Het Konijntje.
Van alles wat.
Oe Voorzichtige Droomer.
Een Nestin een Papieren
Zakje.
De Kalme Engelschman.
■haar jeugd logeerde en Oom Henk van Vrij
dagavond tot Maandagochtend ook kwam.
Pim was een echte pochhans en vóór er
twee dagen verloopen waren, hielden de
anderen hem braaf voor den mal Hij was
echter zóó verwaand, dat hij alles voor
goede munt opnam.
De eerste botsing had plaats na het bou
wen van een groot zandkasteel Bernard
groef er een gracht omheen, die zich spoe
dig met zeewater vulde. Daarna klom Em
mie er bovenop en hielden de beide andere
meisjes haar ieder bij een hand vast, opdat
izij haar evenwicht zou kunnen bewaren.
Vr ooi ijk hieven zij hun schoppen omboog
en riepen: „Lang leve de Koning van het
Zandkasteel I"
„Ik ben de Koning van het Zandkasteell"
zong Emmie met een lachend gezichtje.
„Wat 'n onzinl" riep Pim uit. „Jij kunt
nooit Koning zijn, omdat je maar een dom,
klein meisje bent Ik zal je plaats innemen,
:>vant ik ben een jongen."
„Ik ben ook een jongen," merkte Bernard
*>P-
„In elk geval ben ik de oudste" schreeuw
de Pim nu.
i Hij had er nog aan toe kunnen voegen:
„en de sterkste", want met een vaartje
rende hij tegen het kasteel op, duwde de ar
me Emmie, die bijna omviel, er af en nam
ide leeg gekomen plaats in bezit.
„Je bent net een verwaande haan. 't Is
alsof je dadelijk „Kukelekul" zult gaan
kraaien," zei Beppie lachend.
„Bemoei jij je met je eigen zaken,"
snauwde Pim haar toe. Hij was zóó belee-
digd, dat zijn nichtje hem met een bewoner
van het .kippenhok durfde vergelijken, dat
hij piet meer met de anderen wilde spelen,
zijn hooge standplaats gemelijk verliet en in
zijn ééntje wegslenterde.
Het laatste wat hij nog van de anderen
hoorde, was Emmie's vroolijk stemmetje,
dat zong:
„Ik ben de Koning van het Zandkasteell"
Twee dagen later gingen de kinderen ba
den, waarbij Emmie zich plotseling te ver
in zee waagde. Pim en zijn neefjes waren
met nog eenige jongen9 op een andere plaats
aan het zwemmen, maar zij hoorden Emmie
om hulp roepen Alle drie konden goed
zwemmen, maar Pim schrikte zóó hevig,
dat hij hard wegholde naar het badkoetsje
en de deur stijf dicht deed, om den wan-
hopigen strijd op leven en dood van zijn
nichtje niet te zien.
Het trof al heel ongelukkig, dat de bad
knechten juist een klein eindje verder wa
ren en niets schenen te bemerken van het
geen er gebeurde.
Emmie zou zeker verdronken zijn, als
Bernard en Wim niet vlug naar haar toe
waren gezwommen. Zij konden Emmie nog
juist bij haar zwempakje grijpen, vóór zij
heelemaal zonk. Maar zelfs nu was hei nog
heel moeilijk haar drijvende te houden. Ge
lukkig hadden de badknechten intusschen
het dreigende gevaar bemerkt en waren zij
in allerijl toegesneld om de drie kinderen te
redden, want zoowel Emmie als d» beide
jongens liepen groot gevaar te verdrinken.
Toen Pim eenige dagen later weer thuis
kwam, had hij geleerd, dat zijn haan niet
steeds koning moest kraaien en dat bluffen
en de eerste willen zijn lang niet altijd door
anderen aardig gevonden worden. Hij had
zichzelven moeten bekennen, dat Bernard
en Wim heel wat flinker waren geweest
dan hij.
