'V VOOR DE JEUGD V W0 r No. 46. Vrijdag 26 November Anno 1926 •I# «i i i'i»?Ii i *IT>i t7?!i;i»?ii giiTïiïii LEIDSCH DAGBLAD De Schit erende Sterren Naar het Engelseh van F. BONE. Vrg bewerkt door O. E. de Lille Hogerwaard. 10) Hoofdstuk IX. De Geheime Gang. Zonder dat er één enkel woord gesproken werd, voelde Juanita zich voortduwen. 2g trachtte zich aan de rotsen vast te klam pen en geen voet te verzetten, maar het mocht haar niet baten. De man was veel sterker dan zg. Niettegenstaande haar hart luid klopte van angst, zag Juanita toch, dat zg zich in een zeer eigenaardige omgeving bevond. EvfcL flitste de gedachte door haar heen, dat Alfred nóch Tom ooit zoo*!! avontuur beleefd had. Aan het einde der nauwe gang kwamen zg in een soort ruimte, waarin Heel wat openingen waren, die naar verschillende kanten leidden. Br waren kandelaar in geplaatst om de richting aan be geven, want het was bgna ondoenlijk hier in het donker den weg be vinden. ue man naast haar hield haar nog altijd *>ij een arm vast. Hq deed haar echter geen pijn. Zij waagde het juist toen zij voorbij een kandelaar kwamen hem in het gezicht te kijken. Zij wist zeker, dat zij hem meer gezien had, al bedekte een zwarte baard een groot deel van zijn gelaat. Al had de man een donker uiter lijk, hij zag er toch heelemaal niet angst* aanjagend uit „Zoo signorina," zei hij in het Itali- aansch. „Wees maar niet bang." De man liep nog steeds verder met haar. Plotseling hield hij zijn lantaarn in da hoogte en zag Juanita een ijzeren ladder tegen de rotsen staan. Het meisje vroeg zich angstig af, wat er nu gebeuren zou. Zij was bang, dat haar laatste oogenblik geslagen had. De man nam baar echter voorzichtig in zijn armen en droeg haar de ladder op. Zg had een gevoel, dat zij zich niet verzetten moest, waarom zou zg zelve niet hebben kunnen zeggen. Het loopen ging nu veel gemakkelijker en eindelijk hield haar leidsman, tot naar onuitsprekelijke verbazing zijn lantaarn voor een gegrendelde deur. Juanita was op alles voorbereid en zon heelemaal niet verwonderd zgn geweest, als zij plotseling één der sprookjes uit den Duizend-en-Eén-Nacht binnengestapt was. Zg bevond zich werkelijk in een heel vreemde omgeving en toen de grendel vóór de deur weggeschoven, de sleutel in het knarsende slot omgedraaid was en de deur openging, voelde zij zich als een Koningin, die gevangen genomen werd. De man had haar nu losgelaten, doch gezegd hem te volgen. Zij was uit eeo soort kast gekropen, die op een stuk muur geleek, teneinde den toegang tot de geheime gang want die was zij inderdaad door- peloopen aan het oog te onttrekken. Even later kwam zij bg een trap en nadat zg die opgeklommen was, bevond zjj Zïch plotseÜDg in een ouderwetsche keu ken, waar een groot vuur brandde en het lekker rook: nog wel naar haar Italiaansch lievelingsgerech t Het klinkt misschien vreemd, maar zjj voelde zich hierdoor op eens veel meer op haar gemak. Juanita zon graag wat gegeten hebben, want zij had nonger ge kregen, maar zij werd haastig in een lange gang geduwd en kwam eindelijk in een hail, waar zij een groot raam zag, één der ramen, waarnaar zg zoo dikwgls vanaf de rotsen gekeken had, als de ondergaande zon er haar gouden stralen op wierp. Juanita zag door het raam de lucht en haar ster stond aan het uitspansel. Deze gaf haar nieuwen moed. „Als ik hier ooit weer vandaan kom," dacht zij, „zal ik haar beter volgen dan ik tot nu toe gedaan heb." Het zag er echter heelemaal niet naar uit, of zg hier ooit weer vandaan zou komen. De man Jiad opnieuw haar arm gegrepen en liet haar een trap oploopen, die naar één der ronde torens leidde. Met zijn vinger tegen zijn lippen zei hij fluis» terend, terwijl zg langs een gesloten deur kwamen, dat zg geen woord mocht zeggen. Juanita had niet den minsten lust te spreken, maar zg vroeg zich verwonderd ai, of de geheimzinnige oude man, die door niemand in Nafferby ooit gezien werd, daar misschien verborgen zou zijn. Zij had wel eens willen weten, of hg wist, dat zg in zijn hub was zg dacht eigenlijk, dat hij er niet van op de hoogte was en de gedachte hier in het geheim binnen gesmok keld te worden, joeg haar opnieuw ang& aan. Juanita werd nu naar een lange gaanderij geleid, vanwaar men naar beneden in de hall kon kijken. Eindelijk werd zij in ten groot vertrek gebracht. Hier werd zij alleen gelaten en zij zon zeker doodsbang zgn geweest, als