DE WILDE HERTOGIN. No. 20430. LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 20 October Tweede Blad Anno 1926. HET NG0R5ZEEKANAAL EN IJMUIDEN. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. Vijftigjarig bestaan van het kanaal en IJmuiden op i November 1926. Eet verleden en de toekomst! I. In het voorjaar van 1925 werd Let 100- jarig bestaan van het Noord-Hollandsch Kanaal in Alkmaar en Heider feestelijk her dacht Toen is er op gewezen, dat van dit Kanaal voor do scheepvaart aanvankelijk zeer veel werd verwacht, doch dat die verwachting later gedeeltelijk ongegrond is gebleken. Amsterdam's zea-verbinding vóór 1878. Vóór 1825 moesten de zeeschepen om Amsterdam te bereiken over de Zuiderzee varen. Uit de Noordzee komende door het Textlsche gat, hadden de schepen een moei lijken en langen tocht te doen en dan nog konden zy wegens de geringe diepte van het l'ampus. Amsterdam niet geladen be reiken, doch moesten de goederen worden overgeladen, waarbij lichters en z.g. scheeps- kameelen hun diensten verleenden. Deze toestand werd vooral door de toe neming van den diepgang der scheipen, steeds me ei" onhoudbaar en daarom werd vociidurend krachtiger aangëdrongen#p een recktstreeksche verbinding van Amsterdam met de Noordzee en tenslotte tot den aaiueg van het Noord-Hollandsch Kanaal besloten. Aan een verbinding van Amsterdam met de Noordzee door „Holland op zyn Smalst'', dos op de plaats van het tegenwoordig Norrdzee-kanaal, werd toen wel gedaclrt. Koning Willem I opperde het denkbeeld. Z. M. liet zich een teekcning brengen van Ncord-Holland en gaf met een lijn aan hoe Bij zich de korte verbinding van Amsterdam nmt de Noordzee voorstelde, maar het denk beeld werd niet uitvoerbaar geacht. Aan bekwame waterbouwkundigen ontbrak het ons land toen ook allerminst, maar de tech niek was nog niet zoover gevorderd, dat men een dergelijk stout plan in uitvoering Jurfde te nemen. - Men besloot derhalve tot den aanleg van et Noord-Hollandsch Kanaal, dat in het laatst van 1824 gereed kwam. In de eerste jaren bleek het genoemde Tcanaal inderdaad een groote verbetering voor de Amsterdamsche scheepvaart, doch naarmate de schepen in afmeting toenamen, kwamen de bezwaren. l>e groote zeeschepen kwamen meermalen met elkaar op het kanaal jn aanvaring, het vaarwater had veel boch ten en de vaart er door duurde zeer lang en was daardoor zeer kostbaar. De schepen moesten door sleepbooten ol groote aantallen paaiden gedurende vele uren getrokken worden en bovendien, in verband met hun diepgang, alvorens op te varen, veelal nog deel van hun lading in Helder lossen. - Voortdurend sterker werd dan ook het be- feef, dat het Noord-Hollandsch Kanaal niet veel langer kon voldoen aan de zich steeds vermeerderende behoeften van de scheep vaart en op een ingrijpende verandering jyac de verbinding van Amsterdam met de Noordzee werd dan ook van verschillende zyden krachtig aangedrongen. Het denkbeeld van Koning Willem I, de doorgraving van „"Holland op £ijn Smalst", kwam weer op den voorgrond en daar de technische mogelijkheden intusschen belang rijk grooter waren geworden, kwamen er erstige en bekwame waterbouwkundigen aet plannen voor een kanaal van Amster dam naar de Noordzeekust. De eerste plannen. I11 1848 verscheen een brochure van de kceren P. Faddegon Sn v. Kloppenburg, waarin de aanleg van een kanaal nair zee 'mei daaraan verbonden afsluiting van het IJ ten Oosten van Amsterdam, en indijkingen in het IJ werd bepleit. Naar aanleiding van deze brochure schreef de toenmalige hoogleeraar Vissering, de vader van den tegenwoortligeu directeur van de Neclerlandsche Bank, in „De Groene" van December 1849, een artikel