DE WILDE HERTOGIN.
No. 20430.
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 20 October
Tweede Blad Anno 1926.
HET NG0R5ZEEKANAAL EN
IJMUIDEN.
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
Vijftigjarig bestaan van het kanaal en
IJmuiden op i November 1926.
Eet verleden en de toekomst!
I.
In het voorjaar van 1925 werd Let 100-
jarig bestaan van het Noord-Hollandsch
Kanaal in Alkmaar en Heider feestelijk her
dacht Toen is er op gewezen, dat van dit
Kanaal voor do scheepvaart aanvankelijk
zeer veel werd verwacht, doch dat die
verwachting later gedeeltelijk ongegrond is
gebleken.
Amsterdam's zea-verbinding
vóór 1878.
Vóór 1825 moesten de zeeschepen om
Amsterdam te bereiken over de Zuiderzee
varen. Uit de Noordzee komende door het
Textlsche gat, hadden de schepen een moei
lijken en langen tocht te doen en dan nog
konden zy wegens de geringe diepte van
het l'ampus. Amsterdam niet geladen be
reiken, doch moesten de goederen worden
overgeladen, waarbij lichters en z.g. scheeps-
kameelen hun diensten verleenden.
Deze toestand werd vooral door de toe
neming van den diepgang der scheipen,
steeds me ei" onhoudbaar en daarom werd
vociidurend krachtiger aangëdrongen#p een
recktstreeksche verbinding van Amsterdam
met de Noordzee en tenslotte tot den aaiueg
van het Noord-Hollandsch Kanaal besloten.
Aan een verbinding van Amsterdam met
de Noordzee door „Holland op zyn Smalst'',
dos op de plaats van het tegenwoordig
Norrdzee-kanaal, werd toen wel gedaclrt.
Koning Willem I opperde het denkbeeld.
Z. M. liet zich een teekcning brengen van
Ncord-Holland en gaf met een lijn aan hoe
Bij zich de korte verbinding van Amsterdam
nmt de Noordzee voorstelde, maar het denk
beeld werd niet uitvoerbaar geacht. Aan
bekwame waterbouwkundigen ontbrak het
ons land toen ook allerminst, maar de tech
niek was nog niet zoover gevorderd, dat
men een dergelijk stout plan in uitvoering
Jurfde te nemen.
- Men besloot derhalve tot den aanleg van
et Noord-Hollandsch Kanaal, dat in het
laatst van 1824 gereed kwam.
In de eerste jaren bleek het genoemde
Tcanaal inderdaad een groote verbetering
voor de Amsterdamsche scheepvaart, doch
naarmate de schepen in afmeting toenamen,
kwamen de bezwaren. l>e groote zeeschepen
kwamen meermalen met elkaar op het kanaal
jn aanvaring, het vaarwater had veel boch
ten en de vaart er door duurde zeer lang
en was daardoor zeer kostbaar. De schepen
moesten door sleepbooten ol groote aantallen
paaiden gedurende vele uren getrokken
worden en bovendien, in verband met hun
diepgang, alvorens op te varen, veelal nog
deel van hun lading in Helder lossen.
- Voortdurend sterker werd dan ook het be-
feef, dat het Noord-Hollandsch Kanaal niet
veel langer kon voldoen aan de zich steeds
vermeerderende behoeften van de scheep
vaart en op een ingrijpende verandering
jyac de verbinding van Amsterdam met de
Noordzee werd dan ook van verschillende
zyden krachtig aangedrongen.
Het denkbeeld van Koning Willem I, de
doorgraving van „"Holland op £ijn Smalst",
kwam weer op den voorgrond en daar de
technische mogelijkheden intusschen belang
rijk grooter waren geworden, kwamen er
erstige en bekwame waterbouwkundigen
aet plannen voor een kanaal van Amster
dam naar de Noordzeekust.
De eerste plannen.
I11 1848 verscheen een brochure van de
kceren P. Faddegon Sn v. Kloppenburg,
waarin de aanleg van een kanaal nair zee
'mei daaraan verbonden afsluiting van het
IJ ten Oosten van Amsterdam, en indijkingen
in het IJ werd bepleit.
Naar aanleiding van deze brochure schreef
de toenmalige hoogleeraar Vissering, de
vader van den tegenwoortligeu directeur van
de Neclerlandsche Bank, in „De Groene"
van December 1849, een artikel over „Een
uitstapje naar IJ-muiden" (muiden mond),
daarmede den naam gevend aan de na ope
ning van het Noordzeekanaal ontstane en
zich sedert zoo sterk uitgebreid hebbende
Noordzeeplaats.
