fVooacles mulste' Oome Gijs. No. 20462 LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 26 November Tweede Blad Anno 1926. TWEEDE KAMER. Geen beter middeM ter voorkomina erri qenezinq va Ericj. Ziekb( FEUILLETON. Zitting van Donderdag. STAATSBEGROOTING 1927. Marina. Bg de voortzetting van de behandeling der begrooting van Marine betoogt de heer BRAUTIGM1 (S.DJLP.), dat hij mei ge noegen heeft vernomen, dat bei loodswezen van het departement van Marine zal ver dwijnen. In plaats van bg Waterstaat zag hg het loodswezen liever ondergebracht bij het departement van Arbeid, aangeven een verband dient te bestaan tusscheD de af(L Scheepvaart, ook bg Arbeid ondergebracht, en het loodswezen. De redenen dat spr. het loodswezen gaarne weg wil hebben van I het departement van Marine, is de ver houding onder het personeel van het loods wezen. Dat personeel gevoelt zich alles behalve lekker onder Marine en burgerlijke beambten voelen zich geen militairen. Er bestaat angst voor de superieuren, die iedere zaak uit militair oogpunt beschou wen. Spr. juicht het toe, dat de lood»- booten bg Terschelling door stoombooten vervangen zullen worden. Hij betreurt het dat de hoofdinspecteur voor de scheep vaart geen aanleiding vond om de kwestie van den Terschellinger loodsschoener te doen onderzoeken door den Raad voor de ►Scheepvaart; men had dan een snel en goed onderzoek gekregen. Spr. vraagt inlichtingen over de rege ling van den loodsdienst op de Schelde en of het niet beter is de overeenkomst met België omtrent de beloodsing van Wielingen en Oostgat op te zeggen. Aan de loodsen op den Nieuwen Waterweg zgn den laatr sten tjjd door de Eagelsche mgnwerkers- Btaking bijzonder zware eischen gesteld. Is de dienst op_ den Nieuwen Waterweg wel Toldoende bezet? Intusschen heeft spr. met genoegen gelezen, dat de Minister over weegt aan die loodsen een extra vergoeding te geven. Verder zou hg gaarne zien, dat den loodsen in den Waterweg vergunning werd verleend in een groote stad te wonen. Alles gaat op en over Rotterdam; er is dus alle aanleiding de loodsen in Rotterdam te laten wonen. De heer OUD (V.-D.) constateert met voldoening de vervanging bij Terschelling van de zeilschepen door stoombooten. Over het algemeen heeft het rapport van de commissie van onderzoek naar het vergaan van den loodsschoener, wier conclusies de Minister overgenomen heeft, een bevredi genden indruk gemaakt. Het heeft spr. getroffen, dat het per soneel van het loodswezen bij het onder zoek naar het vergaan van den loodsschoe ner, niet vrg heeft durven spreken. Een tweede punt betreft de vraag, waarom de Raad voor Scheepvaart niet is gemengd in deze zaak. De loodsen hebben gevraagd om een pen- lioenregeling, waarbg hun pensioen wordt verleend na 35 dienstjaren. De reden hier door is, dat de dienst een zeer hoogen eisch stelt aan het physiek van den loods. Do Minister heeft tegen het incidenteel vgzigen der regeling bezwaar, maar mis- K-tien kan de Minister een soortgelijk re sultaat bereiken door wijziging der loon regeling. Voor wat den loodsdienst op den Nieuwen Waterweg betreft, sluit spr. zich aan bij doe heer Brautigam. Er worden diensten gedaan van 48 uren aan één stuk! Er is dus alle reden, deze buitengewone prestaties buitengewoon te honoreeren, temeer daar het Rijk belang heeft bij den buitengewonen toe stand in den vorm van een hoogere opbrengst dor loodsgelden. De heer v. d. BILT (R.