over „Een uitstapje naar IJ-muiden" (muiden mond), daarmede den naam gevend aan de na ope ning van het Noordzeekanaal ontstane en zich sedert zoo sterk uitgebreid hebbende Noordzeeplaats. Nog enkele andere geschriften over dit ontwerp zagen het licht, maar het bleven particuliere plannen, van overheidswege was nog niets gebeurd. Intusschen begon het gemeentebestuur van Amsterdam het belang van de aanbevolen verbinding van de hoofdstad met de Noord zee in te zien. Het benoemde in 1852 een commissie, bestaande uit de heeren E. de Kruyff, J. G. van Gendt, J. Ordt van Scho- nauen, P. Huidekoper en J. G. Veening, om do mogelijkheid van een scheepvaart verbinding van Amsterdam met de' Noordzee door „Holland op zijn smalst", te doen onderzoeken. Amsterdam omstreeks 1850. Amsterdam verkeerde in het midden der 19e eeuw in verval. De eertijds zoo bloeien de handel was kwijnend, de ondernemings geest scheen uitgedoofd, andere buitenland- sche steden overvleugelden de hoofdstad. Alen hoopte steeds op verbetering, maar er ontbrak initiatief, men was huiverig iets nieuws te ondernemen. De bestaande han delszaken trachtten te houden wat zij hadden, maar dat lukte niet en zoo verminderde het kapitaal, vefe zaken kwamen "lot stilstand. Zeker, er was nog kapitaal genoeg, in de huizen op de Heeren- en Keizersgrachten woonden nog rijken van Amsterdam, maar zij leefden van hun renten, durfden met hun kapitalen geen nieuwe ondernemingen aan. De groothandel vooral verkeerde in slech ten toestand, hij verdween op menig gebied en op de zeeen wapperde de Nederlandsche driekleur niet meer zoo talrijk als in vroegere tijden. Ja, sómmigen geloofden reeds, dat er niets meer te redden viel, hadden allen moed opgegeven. Maar gelukkig had Am sterdam ook in dien tijd enkele vooraan staande mannen, wien die lauwheid een ergernis was en die wear tot daden wilden komen. Zjj zagen in, dat Amsterdam bij' andere Handelssteden ten achter stond, om dat die andere plaatsen een betere verbin ding met de zee hadden en zy waren daar door de eerste voorstanders van den aanleg van het Noordzee-Kanaal. Het gemeentebestuur stond blijkens de benoeming van de bovenbedoeldcommissie gelukkig op hetzelfde standpunt. Reeds in December 1852 bracht de com missie haar rapport uit. Zij achtte den aan leg van een kanaal met Noordzéfhaven technisch mogelijk cn kwam met een plan voor een kanaal gedeeltelijk door het IJ, waarbij dat IJ niet zou worden drooggelegd. Aan beide einden van het kanaal, dps bij de uitmonding in de Noordzee en ten Wes ten van Amsterdam, zouden sluizen komen, zoodat bij dit plan nog niet aan afsluiting van het-IJ ten Oosten van Amsterdam (de Oranjesluizen) was gedacht. Behalve twee havenhoofden werd nog een golfbreker, vóór die havenhoofden aan te leggen, voorge steld. De kosten werden op f"l8.000.000 geschal en voor de uitvoering werd 15 jaar noodig geacht. De verdere plannen. Op hel rapport werd van verschillende zijden criliek uitgeoefend en daarom onder nam Amsterdam een tweeden stap. In sa menwerking met het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, schreef het gemeentebestuur een prijsvraag uit, waarbij een som van f 2000 als belooning voor hel beste ontwerp werd beschikbaar gesteld. Deze prijsvraag had echter evenmin re sultaat Wel kwam een 10-tal antwoorden in, maar het Koninklijk Instituut van Inge nieurs achtte geen enkel ingediend plan volkomen voor uitvoering geschikt. De prijs, weid dan ook niet toegekend. Omstreeks den zelfden tijd (1853) had Amsterdam groote werken tot aanleg van de watervoorziening der gemeente in uilvoering, welke werken onder leiding stonden van twee zeer be kwame Engelsche