Nog enkele andere geschriften over dit
ontwerp zagen het licht, maar het bleven
particuliere plannen, van overheidswege was
nog niets gebeurd.
Intusschen begon het gemeentebestuur van
Amsterdam het belang van de aanbevolen
verbinding van de hoofdstad met de Noord
zee in te zien. Het benoemde in 1852 een
commissie, bestaande uit de heeren E. de
Kruyff, J. G. van Gendt, J. Ordt van Scho-
nauen, P. Huidekoper en J. G. Veening,
om do mogelijkheid van een scheepvaart
verbinding van Amsterdam met de' Noordzee
door „Holland op zijn smalst", te doen
onderzoeken.
Amsterdam omstreeks 1850.
Amsterdam verkeerde in het midden der
19e eeuw in verval. De eertijds zoo bloeien
de handel was kwijnend, de ondernemings
geest scheen uitgedoofd, andere buitenland-
sche steden overvleugelden de hoofdstad.
Alen hoopte steeds op verbetering, maar
er ontbrak initiatief, men was huiverig iets
nieuws te ondernemen. De bestaande han
delszaken trachtten te houden wat zij hadden,
maar dat lukte niet en zoo verminderde het
kapitaal, vefe zaken kwamen "lot stilstand.
Zeker, er was nog kapitaal genoeg, in de
huizen op de Heeren- en Keizersgrachten
woonden nog rijken van Amsterdam, maar
zij leefden van hun renten, durfden met hun
kapitalen geen nieuwe ondernemingen aan.
De groothandel vooral verkeerde in slech
ten toestand, hij verdween op menig gebied
en op de zeeen wapperde de Nederlandsche
driekleur niet meer zoo talrijk als in vroegere
tijden. Ja, sómmigen geloofden reeds, dat
er niets meer te redden viel, hadden allen
moed opgegeven. Maar gelukkig had Am
sterdam ook in dien tijd enkele vooraan
staande mannen, wien die lauwheid een
ergernis was en die wear tot daden wilden
komen. Zjj zagen in, dat Amsterdam bij'
andere Handelssteden ten achter stond, om
dat die andere plaatsen een betere verbin
ding met de zee hadden en zy waren daar
door de eerste voorstanders van den aanleg
van het Noordzee-Kanaal.
Het gemeentebestuur stond blijkens de
benoeming van de bovenbedoeldcommissie
gelukkig op hetzelfde standpunt.
Reeds in December 1852 bracht de com
missie haar rapport uit. Zij achtte den aan
leg van een kanaal met Noordzéfhaven
technisch mogelijk cn kwam met een plan
voor een kanaal gedeeltelijk door het IJ,
waarbij dat IJ niet zou worden drooggelegd.
Aan beide einden van het kanaal, dps bij
de uitmonding in de Noordzee en ten Wes
ten van Amsterdam, zouden sluizen komen,
zoodat bij dit plan nog niet aan afsluiting
van het-IJ ten Oosten van Amsterdam (de
Oranjesluizen) was gedacht. Behalve twee
havenhoofden werd nog een golfbreker, vóór
die havenhoofden aan te leggen, voorge
steld.
De kosten werden op f"l8.000.000 geschal
en voor de uitvoering werd 15 jaar noodig
geacht.
De verdere plannen.
Op hel rapport werd van verschillende
zijden criliek uitgeoefend en daarom onder
nam Amsterdam een tweeden stap. In sa
menwerking met het Koninklijk Instituut
van Ingenieurs, schreef het gemeentebestuur
een prijsvraag uit, waarbij een som van
f 2000 als belooning voor hel beste ontwerp
werd beschikbaar gesteld.
Deze prijsvraag had echter evenmin re
sultaat Wel kwam een 10-tal antwoorden
in, maar het Koninklijk Instituut van Inge
nieurs achtte geen enkel ingediend plan
volkomen voor uitvoering geschikt. De prijs,
weid dan ook niet toegekend. Omstreeks
den zelfden tijd (1853) had Amsterdam groote
werken tot aanleg van de watervoorziening
der gemeente in uilvoering, welke werken
onder leiding stonden van twee zeer be
kwame Engelsche ingenieurs. Dezo Engel-
schen vernamen van het kanaalplan, be
studeerden de zaak en kwamen met een
plan, dat, gezien de vroegere plannen, groo-
ten vooruitgang loonde en dan ook veler be
langstelling trok.