-K.) betoogt, dat do diensturen der loodsen niet te veel mogen zijn. Wat de pensioenregeling be treft, is het duidelijk, dat, indien de Mi nister de regeling wijzigt, geen ander amb tenaar aanspraken kan doen gelden, aan gezien de taak der loodsen buitengewoon zwaar ia. Spr. ia ingenomen met de overbrenging van het loodswezen naar een ander de partement. Dat het goed gaat onder het huidige stelsel, mag niet aangevoerd worden ab eeD bewgs, dat het onder een ander departement niet zoo goed zou function- neeren. De heer LANGMAN (Ct-H.) dringt er op aan, dat als maatregel van beveiliging op de loodsschepen radio-toestellen worden aangebracht. Hij hoopt niet, dat de ver vanging van zeilschepen door stoom-sche- pen bg Terschelling zal leiden tot ophef fing van de beloodsing aldaar. De MiNjSTKk VAN MAüiNE, de heer LAMBOOY, zegt, dat het volkomen waar is, aai het loodswezen op 't ogenblik goed beheerd wordt Het gaat er echter om, bet loodswezen onder te brengen bg nei Departement, waar het logisch onder be hoort en dat is het verkeers-departement, dat van Waterstaat De Minister van Water staat heeft zich echter nog niet over deze zaak uitgesproken. Het Loodswezen moet peilingen doen in 't belang van de scheepvaart. Waterstaat doet ook die peilingen. Het is dus van belang dat dit in één hand komt. Met de betonning i9 het precies zoo. Het personeel heeft met Marine feitelgk niets uil te staan. Het is nimmer in militairen dienst geweest. Voor overbrenging naar het Departement van Arbeid voelt de Minister veer minder, daai het hier juist betreft het brengen van de verkeersbelangen in één hand. D Minister betwist, dat het bjj het personeel aan vrijmoedigheid zou ontbre ken. Dat personeel weet ook wel do>r middel van de Volksvertegenwoordiging zijn wenschen kenbaar te maken. Als men dan de bezwaren hoort, die te berde gebracht worden, moet men besluiten, dat de toe stand nog zoo slecht niet is. Bg de hoofd inspectie zijn de belangen van het per soneel in goede handen. Op den Waterweg kon men niet plotse ling bij het drukker worden der werkzaam heden een aantal loodsen aanstellen. Als hel Belgisch Tractaat wordt aangenomen zullen bg Vlissingen een aantal loodseu vrg komen, die dan waarschijnlijk op den Nieuwen Waterweg kunnen worden gébruikt. Maassluis blijft de aangewezen woonplaats vooi de loodsen, ook met het oog op den Waterweg van Dordrecht naar Zee. De verhooging der opbrengst der loodsgelden is geeD motief om een hoogere bezoldiging toe te kennen. Een dergelgke werkwgze wcrat in geen enkelen tak van staatsdienst gevolgd. De heer BRAUTIGAM, OUD en LANG MAN repliceeren. De MINISTER dupliceert De heer ARTS (R.-K. Volkspartg) ver klaart dat hg tegen de begrooting zal stemmen, omdat hg daarin ziet een poging om de plannen, indertijd in de Vlootwet belichaamd, partieel tot werkelijkheid te brengen. De begrooting wordt aangenomen met 48 tegen 28 stemmen. Tegen: soc. en vrijzinnig-democraten, be nevens de heer Arts. PERSOONLIJK FEIT. De heer HARCHANT (V. D.) zegt, dat hij Dinsdagavond gesproken heeft over de vraag van den heer Vliegen omtrent een onderzoek naar de onrechtmatige bevoordeeling van België. De heer Vliegen heeft toen geïnter rumpeerd, dat spr. zijn woorden vervalschle. De heer Vliegen beweerde „kunstmatig" in- plaats van „onrechtmatig" gezegd te heb ben. Het bleek, dat in hel stenogram „on rechtmatig" stond en dat dit later is veran derd in „kunstmatig". De heer VLIEGEN (S. D. A. PO antwoordt, dat hij „kunstmatig" bedoelde en het daarom veranderd heeft in het stenogram. In een particulier gesprek had de heer Marchant gezegd: „Je hebt in het stenogram ge knoeid**. Toen heeft de heer Vliegen niet verder den heer March ant te woord willen staan. De heer MARCHANT neemt die uitdruk king terug en de heer Vliegen de interruptie. ARBEID, HANDEL EN NIJVERHEID. Aan de orde is de