ingenieurs. Dezo Engel- schen vernamen van het kanaalplan, be studeerden de zaak en kwamen met een plan, dat, gezien de vroegere plannen, groo- ten vooruitgang loonde en dan ook veler be langstelling trok. Eenige ondernemende Amsterdammers, want die waren er gelukkig ook toen nog, n.l. de heefen J. G. Jager, jhr. C. ïïarlsen en mr. Jacob van Lennep, vroeger concessie aan voor den aanleg van het door de Engel sche ingenieurs Croker en Burn ontworpen kanaal. De concessie-aanvragers waren op timisten. ze meenden in de onderneming ook in financieel opzicht voordeel te zien. de droogmaking van het grootste gedeelte van liet IJ zou waardevolle, want vruchbare gronden verschaffen en van het heffen van scheepvaartrechten verwachtte men een flinke opbrengst. Geen wonder dus. dat de opzet van de heeren was: het oprichten van een maatschappij tot het maken cn erploi- teeren van het kanaal. Het ontwerp werd aan de Regeering ter beoordeeling toegezpnden en het vond ook in Den Haag belangstelling. Minister Thor- becke liet zich gunstig over het plan uit, hij. de vooruitziondè staatsman, begreep het groote directe belang van de verbinding voor Amsterdam, het indirecte voor geheet Nederland cn zegde dadelijk medewer king toe. De Regeering droeg aan twee bekende Waterstaats-ingenieurs, den inspecteur van den Waterstaat Van der Kun en den hoofd ingenieur Storm Buysing, oen studie van het plan op. Het uitgebrachte rapport luidde vrij gun stig; wel werden verschillende bedenkingen geopperd, maar deze bleken te verhelpen, zoodat een gewijzigd plan kon worden inge diend, dat bevredigde. Thans volgden eenige jaren van overleg met betrokken gemeenten en waterschap pen. do zaak werd telkens weer in commis sies behandeld, schoot niet op en de voort varende Engelsche ingenieurs werden on geduldig. begrepen dat getalm niet. En ook de concessie-aanvragers werden ongeduldig; de heeren Ilaftsen en Van Len nep trokken zich terug, zoodat alleen dc heer Jager overbleef, die minder optimis tisch. de concessie nog alleen wilde, wan neer de Staat financieel aan de onderne ming deelnam. Het was inmiddels 1859 geworden. In Amsterdam was de belangstelling voor het kanaalplan sterk toegenomen, de kwijnende handel scheen te ontwaken cn dc mogelijk heden van het Kanaal voor Amsterdam te gevoelen. Een groot aantal voorname Am sterdammers zond een adres aan den Ko ning en de gemeenteraad van Amsterdam stelde een commissie in voor de propaganda van het kanaaldenkbeeld. De Kamer van Koophandel c-n Fabrieken had reeds vroeger aan de Tweede Kamer geadresseerd. (Wordt vervolgd). Zitting van Dinsdag. DE BELASTINGONTWERPEN. Aan de orde zijn de volgende belasting- ontwerpen: 1. Wijziging der Successiewet. 2. Wijziging van do wet op de personeeïe belasting 1896, van de Prov. "Wet en van de Gemeentewet; wijziging van de artikelen 33 en 35 ter der Leeningwet 1914, waarvan de gewijzigde tekst is bekend gemaakt bij IC. B. van 6 Aug. 1920; herziening der Verdedi gingsbelasting II. 3. Heffen van een belasting" en treffen van verdere voorzieningen ten behoeve van openbare verkeerswegen te land. De'algemeene beschouwingen over deze ontwerpen worden tegelijk gehouden. De heer VERAART (R.