Lily en de kleintjes vaarden er wel bij,
al waren zij nog niet oud genoeg om de re
den van deze verandering ten goede in het
gedrag van hun broertje te begrijpen.
Maar zij wisten dan ook niet, dat Oom
Henk ernstig met Pim gesproken had over
de beteekenis van het spreekwoord:
Holle vaten klinken het hardst.
Het zonnetje scheen er zoo fleurig en blij
En keek eens bij Jo door de ruit,
Het zag met verbazing het ventje al staan.
„Wat, is hij al 't bed uit, die guit?,"
„Het is pas zes uurl Wel, nooit is hij
zoo vroeg!"
Jo maakte al een piekfijne kuif.
Hij waschte zich frisch en hij kleedde zich net
Als moest hij zóó weg naar een fuif.
Maar 't zonnetje wist niet de reden daarvan:
Klein Jootje werd heden vijf jaar.
Hoe kun j'op zoo'n dag lang in bed
blijven, zeg!
Dan ben je natuurlijk vroeg klaar.
Jo keek in den tuin, waar het zonnetje
scheen.
Wat zou hij wel krijgen vandaag?
„Misschien iets, dat leeft," zei Pa
gisteren nog.
Maar wat? 't Bleef voor Jootje een vraag.
Een bok? Een marmot? Een konijntje
misschien.
Zoo'n witje, met oogjes mooi rood?
Dat had hij 't liefst. Och, kwam Moeder
nu maar?
Zijn ongeduld werd haast te groot.
Daar hoorde hij stappen.Hal eindelijk
toch!
't Was vader.„Dag, jarige Jo!"
„Zoo ben je al klaar? Dat is goed,
ga maar mee
„Naar moeder, daar is je cadeau."
En hoog tilde vader zijn kereltje op,
Hij keek toch zoo jolig en blij,
Jo juichte van pret; hij greep Pa in 't haar.
„Toe vader, vertel 't aan mij."
„Neen, 't is een verrassing," zei vader,
„kom mee,
Maar kalm en heel stilletjes, hoorl"
Pa liep op zijn teenen, zoo grappig, vond Jo
En lachte zacht in vaders oor.
De deur piepte open; Pa zette Jo neeT.
Daar lag moederlief nog in bed.
„Mijn ventje, kom hier, veel geluk op
dees dag."
En moederlje straalde van pret.
„En nu je cadeautje!" Jo keek eens in 't rond.
„O," dacht hij: „wat zal 't toch zijn!"
Pa bracht hem terzij van 't groot ledikant,
Daar zag Jo een wiegje, heel klein.
Voorzichtig hief vader 't gordijntje omhoog.
Jo ging op zijn teentjes wat staan.
Hij zag in het wiegje net een heel groote pop
Met een keurig, wit ponnetje aan.
„Dat is nu een zusje," zei vader, voor jou;
Zeg Jo, vind je dat nu niet fijn?"
Jo's lipjes ze trilden en zacht klonk
zijn slem:
„Veel liever had ik een konijnl"
Moe beet op haar lip: vader schaterde 't uit.
Hij nam zijn klein ventje weer mee.
En troostte hem zachtjes, beloofde hem wat
En spoedig was Jan weer tevrèe.
Een maand of acht zijn nu voorbij
weer gegaan.
Jo vindt Zus een lekkere mop:
Hij knuffelt haar dikwijls en eet.
heusch 't is waar,
Van liefde zijn zus bijna op.
En toen vader gis'tren. hem plagende, vroeg:
„Wel, kereltje, heb je nog spijt?"
Toen riep Jo: „o, vader, nog niet voor
een hok
Vol konijnen wou ik zusje kwijt.
MARGOT BRUNINGS.
Gezelschapsspelletje.
Dit spel wordt met verscheiden spelers
doch een even aantal gespeeld.
Twee der spelers zijn scheidsrechters, de
anderen gaan in twee lange rijen op stoelgn
zitten, waarbij de knieën bijna die van den
tegenoverzittende moeten raken.