begrooting van Arbeid, Handel en Nijverheid. De heer BAKKER (C. H.) dringt aan op een regeling van den arbeidstijd voor ver plegend personeel chauffeurs en kellners en wijst erop, dat vooral te plattelande de ar beidswet slecht wordt nageleefd. Spr. is voorloopig nog tegen publiekrechtelijke rege ling van het arbeidscontract. De bindend- verklaring der collectieve arbeidsovereen komst schept een tegenstelling tusschen ar beiders en patroons. De voorzichtigheid, waarmede de minister van Arbeid de ver schillende vraagstukken onder de oogen ziet, siert hem. Spr. schenkt dan ook het volste vertrouwen aan het beleid van den minister. Mevr. BAKKER—NORT CV. D.) bepleit beschermende maatregelen voor vrouwelijk personeel op kantoren en winkels. Zij heeft met voldoening in de Memorie van Ant woord gelezen dat de minister voornemens is de Arbeidswet op dat personeel van toe passing te brengen. Ook drukt zij er haar voldoening over uit, dat de minister maat regelen zal nemen om aan toonkunstenaars en chauffeurs een wekelijkschen rustdag te verzekeren Mej. GRÓENEWEG (S. D. A. P.) acht het beschamend voor ons land, dat nu pas maatregelen worden getroffen tot bescher ming van kinderen en vrouwen, werkzaam in den landbouw. Spr. hoopt, dat, wanneer er een verple- gingsbesluit komt, dit in den geest zal zijn van de Arbeidswet 1919. Ook dient voor een behoorlijke vacantie voor verplegend perso neel gezorgd te worden, zoowel in het be lang van dat personeel, als van dat der ver pleegden. Spr. beveelt speciaal in de aan dacht van den minister aan de moeder- schapszorg, die een complex van maatrege len moet beslaan. Dit vraagstuk moet niet bezien worden uit een oogpunt van maatre gelen voor een kleine groep vrouwen, maar uit een oogpunt van kinderbescherming, dus maatregelen voor allen, die het noodig heb ben. Een aparte wet zal hiervoor noodig zijn. Daarbij behoeft niet weggewerkt te wor den hetgeen door particulieren is tot stand gebracht. De heer HIEMSTRA (S. D. A. P.) dringt aan op regelingen betreffende den arbeids tijd in het landbouwbedrijf. Hij heeft den indruk, dat de regeering voor wat het land bouwbedrijf betreft, te veel overlaat aan de werkgevers in dat bedrijf. Spr. juicht toe de maatregelen, die de minister zal nemen ten aanzien van bescherming van vrouwen en kinderen in den landbouw, maar laat de minister de volwassen landarbeiders niet Uitsluiten. In het zuivelbedrijf wordt misbruik ge maakt van de verlenging van arbeidstijd, die daar wordt toegepast. De werkgevers willen naar een permanente verlenging stre ven hetgeen spr, volmaakt overbodig acht. De heer STENHUIS (S. D. A. P.) zegt, dat dat atmosfeer, die in de memorie van ant woord heerscht. beter is, dan hij bij de alge- meene beschouwingen kon verwachten. Maar het is niet meer, dan de atmosfeer, want tevens blijkt, dat de regeering niet be reid is, over de geheele linie den 8-urigen arbeidsdag in te voeren. Het argument, dat in het buitenland langer gewerkt wordt, aan vaardt spr. niet, omdat dit wordt gebezigd in alle landen. De werknemers hebben ook hun internationale organisatie en het zou gemakkelijk zijn. bezwaren uit den weg te ruimen. Als langer werken een economi sche noodzakelijkheid was, zou spr. niet te rugdeinzen voor de gevolgen, maar dat ar gument gaat evenmin op Werktijdverleg ging verbetert economisch niets, kan wel een oogenblik adem geven, maar kan de po sitie der industrie niet verbeteren. Het pro ductie apparaat is van een zoodanigen om vang, dat het nu voldoende kan producee- ren. Hebben wij nu te verwachten, dat bin nenkort de 48-unge-arbeidsweek zal wor den ingevoerd, of hebben wij dat niet