-K.) verheugt zich er over, dat de Verdedigingsbelasting II niet zal worden opgeheven en de Inkomstenbe lasting daarvan profiteert. Anders is hij ge stemd tegenover de verlaging van het tarief der Successiebelasting en de wijziging der Personeeïe Belasting. De tijd voor die ver lagingen is nog niet aangebroken. Hoe is de minister ertoe gekomen, deze belastingver lagingen los ,le maken van compensatie daarvoor? Dit kan geen oorzaak vinden in den ab normaal hoogen belastingdruk, maar wel in de moeilijkheden, welke de export hier te lande ondervindt. Toch hebben de Successie belasting en de Personeeïe Belasting niets daarmede te maken. Onze industrie en ons bedrijfsleven zouden niet weten wat zij met nieuw kapitaal zouder} moeten beginnen. Eer lijdt de industrie aan een ovcrkapilalisee- ring Ze vraagt geen kapitaal. Op de Banken wordt geen beroep gedaan. Wat gebeurt er met het nieuwe kapitaal in Nederland? Het wordt belegd in allerlei dubieuse buitenland- sche leeningen. Ï9 dat nu de kapitaalvor ming, welke de minister zoo gaarne ziet? Wel is er kapitaalvorming noodig en wel kapitaal langs langen om.weg, maar dat kan de industrie niet vormen. Spr. doelt op dc kanaalverbinding ArasterdamRijn. We hebben niet alleen collectieve behoeften aan kapitaal, ook aan zoovele andere zaken. b.v. het 7de leerjadr, verbetering van ambte naarssalarissen. De minister zal misschien antwoorden, dat hij met plannen zal komen, maar hoe wil hij de uitvoering daarvan fi nancieren, nu hij de belastingen gaat ver lagen en geen compensatie daartegenover stelt? Indien het equivalent niet gevonden is, kan spr. aan deze belastingplannen niet medewerken. De heer OUD (V.-D.) treedt in retropes- tieve "beschouwingen en gaat terug tol de millioenennota van 1924. Als hij dat tijd perk onzer fin. politiek overziet, kan hij zich niet los maken van de gedachte, dat de heer Colijn er op uit was, allerlei indirecte belastingen te verhoogen, om dan, als er meer ruimte is gekomen, die te gebruiken om de directe belastingen te verlagen. Tel ken jare heeft de heer Colijn de tekorten te groot, den financieelen toestand te somber voorgesteld. Zoo werd in 1922 het tekort go- schat op 49 millioen, en het bleek te zijn 33 millioen. Over 1923 werd het geraamd op weder 49 fnillioen, na afloop van het jaar was het maar 14 millioen. Hel jaar 1925 heeft nu een overschot te zien gegeven van 41 millioen. Do Taricfwet en de Tabaksbelasting hebben slechts over een half jaar daaraan bijgedragen. Over 't algemeen trekt de minister de lijn door, welke zijn voorganger heeft afgestippeld on der de leuze van kapitaalvorming. Het is de vraag, of die leuze juist is. In dit verband kan de heer Oud zich grootendeeLs aanslui ten aan wat de vorige spreker daaromtrent zeide. In de allereerste plaats dient men in 't oog te houden de bestemming, die aan onze belastinggelden wordt gegeven. Als die gelden dc krachten van ons volk verhoogen en- de gelegenheid gunstig maakt voor wel vaart, kan men niet zeggen, dat die sommen aan kapitaalvorming zijn onttrokken. Ilct is een verkeerde voorstelling, dat al het geld, dal men aan de particulieren laat, ten gunste der kapitaalvorming komt. Wat voor waarborg heeft men, dat het geld niet verkeerd zal worden aangewend? Indirecte belastingen ondermijnen de volkskracht, drukken hef welvaartspeil naar beneden. Vóór do laatste verkiezing heeft men zich de tactiek om de lage inkomens te treffen niet zoo uilgelaten, maar men heeft na de verkiezingen niet geschroomd, dit systeem in praktijk te brengen. Spr. vraagt zich af, of de vermindering van de inkomsten van het "Lecningfonds gewenscht is. De Kamer heeft indertijd minimum-verplichtingen op zich genomen. De-bedoeling was om meer af te lossen wanneer dat mogelijk wa^ Dit is ook het juiste standpunt. Wanneer in het leeningfonds extra inkomsten vloeien, die nen die gebezigd te worden om de crisis schuld te verminderen. De afschaffing der opcenten op de inkomstenbelasting zou spr. juister achten dan dc halveering der Ver dedigingsbelasting II, want door de eerite Wordt ook door de lagere inkomens geprofi teerd. Wat echter voor spr. een biltere