Het Betooverde Konijn.
5,Dat weet zü niet, Moeder, en vindt
u dat niet vreeselijk 1 zij ging op straat
zingen, in de hoop op die manier deze Nan
te vinden. Zij zong het bedje van de ster
ren en bij eiken hoek was zij bang, haar
kindermeisje te zien, hoewel zij toch over
tuigd was, dat die haar naar Engeland
bracht om van haar af te zijn. Want een
ander wilde het kasteel hebben en op een
avond, toen zij nog in Venetië was, hoorde
Juanita dien ander zeggen, dat het haar
toebehoordealleen kan zij zijn naam
maar niet bedenken. Zij zelve dacht, dat
zij naar een kostschool in Engeland ge
bracht werd."
,,Wei Alfred, het lijkt meer op een ver
haal uit een sprookjesboek dan op iets,
dat werkelijk gebeurd is", zei mevrouw
Lovell nu. ,,Ik dacht telkens, als ik je
kleine vriendinnetje voorbijging, dat het
een meisje van goeden huize was, want zij
lijkt heelemaal niet op de kinderen, die
op straat zingeü. |We moeten iets voor
baar doen."
„De zusters en doctoren hebben alles
al geprobeerd. Moeder. Zij hebben in ver
schillende groote dagbla/deh advertenties
geplaatst, de politie van het gebeurde ken
nis gegeven en massa's brieven geschreven.
Maar niemand heeft er op geantwoord 1
De zuster denkt ook. dat dat kindermeis
je-haar kwijt wilde zijn, anders zou zij
I wed maatregelen genomen hebben om haar'
op te sporen. Zij zegt, dat er wel eens
'meer kinderen hier zoo binnengebracht
'.werden, maar altijcP kwam er na körteren
of langeren tijd iemand opdagen, die fami-
I lie: van hen bleek te zijn."
Alfred had voortdurend op fluisterenden
'toon gesproken, opdat Juanita hem niet
idoor de deur zou kunnen verstaan.
,-,Arm, klein ding", zei mevrouw Lovell
'eveneens op gedempten toon.
Moeder", riep Alfred eensklaps uit en
hij" vergat in zijn opwinding bijna te fluis
teren. ,,Ik zou zoo vreeselijk graag wil
len, dat we Juanita als mijn zusje aan
namen. Ik heb haar gezegd, dat ik het
ju vfagen zou..."
,,Maar Alfred, heb je dat werkelijk ge
ntiaan", vroeg mevrouw Lovell nu ver-
schrikt/
j „Ja Moeder, ik wist, dat u het niet wei-
1 geren zou. Jk was geen óogenblik bang,
,idat u „neen" zou zeggen. U u vindt
het toóh goed, Moeder? Zullen wij het
haar samen gaan vertellen, bij \yijz© van
■een Kerstverrassing V'
Alfred was op het punt op te staan, fcijn
fstok had hij reeds in de hand. Mevrouw
Lovell hield hem echter tegen.
V „Je bedoeling is heel goed, lieve jon-
,gen'\ zei ze, maar je had er toch niet
(met haar ovér moeten spreken vóór je mij
fin de zaak gekend had. Heb je daar heele-
Imaal niet aan gedacht?"
„Neen, Moeder, ik dacht er alleen maar
t&an, dat het prachtig kon, dat de Laven-
delhüt vier slaapkamers had, zooals u mij
vertelde en dat we haar moesten
helpen."
„Het iis soms vezl moeilijker kalm na
te denken over hetgeen ons te doen staat,
dan maar haastig en ondoordacht te han
delen. Maar kijk nu niet zoo bedroefd,
Freddy. Wij zullen eens met Juanita gaan
praten en hooren, wat de zuster er van zegt
Misschien kunnen we haar helpen, al is
het dan ook niet precies op de manier
(die jij bedoelt."
i Alfred volgde zijn moeder nu naar het
•bedje, waarin het meisje lag. Hij was in
ispanning, wat zijn moedeT zeggen zou.
;Het mooie luchtkasteel, dat hij gebouwd
had, dreigde inéén te storten.
Juanita zag er dien dag meer uit als het
(meisje, dat op een oud kasteel thuis be
hoorde, dan zii in langen tijd gedaan had.
Om haar hoofdje zat nu geen verband meer
'en haar arm droeg zij alleen nog maar in
een doek. Zij had een aardig, rood jasje
aan, dat uitstekend stond bij haar donker
uiterlijk. De zuster had haag bruine haar
gevlochten en er een rood lint om gebon
den.