Eenige ondernemende Amsterdammers,
want die waren er gelukkig ook toen nog,
n.l. de heefen J. G. Jager, jhr. C. ïïarlsen en
mr. Jacob van Lennep, vroeger concessie
aan voor den aanleg van het door de Engel
sche ingenieurs Croker en Burn ontworpen
kanaal. De concessie-aanvragers waren op
timisten. ze meenden in de onderneming
ook in financieel opzicht voordeel te zien.
de droogmaking van het grootste gedeelte
van liet IJ zou waardevolle, want vruchbare
gronden verschaffen en van het heffen van
scheepvaartrechten verwachtte men een
flinke opbrengst. Geen wonder dus. dat de
opzet van de heeren was: het oprichten van
een maatschappij tot het maken cn erploi-
teeren van het kanaal.
Het ontwerp werd aan de Regeering ter
beoordeeling toegezpnden en het vond ook
in Den Haag belangstelling. Minister Thor-
becke liet zich gunstig over het plan uit,
hij. de vooruitziondè staatsman, begreep het
groote directe belang van de verbinding
voor Amsterdam, het indirecte voor geheet
Nederland cn zegde dadelijk medewer
king toe.
De Regeering droeg aan twee bekende
Waterstaats-ingenieurs, den inspecteur van
den Waterstaat Van der Kun en den hoofd
ingenieur Storm Buysing, oen studie van
het plan op.
Het uitgebrachte rapport luidde vrij gun
stig; wel werden verschillende bedenkingen
geopperd, maar deze bleken te verhelpen,
zoodat een gewijzigd plan kon worden inge
diend, dat bevredigde.
Thans volgden eenige jaren van overleg
met betrokken gemeenten en waterschap
pen. do zaak werd telkens weer in commis
sies behandeld, schoot niet op en de voort
varende Engelsche ingenieurs werden on
geduldig. begrepen dat getalm niet.
En ook de concessie-aanvragers werden
ongeduldig; de heeren Ilaftsen en Van Len
nep trokken zich terug, zoodat alleen dc
heer Jager overbleef, die minder optimis
tisch. de concessie nog alleen wilde, wan
neer de Staat financieel aan de onderne
ming deelnam.
Het was inmiddels 1859 geworden. In
Amsterdam was de belangstelling voor het
kanaalplan sterk toegenomen, de kwijnende
handel scheen te ontwaken cn dc mogelijk
heden van het Kanaal voor Amsterdam te
gevoelen. Een groot aantal voorname Am
sterdammers zond een adres aan den Ko
ning en de gemeenteraad van Amsterdam
stelde een commissie in voor de propaganda
van het kanaaldenkbeeld. De Kamer van
Koophandel c-n Fabrieken had reeds vroeger
aan de Tweede Kamer geadresseerd.
(Wordt vervolgd).
Zitting van Dinsdag.
DE BELASTINGONTWERPEN.
Aan de orde zijn de volgende belasting-
ontwerpen:
1. Wijziging der Successiewet.
2. Wijziging van do wet op de personeeïe
belasting 1896, van de Prov. "Wet en van de
Gemeentewet; wijziging van de artikelen 33
en 35 ter der Leeningwet 1914, waarvan de
gewijzigde tekst is bekend gemaakt bij IC. B.
van 6 Aug. 1920; herziening der Verdedi
gingsbelasting II.
3. Heffen van een belasting" en treffen
van verdere voorzieningen ten behoeve van
openbare verkeerswegen te land.
De'algemeene beschouwingen over deze
ontwerpen worden tegelijk gehouden.
De heer VERAART (R.-K.) verheugt zich
er over, dat de Verdedigingsbelasting II niet
zal worden opgeheven en de Inkomstenbe
lasting daarvan profiteert. Anders is hij ge
stemd tegenover de verlaging van het tarief
der Successiebelasting en de wijziging der
Personeeïe Belasting. De tijd voor die ver
lagingen is nog niet aangebroken. Hoe is de
minister ertoe gekomen, deze belastingver
lagingen los ,le maken van compensatie
daarvoor?