bij smaak heeft, is het vervallen van de af schaffing van de opcenten op den. suikerac cijns. Van twee kwaden dient echter het minste gekozen en daarom «luit spr. zich aan bij het voorstel. De voorstanders van kapi taalvorming mogen wel bedenken, dal het leeningfonds zuiver kapitaalvorming is en hard werkt. Het geleende kapitaal is ver nietigd en wanneer men het leeningfonds 25 mill, wil laten derven, beteekenl dat 25 millioen minder kapitaalvorming. Goede fi- nancieele politiek brengt met zich een snel le aflossing van de crisisschuld. Spr. gelooft niet, dat het nieuwe, dat de minister nu wil gaan invoeren beter is dan de bestaande toestand In 't algemeen heb ben oude belastingen, waaraan het bedrijfs leven zich heeft aangepast, steeds een voor sprong bij nieuwe. Bij den minister heeft RECLAME. wen 7£nHS /tfiic/em 2456 spr. nog niet veel enthousiasme gezien bij zjjn eigen belastingplannen. Wat is er ge-, beurd. Hei is duidelijk dat hij de Weeldever-< teringsbelasting ook maar liever niet wil. De holelbelasting is ook een flink stuk ach-, teruit gegaan. I-Iij heeft genoegen genomen met behandeling dier belasting in het a.s. voorjaar. De minister zou deze financieels politiek niet voeren als hij de hotelbelasliüg zou noodig hebben. De middelen worden over 1927 14 millioen hooger geraamd dan over 1926 en in de eerste 6 maanden brach ten zij reeds 18 millioen boven de raming op. Waarschijnlijk zal de o^rschrijding wel weer naar de 30 millioen gaan. Wanneer wij nu voor 1927 hetzelfde bedrag nemen, dan krijgen we 16 millioen meer overschot, dat geraamd is. Natuurlijk slaan deze cijfers geenszins vast, doch zij worden gebezigd om nieuwe belastingen af te weren. Wat nu de successiebelasting betreft, er is geen reden, de verhooging van 1921 nu teniet te doen, wnat het geld wordt niet gebruikt om de volkskracht te verhoogen. Voor de kapitaalvorming is die successie belasting niet zoo belemmerend. Men mag die successiebelasting niet met de inkom stenbelasting vergelijken en zij behoeft ook niet uit de inkomsten te worden besta-eden. Trouwens, als het den minister to doen was om kapitaalvernietiging, dan zou hij niet gekomen zijn met een verlaging in de rechte" lijn, maar met een verlaging in den derden graad, waar 't percentage het hoogst is. Dit wil echter niet zeggen, dat hy dfl successiewet, zooals die thans luidt, toe juicht. Integendeel. Ilct tarief is slecht en de verhoog ing van 1921 is to ruw aange bracht. Wanneer men maar niet zt>o wilde vasthouden aan het geringste percentage voer de rechte lijn, zou men een veel beter tarief kunnen vaststellen. Wat de verlaging der opcenten op de personeel© belasting betreft, die is in de plaats gekomen van de verhooging voor een kinderaftrek. Deze wyziging der wet op de personeel© wet i3 niet te aanvaarden in d«i vorm, zooal9 die nu is. Er moet een compen satie worden gevonden. Oorspronkelijk heeft spr. gedacht aan een uitkeering aan de ge meenten, maar bij nader inzien, heeft hjj een betere oplossing gevonden. Met den heer v. Alten heoft hy een amendement in- gediènd om de gemeenten de bevoegdheid te geven om desverlangd een eigen tariel voor een plaatselijke personeel© belasting vnst te stellen, dat in de plaats treedt van de opcenten op de hoofdsom der Rijksbe lasting. De heer VLIEGEN (S.