Doctoren, zusters en patiënten hadden
allen tfeel aardigheid in het geheimzinnige
Italiaansche meisje, van wie nie
mand iets te weten kon komen, en stel
den seel belang in baar. Pen yroo-
lijk gezichtje zong zij de liedjes, die nie
mand verstaan kon. Alleen in het schemer,
uur, als zij zich trachtte te herinneren,
wie zij was en haar dit niet mocht geluk
ken, was zij bedroefd. Maar in het groote
Ziekenhuis, waar iedereen even vriendelijk
voor haar was, wenschte zij niet terug te
denken aan dp vrouw, die haar naar En
geland gebracht had met de bedoeling
haar kwijt te raken.
(Wordt vervolgd).
„Mina" sprak op een dag mevrouw
Goudsbloem tot haar wel wat dom dienst
meisje, „als de kamers aan kant zijn, neem
dan het zwarte konijn uit het hok en breng
het in de groote hengselmand naar mijn
nicht, juffrouw MageT, die op villa Elisa
beth woont.'
„En wat moet ik dan zeggen, mevrouw V'
vroeg Mina.
„Wel je zegt: „Juffrouw Mager, de com
plimenten van mijn mevrouw, en hier in
het zwarte konijn, dat u zoo mooi vondt."
Maar zeg er vooral hij, dat zij het lieve
ader niet mag opeten. Want daarvoor ia
het konijntje veel te mooi en te aardig.,."
„Ik zal de boodschap precies'zoo over
brengen, ale u het hebt gezegd, mevrouw",
beloofde Mina, eji ze ging weer aan haar
werk, dat ze vandaag vlugger deed dan
anders.
,jWant," dacht ze, „'t is een heel eind
van hier naar villa Elisabeth, en zoo'n
konijn is een zwaar vrachtje."
't Duurde dan ook niet lang meer, of
Mina had het konijn in de hengselmand en
ging er mee heen.
Maar 't was Juli en 't was dien dag heel
v/arm. Fel brandde de zon op den bijna
onbeschaduwden weg, zoodat Mina, toen
ze een poosje had geloopen, heel warm en
ook moe werd.
Puffend en hijgend bleef ze even midden
op den weg «taan, en toen dacht ze op
eens aan tante Betje, die, niet veraf, aan
ééh der zijwegen woonde. Bij tante op de
boerderij kon ze wel even gaan uitrusten,
dacht ze, en zoo liep ze dan ook recht op
de boerderij aan.
„Wel, daar heb je Mina 1" riep tante
Betjë; die bij het hek stond. „Dag Mien,
hoe kom jij hier zoo in de buurt verzeild?"
vroeg ze. Lieve ziel, wat heb je het warm!
Je hebt een gezicht als een kalkoen! Kom,
ga mee naar binnen en blaas eens uit.
En wat zit er in die mand
„Een konijn", zei Mina. „Dat moet ik
naar mevTouw's nioht op villa Elisabeth
brengen."
„Nou, laat die mand dan maar hier op
't erf staan", sprak de boerin. „Er komt
hier nooit 6lecht volk. 't Zal dus niet ge
stolen worden, hoor."
„Neen, gestolen zal 't zeker niet wor
den", lachte Mina.
„Wie zal er een konijn stelen?" Ze
zette daarna de hengselmand bij het hek
neer en volgde tante. Ze zat toen al heel
gauw te genieten van een kop koffie en een
stuk koek, terwijl tante, die nogal nieuws
gierig was, haar veel vroeg over a-lles en
nog wat, en waarop Mina, die veel van
een praatje hield, haar veel vertelde.
Terwijl tante en nicht daar zoo gemoe
delijk bijeen zaten, kwam Jan, het ondeu
gende twaalfjarige zoontje van tante
Betje, het erf op. Jantje zag de hengsel
mand, keek er in, zag het zwarte konijn,
en begon eens te grinniken. Wacht, hij zou
die Mina toch eens een poete bakken! Hij
nam de mand op, liep er meer naar zijn
konijnenhok, nam daar het zwarte konijn
er uit, en stopte dit bij zijn eigen konijnen
in 't hok. Daarna ving hij Snor, de groote,
zwart© kat, die altijd op den hooizolder
zat, en stopte die in de mand. Eerst had
Snor eenigszins tegengesparteld, maar als
of zij begon te begrijpen, dat het om een
grapje ging, gedroeg zij zich daarna als
een verstandige kat en bleef doodstil in
de mand liggen, zóó stil, alsof het dier
van plan was een slaapje te doen. En
Jantje liep weg van de mand en ging in
ftAu hoekje staan gluren, wat er wel zou
gebeuren, als Mina weer buiten kwam ea
in de mand keek.