Dit kan geen oorzaak vinden in den ab
normaal hoogen belastingdruk, maar wel in
de moeilijkheden, welke de export hier te
lande ondervindt. Toch hebben de Successie
belasting en de Personeeïe Belasting niets
daarmede te maken. Onze industrie en ons
bedrijfsleven zouden niet weten wat zij met
nieuw kapitaal zouder} moeten beginnen. Eer
lijdt de industrie aan een ovcrkapilalisee-
ring Ze vraagt geen kapitaal. Op de Banken
wordt geen beroep gedaan. Wat gebeurt er
met het nieuwe kapitaal in Nederland? Het
wordt belegd in allerlei dubieuse buitenland-
sche leeningen. Ï9 dat nu de kapitaalvor
ming, welke de minister zoo gaarne ziet?
Wel is er kapitaalvorming noodig en wel
kapitaal langs langen om.weg, maar dat kan
de industrie niet vormen. Spr. doelt op dc
kanaalverbinding ArasterdamRijn. We
hebben niet alleen collectieve behoeften aan
kapitaal, ook aan zoovele andere zaken. b.v.
het 7de leerjadr, verbetering van ambte
naarssalarissen. De minister zal misschien
antwoorden, dat hij met plannen zal komen,
maar hoe wil hij de uitvoering daarvan fi
nancieren, nu hij de belastingen gaat ver
lagen en geen compensatie daartegenover
stelt? Indien het equivalent niet gevonden
is, kan spr. aan deze belastingplannen niet
medewerken.
De heer OUD (V.-D.) treedt in retropes-
tieve "beschouwingen en gaat terug tol de
millioenennota van 1924. Als hij dat tijd
perk onzer fin. politiek overziet, kan hij
zich niet los maken van de gedachte, dat de
heer Colijn er op uit was, allerlei indirecte
belastingen te verhoogen, om dan, als er
meer ruimte is gekomen, die te gebruiken
om de directe belastingen te verlagen. Tel
ken jare heeft de heer Colijn de tekorten te
groot, den financieelen toestand te somber
voorgesteld. Zoo werd in 1922 het tekort go-
schat op 49 millioen, en het bleek te zijn
33 millioen. Over 1923 werd het geraamd op
weder 49 fnillioen, na afloop van het jaar
was het maar 14 millioen.
Hel jaar 1925 heeft nu een overschot te
zien gegeven van 41 millioen. Do Taricfwet
en de Tabaksbelasting hebben slechts over
een half jaar daaraan bijgedragen. Over 't
algemeen trekt de minister de lijn door,
welke zijn voorganger heeft afgestippeld on
der de leuze van kapitaalvorming. Het is de
vraag, of die leuze juist is. In dit verband
kan de heer Oud zich grootendeeLs aanslui
ten aan wat de vorige spreker daaromtrent
zeide. In de allereerste plaats dient men in
't oog te houden de bestemming, die aan
onze belastinggelden wordt gegeven. Als die
gelden dc krachten van ons volk verhoogen
en- de gelegenheid gunstig maakt voor wel
vaart, kan men niet zeggen, dat die sommen
aan kapitaalvorming zijn onttrokken.
Ilct is een verkeerde voorstelling, dat al
het geld, dal men aan de particulieren laat,
ten gunste der kapitaalvorming komt. Wat
voor waarborg heeft men, dat het geld niet
verkeerd zal worden aangewend?
Indirecte belastingen ondermijnen de
volkskracht, drukken hef welvaartspeil naar
beneden.
Vóór do laatste verkiezing heeft men zich
de tactiek om de lage inkomens te treffen
niet zoo uilgelaten, maar men heeft na de
verkiezingen niet geschroomd, dit systeem
in praktijk te brengen. Spr. vraagt zich af,
of de vermindering van de inkomsten van
het "Lecningfonds gewenscht is. De Kamer
heeft indertijd minimum-verplichtingen op
zich genomen. De-bedoeling was om meer af
te lossen wanneer dat mogelijk wa^ Dit is
ook het juiste standpunt. Wanneer in het
leeningfonds extra inkomsten vloeien, die
nen die gebezigd te worden om de crisis
schuld te verminderen. De afschaffing der
opcenten op de inkomstenbelasting zou spr.
juister achten dan dc halveering der Ver
dedigingsbelasting II, want door de eerite
Wordt ook door de lagere inkomens geprofi
teerd. Wat echter voor spr. een biltere bij
smaak heeft, is het vervallen van de af
schaffing van de opcenten op den. suikerac
cijns. Van twee kwaden dient echter het
minste gekozen en daarom «luit spr. zich aan
bij het voorstel. De voorstanders van kapi
taalvorming mogen wel bedenken, dal het
leeningfonds zuiver kapitaalvorming is en
hard werkt. Het geleende kapitaal is ver
nietigd en wanneer men het leeningfonds
25 mill, wil laten derven, beteekenl dat 25
millioen minder kapitaalvorming. Goede fi-
nancieele politiek brengt met zich een snel
le aflossing van de crisisschuld.