Als het antwoord niet volledig voldoening geeft, zal door sprekers fractie een motie worden ingediend om te komen tot ratificatie van de conventie van Washington. Voorts wenscht spr. van den minister dui delijk te vernemen, hoe hij denkt over de bindendverklaring der collectieve arbeids overeenkomst. De heer SMEENK (A. R.) begrijpt, dal de minister eerst de privaatrechtelijke regeling wil behandelen. Maar hij zei er niet bij, dat hij daarna met de publiekrechtelijke rege ling zal komen. Spr heeft den indruk, dat de bezwaren tegen de bindendverklaring grootendeels gaan tegen het collectief con tract op zichzelf. Men moet deze zaak be zien in wat breed perspectief. Wij zien de liberale maatschappij langzaam wijken om plaats te maken voor een organisatieleven. De principieele roeping der overheid is door contróle en maatregelen misstanden te voorkomen, die in de georganiseerde maat schappij kunnen ontstaan. Spr. wenscht voorts een regeling voor de huisindustrie en acht het niet noodig te wachten tot de inter nationale conferentie van 1927. Ten aanzien van het winkelpersoneel wijst de heer Smeenk op de misstanden, die beslaan, en vooral betreffende de Zondags rust. Er is weldoende ruimte in de Arbeids wet om deze misstanden te kunnen ophef fen. Tenslotte dringt spr. aan op regeling van den arbeidstijd van kellners en chauffeurs. De vergadering wordt verdaagd tol 's avonds. Avondzitting. STAATSBEGROOTING 1927. Justitie. Aan de orde is voortzetting van de alge- meene beschouwingen over hoofdstuk IV der StaatsbegrootiDg voor 1927 (Justitie). De heer KLEEREKOPER (S.D.A.P be spreekt het krankzinnigenwezen. Spr. heeft veel brieven van krankzinnigen ontvangen die van meening waren, dat zij onrecht matig waren opgesloten Spr. heeft deze brieven critisch beschouwd, maar hij heeft den indruk, dat wijziging der wetgeving op dit punt dringend noodig is. Spr. komt daarna op de psychopathen- wet. Hij is van meening, dat de uitvoering daarvan niet langer mag worden uitge steld. Er zijn vele gevallen, welke spoedige invoering rechtvaardigen. Wat de rijksop voedingsgestichten betreft, is spr. van mee ning, dat daarbij met twee factoren ern stig rekening moet worden gehouden en wel met sfeer en stemming Wanneer de minister een dergelijk ge sticht wil inrichten voor psychopathen en voor jeugdgesticht, dan kan spr. dit met bijzonder toejuichen. Spr. dringt er op aan, dat èn voor de psychopathen èn voor de jeugd een frisch gebouw wordt ingericht. Dit moet worden voorbereid door een idealistisch bouw meester. Voorts merkt spr op, dat ver schillende ambtenaren bij het gevangenis wezen hem hebben doen weten, dat zij elke gelegenheid, om hun kennis van hun werk te vermeerderen, gretig zullen aangrijpen. De minister moet deze zaak steunen en hij moet medewerken om deze vermeerde ring van kennis te bevorderen. Spr. be veelt deze kwestie ernstig in de aandacht van den minister aan. Voorts bepleit spr. uitvoerig verbetering van het strafstelsel. Spr. is het met mr. Slingenberg eens, dat de gevangenen nu veelal een straf krijgen, die te zwaar is, doch als veiligheidsmaatregel onvoldoende is Daarom wenscht spr. maatregelen voor den gestrafte na het eindigen van de strat Spr. zegt voorts de nieuwe circulaire vau den minister inzake den politierechter toe te juichen. Verder zou spr. zich verheugen, wan neer de minister het ontwerp van de com- RECLAME. 4349 missie-Limburg inzake de rechtspositie der gehuwde vrouw ruchtbaar maakte. De heer STAALMAN (V.