Maar er gebeurde nog niets. Toen Mina
was uitgerust, kwam zij naar buiten, hing
Je hengselmand weer aan haar arm,be
dankte tante Betje vooi de koffie én dei
koek en liep toen vlug naar villa Elisa
beth. En toen ze daar was aangekomen en
juffrouw Mager haar vroeg: „Wel, Mina,
kom je mij wat goeds brengen zei Mina,
juist zooals haar mevrouw het had gezegd:
„Ja, juffrouw Mager, en de compels
menten van mijn mevrouw eD als dat hier
het zwarte konijn is, dat u zoo mooi
vondt. Maar u moogt hpt vooral niet op-
eten..."
„Wat, opeten 1" stoof boos de oude juf
frouw op, die in dien tijd de hendselmand
had geopend. „Denkt jouw mevrouw 6oms,
dat ik dakhazen eet Is ze gek
„Hè, dakhazen vroeg Mina. „Wat
zijn dat?"
„Dat zijn dakhazen!" nep nijdig juffi^uv
Mager, terwijl ze het meisje de mand on
der den neus duwde. „Kom, pak aan, en
mijn huis uit met dat dier!"
„Ach, lieve help!" riep Mina angstig
„Wat is er nou toch met het konijn ge
beurd O, 't is onderweg in een kat vei
anderdrt Is geen dakhaas, juffrouw Ma
ger't Is een konijn, een echt konijn, maa
't is zeker behekst! Ach lieve help, hot
komt dat toch zoo op eens V'
Juffrouw Mager, die niet anders dacht,
dan dat men haar voor den gek wüde hou
den, omdat zij het land aan katten had,
snauwde haar daarop weer toe: „Kom,
houd op met die comedie, en ga dadelijk
heen met dat ellendige dier! En zeg aai
je mevrouw, dat zij zich moet schamen om
op zoo'n flauwe manier een oud mensch
voor den mal te houden7
„Maar, juffrouw......", begon Mina.
„Je hebt niets meer te zeggen, meisje",
sprak de .oude dame. „Je hebt alleen heen
te gaan,", begrepen Vrij onzacht duwde
zij toen Mina de deur uit, zoodat, vóórdat
zij het wist, 't meisje op de stoep stond
met de hengselmand, waarin zij "zelfs niet
meer durfde te kijken, denkende, dat het
behekste konijn wel weer in een ander die
kon omg-otooverd rijn.
„Ik zal nog maar eerst even bij tante
Betje aanloopen", mompelde zij, „Ze moe!
toch óók weten van die hekserij... Wat
zal ze bang zijn!"
Op een drafje liep "ze naar de boerderij
terug, zette daar de hengselmand weer
bij het hek neer en holde toen het erf op,
iuid roepende„Tante Betje, kom toch
eens kijken 1 't Konijn in de hengselmand
is behekst 1 't Is in.-;!?
„Kom inaar hier, Mina!" riep de boerin
van uit den koestal. „Ik ben aan 't mel
ken! Wel, wat is er voor akeligs gebeurd
vToeg ze, toen Mina met een Ontsteld ge-
zich vóór haar 6tond.
„Ach, tante Betje, 't konijn Is behekst!"
jammerde Mina. ,,'t Is in eén kat veran
derd!"
„Wat zeg je, in een kat?" vroeg de
boerin. „Zeg eens. ben je gek geworden
Hoe kan een konijn in een kat verande
ren
„Als u het niet gelooven wilt, kijkt u
dan maar zelf in mijn hengselmand, tante"'
klaagde Mina.
„Wacht maar even, totdat ik klaar ben
met melken, Mien", zei goedig de boerin.
„Dan zullen we eens zien, wat er voor
vreemds met het konijn is gebeurd."
Maar terwijl Mina op tante 6tond te
wachten, had het ondeugende Jantje de
kat weer uit de hengselmand genomen, en
hef zwarte konijn daarin weer terugge
bracht.
Juist toen dit was gebeurd, kwam zijn
moeder met Mina aanloopen. „Kijkt u nu
maai eens in de mand, tante", zei Mipa,
„en zegt u dan eens, of het dier 'behekst
is of niet..."
„Heel voorzichtig tilde de boerin het
deksel van de hengselmand op, want ook
zij geloofde aan tooverij, maar daarna riep
ze lachend: „Zeg, Mien, ben je nou niet
wijs Zie je ze vliegen Of ben je soms
zelf behekst? Heeft dat konijn nu iets
van een kat Zie je niet, dat het een echt
konijn is
„Ja, taaie, nou zie ik het ook"t zei Mhu