Spr. gelooft niet, dat het nieuwe, dat de
minister nu wil gaan invoeren beter is dan
de bestaande toestand In 't algemeen heb
ben oude belastingen, waaraan het bedrijfs
leven zich heeft aangepast, steeds een voor
sprong bij nieuwe. Bij den minister heeft
RECLAME.
wen 7£nHS /tfiic/em
2456
spr. nog niet veel enthousiasme gezien bij
zjjn eigen belastingplannen. Wat is er ge-,
beurd. Hei is duidelijk dat hij de Weeldever-<
teringsbelasting ook maar liever niet wil.
De holelbelasting is ook een flink stuk ach-,
teruit gegaan. I-Iij heeft genoegen genomen
met behandeling dier belasting in het a.s.
voorjaar. De minister zou deze financieels
politiek niet voeren als hij de hotelbelasliüg
zou noodig hebben. De middelen worden
over 1927 14 millioen hooger geraamd dan
over 1926 en in de eerste 6 maanden brach
ten zij reeds 18 millioen boven de raming
op. Waarschijnlijk zal de o^rschrijding wel
weer naar de 30 millioen gaan. Wanneer
wij nu voor 1927 hetzelfde bedrag nemen,
dan krijgen we 16 millioen meer overschot,
dat geraamd is. Natuurlijk slaan deze cijfers
geenszins vast, doch zij worden gebezigd
om nieuwe belastingen af te weren.
Wat nu de successiebelasting betreft, er
is geen reden, de verhooging van 1921 nu
teniet te doen, wnat het geld wordt niet
gebruikt om de volkskracht te verhoogen.
Voor de kapitaalvorming is die successie
belasting niet zoo belemmerend. Men mag
die successiebelasting niet met de inkom
stenbelasting vergelijken en zij behoeft ook
niet uit de inkomsten te worden besta-eden.
Trouwens, als het den minister to doen was
om kapitaalvernietiging, dan zou hij niet
gekomen zijn met een verlaging in de rechte"
lijn, maar met een verlaging in den derden
graad, waar 't percentage het hoogst is.
Dit wil echter niet zeggen, dat hy dfl
successiewet, zooals die thans luidt, toe
juicht. Integendeel. Ilct tarief is slecht en
de verhoog ing van 1921 is to ruw aange
bracht. Wanneer men maar niet zt>o wilde
vasthouden aan het geringste percentage
voer de rechte lijn, zou men een veel beter
tarief kunnen vaststellen.
Wat de verlaging der opcenten op de
personeel© belasting betreft, die is in de
plaats gekomen van de verhooging voor een
kinderaftrek. Deze wyziging der wet op de
personeel© wet i3 niet te aanvaarden in d«i
vorm, zooal9 die nu is. Er moet een compen
satie worden gevonden. Oorspronkelijk heeft
spr. gedacht aan een uitkeering aan de ge
meenten, maar bij nader inzien, heeft hjj
een betere oplossing gevonden. Met den
heer v. Alten heoft hy een amendement in-
gediènd om de gemeenten de bevoegdheid
te geven om desverlangd een eigen tariel
voor een plaatselijke personeel© belasting
vnst te stellen, dat in de plaats treedt van
de opcenten op de hoofdsom der Rijksbe
lasting.
De heer VLIEGEN (S.-D.) betoogt, dat
het overschot van het leeningfonds belang
rijk grooter is, dan het rapport v. Vuur erf
aangaf.
Gebruikt men dat overschot voor crisis*
schuldaflossingen, dan moet de Staat nieuw
bedrijfskapitaal leenen. Spr. is dan ook
vóór vermindering der inkomsten van het
leeningfonds, maar niet door halveering der
Verdedigingsbelasting II, die de heer Colijn
in de Eerste Kamer de e-enig principieel
juiste crisisheffing noemde. Het leening
fonds dient voor allerlei verbeteringen eiï
hervormingen en het accrö3 der middelen
is de laatste jaren groot geweest, liet i3
Uit het Duitsch door ERNST KLEIN,
Geautoriseerde vertaling
van L. DITHMARINE
(Nadruk verbodenJ
21)
In hetzelfde oogenbük werd de deur ge
opend, Grace trad binnen. Zij bleef een
oogenblik met den deurknop in de hand
staan, hield stil, alsof zij zelfs haar adem
inhield. Tóen zij echter de ternedergebogen
gestalte van haar vader zag, trad zij snel
Dader. Zij was bleek, haar groote blauwe
oogen waren wijd geopend van angst.
