tie. Daar het amendement niet gesplitst is, zal spr. voor stemmen. Het amendement wordt verworpen met 5025 stemmen. Vóór de anti-revolutionai ren en de heeren Snoeck Henkemans, Ker sten, v. Sasse v. IJsselt, v. Vuuren, Lang man, Tilanus, Krijger, Bulten, Schokking, Rutten, Deckers, Veraart, Fleskens, mejuffr. Meijer, Zandt en Braat. De begrooting wordt z. h. st. aangenomen. WIJZIGING L. O.-WET 1920. Aan de orde is het wetsontwerp tot wij- ging van de L.O.-wet 1920 (art. 3, tweede lid, art 12 en art. 193, eerste lid) (moder ne talen op de lagere school.) De heer KETELAAR (V.-D.) betoogt, dat het niet veel verschil zal maken of men spreekt van „Fransch" dan wel, zooals nu geschiedt van ,,een vreemde taal." De af schaffing van het Fransch heeft niet tot gevolg gehad, dat het resultaat van het onderwijs achteruit is gegaan. Bij weder invoering van het Fransch zal men scholen krijgen waar wel en waar geen, -Kransen gegeven wordt en op het platteland zal men voor een klein aantal kinderen het geheel© onderwijs, met name het onderwijs in het Nederlandsoli, anders moeten in richten. Spr. begrijpt deü tegenstand van de lee raren bij het M O. niet. Waarom kan men in de eerste klas van de H.B.8. niet met de eerste beginselen van het Duitsch en Engelsch beginnen en is het belachelijk, dat een leer aar aan een H. B, S. den kin deren moet leeren dat vader in het Fransch le père is 1 De heer GERHARD (S.D.A.P.) betoogt, dat het voorstel volkomen ingaat tegen het stelsel van de L. O.-wet. Hij sluit zich hieromtrent aan bij den heer Kete laar. Facültatiefstelling van onderwijs ra een vreemde taal is onmogelijk, omdat dit zou beteekenen, dat ook voldaan zou moe ten worden aan verzoeken van verschillen de ouders om onderwijs in verschillende talen. Dit wordt dan ook ondervangen door de bepaling, dat de beslissing aan de schooi besturen blijft. In de praktijk zal dit trou wens niet voorkomen, omdat het natuurlijk om het Fransch zal gaan, de beide andere talen zullen zoo goed als niet gevraagd worden. Deze zaak dient bovendien te wachten tot het lager onderwijs geheel op de helling komt, zij dient niet incidenteel geregeld te worden. De heer MOLLER (R.-K.) sluit zich aan bij de vorige sprekers, waar zij betoogden, dat een vreemde taal in het leerplan een wijziging in het geheele onderwijs betee- kent ten behoeve van enkele kinderen, wel moet buiten het leerplan gelegenheid zijn voor onderwijs in een vreemde taal. De facültatiefstelling moet niet beteeke nen, dat voor een geheele school door het schoolbestuur een vreemde taal kan wor den ingevoerd. Dat de afschaffing van het Fransch slechte gevolgen heeft gehad kan men nog niet constateeren en dat de lee raren er zoo op gesteld zijn, dat de lagere sohool Fransch geeft, is niet gebleken. De heer SNOECK HENKEMANS (C.-H.) voelt voor hetgeen de Minister voorstelt uit een oogpunt van vrijheid der school besturen, wien verboden is, onderwijs te geven in een vak ook als zij dit noodig achten. Voorts bestrijdt spr. de gedachte, dat het Fransch alleen gewenscht wordt voor de leerlingen, die naar het M. O. en ae gymnasia gaan. Er gaan op H. B. Scholen en gymnasia 40.000, op de lagere scholen een millioen leerlingen. Juist aan de kin deren, die Diet verder gaan wil men iets meegeven. Ons uitgebreid lager onderwijs mist zijn doel als men op de lagere school niet iets aan Fransch doet. Mej. WESTERMAN juicht het toe, dat thans een poging gedaan wordt om een vrijheidsbelemmering uit de wet weg te nemen. Zij meent, dat het onderwijs in een vreemde taal niet schadelijk werkt op de kennis van het Nederlandsch en betoogt, dat juist het tegendeel gebleken is. Spr. wenscht op te komen voor de kleine min derheid, die verder onderwijs zal genieten. Spr. vreest geen wedloop van openbaar en RECLAME. Noordeinde 11 Leiden - Telef. 706 5359 bijzonder onderwijs, omdat dit geen kwes tie is waarbij dit verschil tot uiting komt.