Aan het einde der rijen staat aan eiken
kant een stoel over dwars, waarop een
dozijn knikkers ligt.
Degene aan eiken kant. die links zit van
den stoet, waarop de knikkers liggen, neemt
één knikker in de hand en legt dien in de
handen van zijn buurman, die deze in den
vorm van een kommptje gereed moet hou
den om hem te ontvangen.
Zoodra de eer9le speler den knikker ia
de handen van den tweeden speler gelegd
heeft, neemt de derde hem daar uit en legt
hem in die van den vierde, pp dezelfde ma-
nier als de eerste dit bij den tweede deed.
Intusschen is No 1 met den volgenden
knikker begonnen Het spel gaat zoo door,
totdat alle knikkers aan het einde der rij
zijn gekomen (de laatste speler legt de
knikkers' op den stoel naast zich).
Iedere speler, die een knikker uit de
handen van zijn buurman neemt, moet dit
met de rechterhand doen en de
gene, die ze aanneemt, moet de handen in
den vorm van een kommetje houden, tot
dat alle knikkers het eindpunt bereikt
hebben
De rij. die de 12 knikkers het eerst van
den éénen stoel naar het andere einde der
rij overgebracht heeft, wint het spel Wie
een knikker laat vallen, moet een pand
geven terwijl de knikker de geheele reis
moet overdoen.
De beide scheidsrechtere achter elke
rij spelers staat er een moeten toezien,
dat alles volgens de regels ran hot spel
gaat. Soms grijpt een speler, die zijn han
den moet ophouden om een knikker in ont
vangst te nemen, zijn buurman den knik
ker uit de hand. Hierop staat een boete van
twee panden.
Deze worden later verbeurd.
Twee vrienden maakten samen een reis
en hadden in een hotel een kamer voot
twee personen besteld.
Toen zij naar bed gingen en zich ont
kleedden, nam één hunner een paar pan
toffels uit zijn valies en trok die aan, vóór
hij ging 6lapen.
Zijn vriend vroeg nu verwonderd:
„Waarom doe je dat?"
De ander antwoordde:
„Uit voorzorg, want ik heb eens in mijn
droom in een glasscherf getrapt en toen in
mijn slaap zóó'n vreeseiijke pijn gehad, dat
ik niet graag weer met bloote voeten zou
willen slapen".
Tegen den muur van een broeikas hing
een papieren zakje met z*aad aan een
8p ijker.
Op een morgen, toen de broeikas even
open Btond, vlogen er twee zwaluwtjes
naar binnen. Zij ontdekten het zakje en
bouwden er huD nestje in.
Eerige tijd later lagen er zes kleine
eitjes in het nest en op zekereD dag ver
schenen er zee kleine zwaluwtjes Eén van
het halve dozijntje stierf spoedig, maar de
andere vijf groeiden zóó goed, en werden
zóó flink, dat het papieren zakje al was
het dan ook nog zoo sterk dreigde te
bezwijken.
Het zakje met zijn grappigeD in hond
trok echter algemeen de eandacht en ware
dierenvrienden besloten het te bescher
men. Zij deden dit door het met proppen
papier goed te ondersteunen.
Natuurlijk brak eindelijk de dag aan,
waarop do vogeltjes voorgoed uitvlogen,
maar het zakje was zóó „uitgewoond",
dat het niet meer als nestje dienst kon
doen.
Het zwaluwen-paar moe6t dus op een
ander rustig plekje een nieuw nestje bou
wen.
*(8
i Een Duitscher reisde door Engeland en
I kwam bij vrij koud weer een herberg bin.
nen. Hij trof daar verscheiden Engelschen
aan, die om het vuur zaten, en ging even
eens bij het vuur zitten om zich te war
men.
Niet lang daarna sprong er een vonk op
zijn jas.
Eén der Engelschen zag het en vroeg
den vreemdeling, die niets bemerkt scheen
I te hebben
l „Hoe heet u, meneer!"