..Oh Vader, wat is er gebeurd?"
Lord Burnham hief zich op. hield zich
niooizaam recht op. Aan zijn kind mocht
bij geen zwakte toonen. Vóór alles mocht
ZlJ geen vermoeden hebben van den zwaren
slag, die op hem gevallen was.
„Niels, mijn kind," glimlachte hij terwijl
hy haar zachte haar streelde, ..ik heb mij
®lleen zeer geërgerd over'iets. Maar bij het
zien van jou is mijn ergernis verdwenen en
,;!k zal zoo dadelijk in de ontbijtkamer ko-
gci^ als jij me een kop thee wilt inschen-
Gracc aarzelde Met verwondering zag
am hpe zij beefde. Hoe een donkere
naduw over haar blanke wangen trok. Zij
'^xte zich bezorgd over haar vader...
verzebcrde haar Lord Burn-
(lat er werkelijk geen reden iot euje
rustheid was. Steeds nog stond zij naast
hem, hield zijn hand in de hare en wilde
niet wijken. Met zacht geweld moest hij
haar van de schrijftafel wegduwen. Nog
maals verwonderde zich Graham, toen hij
zag, met hoe onzekere schreden zij den
korten weg tot aan de deur aflegde. Wan
kelde zij zelfs niet? Eigenaardig Lang
zaam opende hij de deur, keerde zich nog
maals om.onwillekeurig boog Graham
zich naar haar toe.... er was iets in blik
en houding van de jonge vrouw, dat hij niet
verklaren kon, was de schrik over het uiter
lijk van haar vader werkelijk zoo groot?
Lord Burnham zelf zag niets. De handen
op den rug. liep hij in den bibliotheek op en
neer.
„Wat zullen wij doen, Graham?" riep hij
eindelijk uit. „Wij moeten toch iets doen! Ik
kan toch niet de politie hier roepen en mijn
gasten éón voor één laten onderzoeken?"
„Als ik het mag zeggen, Mylord, zou het
niet het beste zijn, een detective
„Een detectiveI In mijn huis? Neen,
Graham neen! Wij zullen eerst eens vast
stellen of iemand het huis verlaten heeft
of...." een plotselinge gedachte ging hem
door het hoofd, „of, of iemand een brief ver
zonden heeft. Ik ga nu naar de ontbijtkamer,
anders zou het le veel opvallen. Wees zoo
goed, Graham, die twee zaken even na te
willen gaan!"
Toen Lord Burnham na-een half uur terug
kwam, meldde hem Graham, dat niemand
het huis verlaten had en dat ook geen brief
voor de post gegeven was. Hij en Ryther
hadden, dat persoonlijk kunnen vaststellen
Het geheel© personeel was ondervraagd, ook
de gaslen tenminste zoover het mogelijk
was, zonder opmerkzaamheid te verwekken.
„De Graaf Las VaJdas ligt nog te bed.'*
voegde de secretaris cr aan toe. „Zijn chauf
feur zeiöe mij, dat het plan heeft heden
morgen naar de stad terug te rijden,
daar hij hier niet met zijn ziekte tot last
wil zijn."
„Dan is mijn wijsheid uitgeput," klaagde
de Lord.
Gloria kwam met haar paarden terug.
Zij ontbeet iederen dag reeds om zeven uur
en reed daarop met haar span twee volle
uren door de ver uitgestrekte lanen van het
park ora haar paarden de noodige beweging
te geven. Toen zij dezen morgen de oprij
laan inreed, frisch glimlachend, met roode
wangen en losgewaaid haar, zag zij Grace
bij de poort staan een bleeke. bevende,
hevig opgewonden Grace.
Met één sprong was zij van don bok af
bij haar zuster.
Onbekommerd om de stalknechten, die
het rijtuig overnamen, klemde Grace zich
aan Gloria vast.