- Waar men de vreemde taal wil zal zij ko men, waar men haar niet wil, zal zij weg blijven. En is het zoo verschrikkelijk als de een© helft van de klas cijfert terwijl de andere helft Fransch krijgt 1 Het mag waar zijn dat de groote meerderheid geen Fransch noodig heeft, maar moet dan de minderheid daarpnder lijden l De heer VLIEGEN (S.D.A.P.) acht het niet leeren van een vreemde taal een slag boom tusschen een klein volk als het onze en de ons omringende landen. Bij een ze venjarige leerplicht zou spr. onderwijs in oen vreemde taal in de laatste drie leer jaren gewenscht achten. Evenwel, wan neer dit wetsontwerp er komt, breekt het ons eenheidsonderwijs kapot, daarom is spr. er tegen. De vergadering wordt t© 6.05 geschorst tot des avonds 8 uur. STAATSBEGROOTING 1927. Hoofdstuk VIII. (Oorlog). Aan de orde is de behandeling van hoofd- stuk VIII der Staatsbegrooting voor 1927, De algemeene beschouwingen worden ge-, opend. De heer VAN RAPPARD (V.B.) heeft naast teleurstelling ook een woord van waardeering voor de gedane voorstellen. Spr. geeft de voorkeur aan een klein, doch goed gerust leger en hoopt, dat de minister het in die richting zal leiden. Ook spr. wenscht bezuiniging, doch de paraatheid van het leger mag daardoor niet in gevaar worden gebracht. Spr. juicht toe de voorge nomen betere opleiding van de verlofsoffi- eieren en de verbetering van het geschut, Voorts acht spr. het bedenkelijk om de com mando's van het veldleger en van de vesting Holland aan één persoon te geven en even eens dat de vredessterkte per eskadron vaa 130 paarden tot 110 zal worden terugge-. bracht Hoe is het mogelijk, dat men kan zeggen, dat er voldoende paarden zijn? En van een overschot is heelemaal geen sprake. In te genstelling met den Minister is spr. van meening. dat door de voorgesteld hervor- mingen de gevechtswaarde achteruit gaat, Wat betreft de reorganisatie van de infant terie, merkt spr. op dat het in het voorne men ligt, de lichtingen in 2 ploegen te laten opkomen. Spr. is van oordeel, dat door deze nieuwe regeling gemis aan éénheid in de compagnieën zal ontstaan. Spr. waardeert het pogen-Van den Minister om het kader t© verbeteren, doch daaronder mag de oplei ding van de soldaten niet lijden. Ten aanzien van de afvloeiing van het beroepspersoneel, zegt spr., dat hij daarte gen een waarschuwend woord wil laten hooren. Het verlofskader is thans nog aller minst geschikt voor de taak, die voor dit ka der is weggelegd. Voorts merkt spr. op. dat het verkeerd is den Opperbevelhebber van Land- eft Zeemacht te willen laten aanwij zen, door de Regeering. die in tijden van mobilisatie aan het bewind is; neen de keu ze van dezen opperbevelhebber moet in vre destijd na rustige overweging geschieden. Wijl verder de bevoegdheden van den com mandant van het veldleger in hooge mate zijn toegenomen, acht spr. haast geen an dere oplossing denkbaar, dan dat deze func tionaris met het opperbevel wordt belast. In dit opzicht kan spr. dan ook met den mi nister meegaan. De heer HIEMSTRA (S.D.A.P.) wenscht eenige opmerkingen te maken over den toestand van het burgerpersoneel. Op 1 Fe bruari 1924 is aan een groot aantal werklie den ontslag gegeven, waarna zij weder te werk werden gesteld op arbeidscontract. Daardoor is de positie van deze menschen, belangrijk verslechterd. Spr. is van mee ning dat deze werklieden evengoed recht hebben op de uitkeering. welke vroeger in uitzicht is gesteld en hij hoopt, dat de te genwoordige minister de toezegging vaD zijn ambtsvoorganger gestand zal doen. Spr. her innert voort9 aan het ontslag van verschil lende werklieden aan de. Kon. Mil. Acade mie, waarbij niet de algemeene regel is ge volgd Spr. vraagt of de minister deze af wijking van ontslag, waarbij niet is reke ning gehouden met het aantal dienstjaren, doch wel met het aantal kinderen, wil op schorten. totdat de cojnmissie voor Georga niseerd Overleg daarover is gehoord. De heer K. TER LAAN (S.D.A.P.) consta teert dat van democratische opvattingen van dezen minister toch weinig is te ver wachten, blijkens de hier reeds gehouden besprekingen over de relletjes te Assen en Ede. In de regeeringsverklaring van 11 Maart 1926 werd een voortgezette versobe ring der weermacht aangekondigd. Maar de ze minister heeft niet beantwoord aan de meest bescheiden verwachtingen. Was de minister begonnen met opheffing van het vestingstelsel, afschaffing der cavalerie en. van het beroepskader, hervorming van het leger tot een militiekorps, dan had men in derdaad hervorming gekregen, thans zoekt de minister het in allerlei kleinigheden. Een besparing op de Oorlogsbegrooting van nog geen millioen is volkomen onvoldoende Er moet veel meer af. En dat bereikt de minis ter door overal kleinigheden af te nemen. Daarin zijn de militairisten ook niet vol daan. Zoo kan het niet voort gaan. Spr komt thans tot het kadervraagstuk. De mmister komt met een vermindering van 96 man sergeanten-majoor en adjudanten-officier, administratief personeel De onderofficie- renvereeniging ..Ons Belang" zegt. dat het niet kan. Ook hier weer is het systeem van 2—l

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 6