-D.) betoogt, dat het overschot van het leeningfonds belang rijk grooter is, dan het rapport v. Vuur erf aangaf. Gebruikt men dat overschot voor crisis* schuldaflossingen, dan moet de Staat nieuw bedrijfskapitaal leenen. Spr. is dan ook vóór vermindering der inkomsten van het leeningfonds, maar niet door halveering der Verdedigingsbelasting II, die de heer Colijn in de Eerste Kamer de e-enig principieel juiste crisisheffing noemde. Het leening fonds dient voor allerlei verbeteringen eiï hervormingen en het accrö3 der middelen is de laatste jaren groot geweest, liet i3 Uit het Duitsch door ERNST KLEIN, Geautoriseerde vertaling van L. DITHMARINE (Nadruk verbodenJ 21) In hetzelfde oogenbük werd de deur ge opend, Grace trad binnen. Zij bleef een oogenblik met den deurknop in de hand staan, hield stil, alsof zij zelfs haar adem inhield. Tóen zij echter de ternedergebogen gestalte van haar vader zag, trad zij snel Dader. Zij was bleek, haar groote blauwe oogen waren wijd geopend van angst. ..Oh Vader, wat is er gebeurd?" Lord Burnham hief zich op. hield zich niooizaam recht op. Aan zijn kind mocht bij geen zwakte toonen. Vóór alles mocht ZlJ geen vermoeden hebben van den zwaren slag, die op hem gevallen was. „Niels, mijn kind," glimlachte hij terwijl hy haar zachte haar streelde, ..ik heb mij ®lleen zeer geërgerd over'iets. Maar bij het zien van jou is mijn ergernis verdwenen en ,;!k zal zoo dadelijk in de ontbijtkamer ko- gci^ als jij me een kop thee wilt inschen- Gracc aarzelde Met verwondering zag am hpe zij beefde. Hoe een donkere naduw over haar blanke wangen trok. Zij '^xte zich bezorgd over haar vader... verzebcrde haar Lord Burn- (lat er werkelijk geen reden iot euje rustheid was. Steeds nog stond zij naast hem, hield zijn hand in de hare en wilde niet wijken. Met zacht geweld moest hij haar van de schrijftafel wegduwen. Nog maals verwonderde zich Graham, toen hij zag, met hoe onzekere schreden zij den korten weg tot aan de deur aflegde. Wan kelde zij zelfs niet? Eigenaardig Lang zaam opende hij de deur, keerde zich nog maals om.onwillekeurig boog Graham zich naar haar toe.... er was iets in blik en houding van de jonge vrouw, dat hij niet verklaren kon, was de schrik over het uiter lijk van haar vader werkelijk zoo groot? Lord Burnham zelf zag niets. De handen op den rug. liep hij in den bibliotheek op en neer. „Wat zullen wij doen, Graham?" riep hij eindelijk uit. „Wij moeten toch iets doen! Ik kan toch niet de politie hier roepen en mijn gasten éón voor één laten onderzoeken?" „Als ik het mag zeggen, Mylord, zou het niet het beste zijn, een detective „Een detectiveI In mijn huis? Neen, Graham neen! Wij zullen eerst eens vast stellen of iemand het huis verlaten heeft of...." een plotselinge gedachte ging hem door het hoofd, „of, of iemand een brief ver zonden heeft. Ik ga nu naar de ontbijtkamer, anders zou het le veel opvallen. Wees zoo goed, Graham, die twee zaken even na te willen gaan!" Toen Lord Burnham na-een half uur terug kwam, meldde hem Graham, dat niemand het huis verlaten had en dat ook geen brief voor de post gegeven was. Hij en Ryther hadden, dat persoonlijk kunnen vaststellen Het geheel© personeel was ondervraagd, ook de gaslen tenminste zoover het mogelijk was, zonder opmerkzaamheid te verwekken. „De Graaf Las VaJdas ligt nog te bed.'* voegde de secretaris cr aan toe. „Zijn chauf feur zeiöe mij, dat het plan heeft heden morgen naar de stad terug te rijden, daar hij hier niet met zijn ziekte tot last wil zijn." „Dan is mijn wijsheid uitgeput," klaagde de Lord. Gloria kwam met haar paarden terug. Zij ontbeet iederen dag reeds om zeven uur en reed daarop met haar span twee volle uren door de ver uitgestrekte lanen van het park ora haar paarden de noodige beweging te geven. Toen zij dezen morgen de oprij laan inreed, frisch glimlachend, met roode wangen en losgewaaid haar, zag zij Grace bij de poort staan een bleeke. bevende, hevig opgewonden Grace. Met één sprong was zij van don bok af bij haar zuster. Onbekommerd om de stalknechten, die