-B.) hoopt, dat spoedig zal verschijnen het wetsontwerp in zake de bestrijding van de opzettelijke wan betaling (de z.g. flesschentrekkerij) Wat het muziek-auteursrecht betreft, is spr. van oordeel, dal het door mevr Bakker- Nort genoemde arrest van den Hoogen Raad geheel in overeensteming is met de wetge ving en ook met de praktijk. De exploitant van een zaak kan niet alle bijzonderheden over de componist kennen, en bovendien weet hij niet, welke stukken de muziek ten gehoore brengt. Daarom kan de exploitant niet de verantwoordelijkheid dragen. Nu is wel gezegd, dat de exploitanten zich maar moeten aansluiten bij een bureau voor muziekauteursrecht. maar wanneer hij dal doet. levert hij zich over aan den grootst mogelijken willekeur. Spr. deelt mede. dat deze bureaux, wanneer men er b.v. voor één stuk komt, het afsluiten eischen van een contract voor het geheele repertoire. Wanneer men zich dan abonneert voor het eeheele repertoire, dan moeten zij ook betalen voor stukken, welke absoluut auteursrecht vrij zijn. Spr. noemt bedragen van f 5000. f 4500. f 2600, welke zaken in Rotterdam aan muziekauteursrecht moeten betalen, f 1800 door een zaak in Groningen en f 600 door aen zaak in Nijmegen. Al deze gelden worden door de bride in on9 land be staande bureaux geïnd en daarvan blijft heelwat aan den strijkstok hangen. Spr. is van meening. dat er te dezen aan zien iets gedaan moet worden, vooral waar we in ons land 2 bureaux hebben, het Na tionaal bureau (bureau-Loman) en het Fransche bureau-Pedro Clignett. In ieder land heeft men slechts één bureau. Thans is een actie gaande om het nationaal bureau weg te werken, maar spr. is van meening, dat er dan nog grooler willekeur zou komen. Nu moeten de beide bureaux met elkaar copcurreeren en moeten zij eenigszins reke ning houden met eikaars tarieven. Wanneer de Minister zou toelaten, dat het Fransche bureau overheerschend werd in ons land, dan zouden we een onmogelijke toestand krijgen. In deze kwestie is medewerking van de Regeering zeer gewenscht. De heer DROOGLEEVER FORTUYN (V.-B.) bespreekt het nieuwe ontwerp in zake de naamlooze vennootschappen. Spr. wijst op de welgefundeerde bezwaren van de Kamers van Koophandel te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam en hij is van mee ning. dat de Minister terdege met deze stem men uit de praktijk rekening moet houden. Spr. hoopt dan ook. dat de Minister bij de nadere wijzigingen rekening zal houden met die bezwaren. Oorspronkelijke novelle door „Z." (Nadruk verboden). SLOT. Oome Gijs verhaalde dikwijls woorde- I Rjk, zooals het in 't boek stond en zijn I Terouderde, vaak zelfs onverstaanbare ter. I men vonden wij prachtig om aan te hoo- Ijen. We pasten natuurlijk wel op er in zijn bijzijn niet om te lachen. Ook vertelde hij van zijn eigen leven aan boord, hoe het wel een makkelijke huishouding was zoo zonder vrouwen; nooit kreeg je gezanik als je asch morste, *aut op die dingetjes hoefde je op de schuit te letten; waarop Gijs z'n vtouw op merkte, dat ze het niks lekker zou vin- te eten met een vork, die nooit ge- 'isschen werd en zoo maar afgelikt in de kik gestoken werd, om den volgenden dag *eer dienst te doen. Maar de oude vissciier vond dit zoo erg je had immere allemaal je eigen vork, flus hoefde e er niet vies van te wezen. Met tal van kleine gebeurtenissen wist» Jji3 ons te boeien, vroolijke en droevige.» op zoo'n schuit leefde je weken lang1 alles afgezonderd je eigen leven. £°o hoorden wij o.a het volgende. Eens was een zijner makkers van 't schip y^'a?en en bleef op zijn oliegoed drijvende, Wa9 onmogelijk te redden, omdat de uit jn zijn wilde vaart noch kon stoppen, jh kon bijdraaien, de zeeman zelf begreep goed meo hoorde hem psalmzin- 5,** hij voor altijd uit het oog verdween ^noon Gijs pen