„Ik moet met je spreken, Gloria," sla-
melde zij; „dadelijk, Gloria! Er is iets ver
schrikkelijks gebeurd!"
In de hal verschenen verscheidene logés.
Zij maakten zich gereed voor de gebrui
kelijke tennis- en golfpartijen. Zij vormden
zich in groepen, lachten, riepen luidde
„Vlug hierheen! Laten we in het paTk
gaan!" fluisterde Grac© en trok Gloria met
zich voort. Zij liepen lot aan den vijver,
die stil lag onder de eeuwenoude beuken
en dijken. Hier heerschte. vrede Witte
en zwarte zwanen, trokken statig kringen
oj) het donkere water dat aan den oever
met witte en gele lelies dicht begroeid was.
Vlak bij den vloer stond een oude sleenen
bank, daar zonk Grace neer. Met beide
handen bedekte zij het gelaat en brak in
huilen uit. In droog, tranenloos weenen,
dat slechts de grootste smari en de grootste
ellende uit kan drukken.
Het duurde lang, voordat zij zich zoover
gekalmeerd had, dat zij hakkelend eenige
woorden uit kon brengen.
„Gloria," kreunde zij, „ik ben een ver
worpeling.
„Grace ik zweer je kom toch tot
jezelve! Wat is er gebeurd? Spreek toch
eindelijk!"
Gloria, de sterke Gloria, begon ze've le
sidderen. De angst voor datgene wal zij
zou hooren sloeg haar om het hart
'„Vader," begon Grace, „heeft vanmorgen
ontdekt, dat er oen zeer gewichtig docu
ment gestolen is."
„Een dokumenl? .Wat voor een doku-
ment?"
„Och, ik weet zelf niet precies wal Ik
geloof een overeenkomst hetwelk vader
gisteren met die heeren besproken heeft.
Het moet een zeer gewichtige overeenkomst
zijn, «anders zou hij ons toch niet allen uit
gezonden hebben, nietwaar?"
„Zonder twijfel Het zal wel het verdrag
zijn over die pelroleumconcessics. Daar
over heeft immers zooveel in de couranten
gestaan en jij zelf hebt immers gezegd,
dat die Rus reeds bij vader geweest
was.
„Ja j'a, zeker. Dat verdrag ten
minste het verdrag zelf niet, maar de copie
is vannacht uit Papa's kast gestolen
Spreek ifict verderl" riep Gloria. Zij
pakte Grace, die ineen zakte, aan beide
schouders beet. en trok haar omhoog.
„Spreek niet verder, spreek het ontzettende
niet uit."
Grace gleed haar uit de handen. Zij sla-? J
melde toonloos, gebroken, in vertwijfeling,
„Ik heb het dokument gestolen."
„Neen!" Ver over het stille water weer
klonk Gloria's kreet.
XII.
In' Gloria streden twee gevoelens me»
elkander ontzetting over de daad on
medelijden met de daderes. Maar „de wilde
hertogin" was geen vrouw, die spoedig ter
neer geslagen was. Zij voelde, dat er achter
de bekentenis van haar zuster nog een
geheim verborgen was. Alles moest zij
weten
Zij zonk naast Grace neder, trok haar
lot zich.
„Je moet mij alles zoggen, Grace!" sprak"
zij rustig en met klem, „als je wilt dat ik
je helpen zal."
„Ik kan niet," kreunde do ongelukkige
vrouw, „het is te smadelijk!" Ik ik
Wederom overmande haar de opwinding.
Geduldig hield Gloria haar vast, liet dezen
nieuwen aanval uitvechten. Haar zenuwen
speelden ook haar parten, maar zij dacht
aan hun vader aan hun vader daarbin
nen in huis en aan haar zuster naast haar.
Zij moest kalm blijven.
Het duurde lang eer Grace zich bchoer-
schen kon. Langzamerhand werd zij rus
tiger vermoeid, met gebroken slem. be
gon zij:
„Gloria, als je wist hoe gelijk je hebt
gehad, kort geleden met je verwijlen! Ik
ben lichtzinnig, behaagzuolitig alles,
wat je wilt. Het is mijn schuld dat Ha raid
mij verlaten heeftI Maar Gloria, ik zweer
je. ik was niet slecht! Ik heb gekoketteerd,
ik heb geflirt maar meer heb ik mijzelf
niet te verwijlen, Gloria! Ook van Rulher*
wall niet. Geloof je mij, Gloria?"
- v - v fWordt vervolgd)* L