het rijtuig overnamen, klemde Grace zich aan Gloria vast. „Ik moet met je spreken, Gloria," sla- melde zij; „dadelijk, Gloria! Er is iets ver schrikkelijks gebeurd!" In de hal verschenen verscheidene logés. Zij maakten zich gereed voor de gebrui kelijke tennis- en golfpartijen. Zij vormden zich in groepen, lachten, riepen luidde „Vlug hierheen! Laten we in het paTk gaan!" fluisterde Grac© en trok Gloria met zich voort. Zij liepen lot aan den vijver, die stil lag onder de eeuwenoude beuken en dijken. Hier heerschte. vrede Witte en zwarte zwanen, trokken statig kringen oj) het donkere water dat aan den oever met witte en gele lelies dicht begroeid was. Vlak bij den vloer stond een oude sleenen bank, daar zonk Grace neer. Met beide handen bedekte zij het gelaat en brak in huilen uit. In droog, tranenloos weenen, dat slechts de grootste smari en de grootste ellende uit kan drukken. Het duurde lang, voordat zij zich zoover gekalmeerd had, dat zij hakkelend eenige woorden uit kon brengen. „Gloria," kreunde zij, „ik ben een ver worpeling. „Grace ik zweer je kom toch tot jezelve! Wat is er gebeurd? Spreek toch eindelijk!" Gloria, de sterke Gloria, begon ze've le sidderen. De angst voor datgene wal zij zou hooren sloeg haar om het hart '„Vader," begon Grace, „heeft vanmorgen ontdekt, dat er oen zeer gewichtig docu ment gestolen is." „Een dokumenl? .Wat voor een doku- ment?" „Och, ik weet zelf niet precies wal Ik geloof een overeenkomst hetwelk vader gisteren met die heeren besproken heeft. Het moet een zeer gewichtige overeenkomst zijn, «anders zou hij ons toch niet allen uit gezonden hebben, nietwaar?" „Zonder twijfel Het zal wel het verdrag zijn over die pelroleumconcessics. Daar over heeft immers zooveel in de couranten gestaan en jij zelf hebt immers gezegd, dat die Rus reeds bij vader geweest was. „Ja j'a, zeker. Dat verdrag ten minste het verdrag zelf niet, maar de copie is vannacht uit Papa's kast gestolen Spreek ifict verderl" riep Gloria. Zij pakte Grace, die ineen zakte, aan beide schouders beet. en trok haar omhoog. „Spreek niet verder, spreek het ontzettende niet uit." Grace gleed haar uit de handen. Zij sla-? J melde toonloos, gebroken, in vertwijfeling, „Ik heb het dokument gestolen." „Neen!" Ver over het stille water weer klonk Gloria's kreet. XII. In' Gloria streden twee gevoelens me» elkander ontzetting over de daad on medelijden met de daderes. Maar „de wilde hertogin" was geen vrouw, die spoedig ter neer geslagen was. Zij voelde, dat er achter de bekentenis van haar zuster nog een geheim verborgen was. Alles moest zij weten Zij zonk naast Grace neder, trok haar lot zich. „Je moet mij alles zoggen, Grace!" sprak" zij rustig en met klem, „als je wilt dat ik je helpen zal." „Ik kan niet," kreunde do ongelukkige vrouw, „het is te smadelijk!" Ik ik Wederom overmande haar de opwinding. Geduldig hield Gloria haar vast, liet dezen nieuwen aanval uitvechten. Haar zenuwen speelden ook haar parten, maar zij dacht aan hun vader aan hun vader daarbin nen in huis en aan haar zuster naast haar. Zij moest kalm blijven. Het duurde lang eer Grace zich bchoer- schen kon. Langzamerhand werd zij rus tiger vermoeid, met gebroken slem. be gon zij: „Gloria, als je wist hoe gelijk je hebt gehad, kort geleden met je verwijlen! Ik ben lichtzinnig, behaagzuolitig alles, wat je wilt. Het is mijn schuld dat Ha raid mij verlaten heeftI Maar Gloria, ik zweer je. ik was niet slecht! Ik heb gekoketteerd, ik heb geflirt maar meer heb ik mijzelf niet te verwijlen, Gloria! Ook van Rulher* wall niet. Geloof je mij, Gloria?" - v - v fWordt vervolgd)* L

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 5