zeer godsdipnstig man •^as hij lang niet vrij van bijgeloof, flri? een schip zou hij b.v nooit een kat want daar bracht zoo'n langstaart ongeluk te weeg. Je hoefde 't niet tegen te spreken, want 't was zoo. Met den duivel voerde hij heele gesprek ken. Die kon hem toch zoo te pakken ne men! Vooral als hij geheel alleen was. Laatst nog, toen hij heel kalmpjes op zol der een net zat ie boeten, zei hij tegen hem „je vrouw is in den kelder gevallen." „Neen, zei Gijs, je houdt me voor den gek." Maar voor de tweede maal kwam de stem en onze vriend kreeg het zoo benauwd, dat hij toch de trap afklom en even ging kijken. Jawel hoor, de aartsleugenaar had hem weer deer lijk gefopt, want moeder de vrouw zat rustig een steekje te breien. Een schoolvriendje had ons eens verteld van spoken, die 's nachts in 't duin waren, maar het rechte wist hij niet goed. Nu, thuis behoefden wij met zulke dingen niet aan te komen; vader ergerde zich te zeer aan „al dat zotte bijgeloof, dat in de middel eeuwen thuis behoort" en daar we toch erg nieuwsgierig waren, gingen we naar oome Gijs, om daar ons licht op te steken. Met een broertje trok ik er op een Woens dagmiddag heen tegen een uur of drie, den tijd. waarop hij wel thuis was, omdat hij dan „een bakje deed". Ik lichtte de klink van het groene deurtje op en riep „vollek", waarop het antwoord was: „Kom d'r maar in!" Zoo kwamen we in het gele kamertje, waar de oudjes aan een tafel voor het raam zaten. Een pot thee pruttelde vroolijk boven een kooltje vuur in een oud bruin steenen stoofje, waarop twee leeuwen prijkten. Oome Gijs slurpte welbehaaglijk z'n bakje thee, bij eiken slok een smek gevend op de babbelaar die hij voor de eerste teug in den mond ge nomen had. Zijn begroeting was even hartelijk en even zonderling als gewoonlijk. „Zoo. ben jullie daar! Ga zitten. Ja, daar is een tijd om te drinken, een tijd om te eten en een tijd om te sterven." Men ziet. oome Gijs was Bijbelvast ge noeg. om een kleine variatie op den Predi ker tc geven. We g*ngen zitten en werden dra gesterkt 1 door een kom thee met een babbelaar en een stuk kaak of scheepsbeschuit, waarvan een onuitputtelijke voorraad voorhanden scheen. Die beschuit was niet altijd even versch. soms was ze schimmelig, hetgeen geen wonder was als men bedenkt, dat wij ze vaak maanden, nadat ze van de schuit ge komen wa9, nuttigden. Er was dan ook aan deze kaak, wat wij noemden „schuiten- smaak", een aroma, dat ze verkregen had door de vereende werking van zeelucht, tabaksrook, vischdamp en etenslucht. Op de visscherij is het namelijk gewoonte een vast rantsoen kaak driemaal daags uit te deelen. En daar zelfs voor visschersma- gen het rantsoen wel eens te groot blijkt, houdt ieder er een kistje op na, waarin dit „te veel" met nog andere versnaperingen als pepermunt of tabak opgeborgen wordt Het lang niet hermetisch sluitend kistje wordt bewaard in de zeer beperkte ruimte, waar het volk slaapt, eet, pijpjes rookt, visch bakt, eten kookt Zeer begrijpelijk dus, dat 9chuitenkaak een eigenaardig smaakje heeft Wij vonden het echter wat lekker en hoop ten altijd, dat menig buur en vriend oome Gijs na afloop van de visscherij, wat kaak ten geschenke zou bieden. „Oome Gijs," begon ik, toen ik een poosje had zitten knabbelen, „geloof jij aan spo ken?" De oude visscher zette met een smak z'n kommetje op tafel, keek ons met groote oogen aan en steunde, paf van verbazing: „hoe komme zulke kindere d'r aan." ,Ja, maar oome," zei toen mijn broer, „geloof je d'r aan, bestaan ze?" „Jongen," zei oome Gijs, „je mos me zulke dingen niet vragen. Dat is vast, er be staan tusschen hemel en aarde meer din