zij zich niet onmiddellijk in een leunstoel met zachte kussens had laten neervallen en in het volgend oogenblik ingeslapen was. Hoe lang zg geslapen had, wist zij niet, want zg sliep even gerust, als zij dit in haar eigen kamertje gedaan zou hebben. De nieuwe dag was bijna aangebroken* toen Juanita de oogen weer opsloeg. In de eerste oogenblikken wist zij heele maal niet, waar zij zich bevond en wal er gebeurd was. Terwijl zij zich de oogen uit wreef, dacht zij, dat zij nog droomde. Plot seling schoot haar echter alles te binnen. Zij sprong op uit haar stoel en keek om zich heen. Terwijl zij sliep, was er iemand in de kamer geweest, die op een klein tafeltje naast haar lekkere, versche broodjes en boter gezet had. Op een blad stond zelfs een koffiepot onder een groote muts! „Lieve helpl Droom ik dan toch?" riep Juanita uit. „Koffie en broodjes komen maar niet zoo uit den grond te voorschijn! En wat ziet alles er lekker uit!" Juanita proefde er van en liet zich haar ontbijt best smaken. „Ik denk ,dat ik hier wel weer veilig uit kom." peinsde zij verder, „al is het raam dan ook heel hoog en zijn er aan den bui tenkant ijzeren bouten voor. Als ze mij er niet uitlaten, moet ik natuurlijk vluch ten. Wat zal Alfred opkijken van mijn avontuur! De jongens zullen groote oogen opzetten, als ze alles hoorenl" Plotseling dacht zij aan de picnic, waar* aan zij had deelgenomen. Zouden de an deren naar huis zijn gegaan zonder haar te zoeken? En wat zou mevrouw Lovell wel gezegd hebben, toen zij zonder haar thuis kwamen? Zou het haar weer een hoofd pijndag bezorgd hebben? En zou het aan Oom Dunstane verteld hebben? Deze gedachten waren nog niet eerder bij Juanita opgekomen. Zij ontstelde er hevig door. Ernstig keek Juanita vóór zich. Het was nu heelemaal licht geworden en de dingen leken niet meer zoo geheimzinnig en ro mantisch. als zij dit midden in den nacht hadden gedaan. Zij verlangde erg naar huis en vroeg zich af, waarom men haar hier gevangen hield. „Toch hebben ze goed voor mij gezorgd en heb ik dus geen klagen," zei ze in zich zelf. „Ik zal maar gauw maken, dat ik weg kom. Misschien staat er hier of daar wel een deur open." Behoedzaam deed zij nu de deur open van het vertrek, waarin zij zich bevond. Ze zag een gang, die aan den éénen kant naar de gaanderij boven de hall leidde en daar zij niet over die gaanderij durfde loopen, ging zij op haar teenen den anderen kant uit, waar de gang weldra een hoek vormde. Zij kwam nu door allerlei nauwe gan getjes, die haar een ware doolhof schenen. Daar zij echter nergens een uitgang zag, werd het haar hoe langer hoe angstiger le moede. Er waren telkens een paar treedjes en muren met paneelen. ook grappige kleine vertrekjes, waar je die heelemaal niet verwacht zou hebben Dit kwam, doordat er telkens door verschillende lieden aan het Grijze Kasteel gebouwd was. Eindelijk hield de gang op en kon Juanita niet verder. Zij draaide rond als een stuk opgejaagd wild. dat door de honden ach tervolgd wordt, liep een eindje terug en een zijgangetje in. Zij was daar nog niet ver ingeloopen, toen zij in de verte voet stappen meende te hooren, haastige voet stappen, die iemand schenen te zoeken. Na tuurlijk wilden zij haar opsporen! Zij bleef een oogenblik stilstaan en luis terde. De voetstappen verdwenen weer. Juanita stond nu in een ouderwetsch ver trek met grappige, oude platen aan de muren. In den hoek was een trap. Zij ging die af, want hel zou gemakkelijker zijD bui ten le komen, wanneer zij maar éénmaal beneden was. Toen zij de trap echter afge- loopen was, stond zij midden in een kleine provisiekamer. In hel vierkant waren houten paneelen en er scheen nergens een weg te zijn om langs te ontkomen Plotseling drong het tot het meisje door, dat zij in een val was gelokt en eindelijk maakte zij zichzelve wijs, dat zij verdwaald was in een beloo- verd kasteel. „Elk oogenblik kan ik den toovenaar tegenkomen," zei zij binnensmonds. Plotseling hoorde zij aan den anderen kant van den muur iemand hoesten. Juani- ta's hartje klopte luid van schrik. Dit moest de toovenaar zijn! „Sara zegt altijd, dat je recht op je doel moet afgaan," dacht Juanita. „Ik zal dus naar den toovenaar toe gaan." Moedig liep zij naar den anderen kant van het vertrek en klopte op het paneel 1 Geen antwoord. Een nieuwe hoestbui was alles, wat zij hoorde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 17