gen. dan wij wel weten. Vraag het aan je vader 1" „Neen," zei ik, „dat zou niets geven. Maar op school hebben ze ons verteld, dat, als je 's nachts n a twaalven om den Noord in de duinen gaat, je dan spoken hoort of ziet „Toe, vertel jij ons nou eens, wat het is. Je hebt ons immers al zoo dikwijls mooie verhalen gedaan. Toe nou!" Oom Gijs werd onrustig, keek ons met z'n troebele oogjes aan, stopte een versche pijp en streed blijkbaar met zijn lust, het ons te vertellen en de wetenschap, dat onze ouders niet op zulke verhalen voor hun kroost gesteld waren. Zijn vrouw, die hem al heel wat knipoogjes gegeven had, om toch niet op de zaak in te gaan, trachtte ons af te leiden met de vriendelijke vraag of we nog thee bliefden, maar, daar we best merk ten al, terrein gewonnen te hebben, lieten we ons niet van de wijs brengen. Met al den aandrang, waarover kinderen kunnen be schikken, herhaalden we onze vraag en eindelijk begon hij: „Ja, wat ze jullie verteld hebben is waar. Als je 's nachts na twaalven in de Noord duinen komt, kan je het hooren. Al maar kermen en zuchten. En, hoe dat komt? Luisterl Een partij jaren, misschien wel tachtig of meer geleden, 't was in den tijd, toen me grootvader jong was, stond er een flinke storm. En met den Noord-Westenwind kwamen de golven aanrollen, de een al hooger dan de ander. De menschen, die hier op den uitkijk stonden, zagen een schip, dal al dichter en dichter bij kwam en eindelijk zat het vlak op den wal. Wat er aan scheelde, of moge lijk het roer stuk was, dat weet ik niet, maar het volk scheen het schip geen baas meer te zijn. Toen het den grond raakte was er natuur lijk geen houden meer aan. het moest kapot slaan. Van achteren werd het door de gol ven hoog opgelicht en dan met een smak op het zand neergekletst Niet lang zou het duren, of het moest ver gaan. Nou je begrijpt, daar waren hier een heeleboel mannen, knapne zeelui, die kon den dat niet aanzien. Met een boot wilden ze de arme menschen gaan helpen. Maar.... ze mochten niet". „Mochten niet, oome Gijs?" „Neen, de burgemeester wou het niet hebben, er was pest aan boord. Hoe die dat wist, kan ik je niet zeggen, want me vader wist het ook niet, maar in elk geval niemand mocht een hand uitsteken, om de arme zie len te redden. Wat wenkten en wuifden die. Er waren ook vrouwen met kinderen aan boord en in haar wanhoop, toen ze zagen, dat alles wer keloos bleef, hieven ze haar kinderen om hoog of ze zeggen wouen, red dan mijn kin deren. Het gehuil klonk soms door den storm wind heen. Niet lang duurde het. Het wrak sloeg uit elkaar en niemand kwam er levend af. Maar geen van hen, die het hadden moeten aanzien, kon de gedachte aan die ongelukki- gen van zich afzetten en ze waren huiverig om voorbij de plek te komen, waar het ge beurd was. En nou nog, na zooveel jaren, kan je 's nachts het weeklagen hooren". We waren getroffen door het verhaal, dat Gijs in allen eenvoud gedaan had, aldoor op een punt starend, alsof hij onze tegenwoor digheid vergeten was en het worstelen der schipbreukelingen voor zich zag. „Zeg oom Gijs, heb jij dat zelf ook ge hoord?" „Zelf wel neen, ik zaJ wel oppassen om daar 's nachts te komen Maar. waar is. wat ik je verteld heb. En nou ga ik naar de werf hoor! Gedag van me, thuis". En voor de zooveelste maal waarschijnlijk dien dag ging de oude zeerot zich laven aan den aanblik van het water. Nog eenige jaren heeft hij dit kunnen doen. Toen wij hem voor het laatst zagen, lag hij rustiger dan wij hem ooit gekend hadden, in het donker gemaakte gele ka mertje. Oome Gijs was de eeuwige rust ingegaan. -8-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 5