VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 38.
Zaterdag 2 October
Anno 1926
3k™
IS$H2 I^i*" tli*" »l i*itjlx tljhnl jh'ilih
De Schitterende Sterren
Naar het Engelsoh van F. BONE.
Vrij bewerkt door
C. E, DE LILLE HOGEEWAAKD.
,2).
Hoofdstuk IL
Op straat in Londen.
In den nazomer en herfst vertoefde me
vrouw Lovell met haar zoontje en Sara
eenige weken aan één der schoonste Zwit-
sersch? meren. Eind October reisden zij
naar Londen.
Het was Alfred eigenlijk niet recht duide
lijk, hoe hij zich Londen moest voorstellen,
omdat hij zich Engeland heelemaal niet
meer herinneren kon. Hij had er echter zóó
veel van gehoord, dat hij bij het naderen
der wereldstad verlangend vóór het coupé
raampje zat uit te kijken. Hij vroeg zich af,
ol Londen nog eprookjesachtiger zou zijn
'dan Venetië.
Hij was dan ook hevig teleurgesteld, toen
hi] Londen eindelijk zag. Lange rijen een
tonige, hooge huizen, met hier en daar een
'.kerktoren er tusschen, doemden uit den
.dikken mist op. Toen hij met zijn moeder
en Sara over het perron liep, wist hij niet,
of het dag of nacht was.
Wat een leven en bewegen overall En.
welk een lange rij taxi's, die blijkbaar op
de reizigers uit den trein stonden te
wachten?
Alfred hield zijn krukken krampachtig
vast. Hij voelde zich duizelig worden, ter
wijl zijn moeder een taxi aanriep en Sara
voor de bagage zorgde. 5
Als dit Londen was. dan verlangde hij
'nu al weer terug naar Venetië! Toch was
|het een opwindende gewaarwording, het
[drukke gedoe der wereldstad te hooren en
in de half-duistere straten te kijken, waar
'de lichten verdoft werden door den mist en
alle voorbijsnellende menschen Engelschen
waren.
„Nu, mevrouw, wat zegt u er van?" vroeg
Sara, toen zij veilig in een taxi zaten. Doet
het geen goed Londen terug te zien en den
mist te ruiken? Q, kijkt u toch eens wat
-een autobussen! Er zijn hier niet meer
paarden dan in Venetië! Het zijn allemaal
auto's en autobussen geworden. Wat ruikt
het naar benzine!"
Sara snoof de mist- en benzinelucht op,
alsof het de fijnste rozengeur was. terwijl
zij onder het rijden de plaid dichter om
Alfred heentrok.
Weldra stopte de taxi vóór de breede
deur van een hotel, waar zij hun intrek zou
den nemen, totdat Alfred naar het Zieken-
huis kon gaan. Morgen zou de dokter
komen om hem nog eens te onderzoeken,
maar hij zou zich flink houden. Wie weet,
of het nog niet zou meevallen in het groote
Engelsche Ziekenhuis en hij moest zich goed
houden voor zijn moeder.
„Nu vent," zei mevrouw Lovell opgewekt.
Js dit geen gezellige kamer? Ik denk, dat
Oom Dunstane over een uurtje komen zal."
Alfred fronste het voorhoofd.
„Ik verlang heelemaal niet naar Oom
Dunstane," zei hij. „Ik weet zeker, dat ik
niet van hem houden zal en Tom is natuur
lijk een groote Engelsche herrieschopper,
die mij uitlacht, omdat ik niet allerlei din
gen kan doen, zooals andere jongens."
Er gleed een schaduw oveThet gezicht
yan zijn moeder.
„Maar Alfred," zei zij, „nu ben je toch
wel wat heel voorbarig. Tom zal een vroo-
lijke, Engelsche schooljongen zijn en ik
weet zeker, dat jullie veel 'plezier zult heb
ben, als wij samen naar Nafferby gaan. En
je zult dan immers heelemaal weer beter
zijn en net als alle andere jongens goed
kunnen loopen. Vergeet dat niet."
„Ik doe mijn best het niet te vergeten,
maar ik wou dat we niet naar Nafferby hoef
den te gaan. Moet het, Moeder?"
Mevrouw Lovell scheen even te aarzelen.
Misschien was zij maar al te geneigd haar
jongen zijn zin te geven. Zij hield zielsveel
van hem en hij was alles, wat zij had. Maar
ditmaal sprak zij heel ernstig.
„Ik geloof, dat we wel naar Nafferby
moeten gaan," zei zij. „Ik heb daar im
mers een kleine villa een alleraardigste
kleine villa met een tuin, waarachter zich
glooiende korenvelden uitstrekken. Het
heet „de Lavendelhut", omdat er zooveel
lavendel fn den tuin groeit. Ik weet zeker
dat je er je gelukkig zult voelen, mijn
jongen."
„Moeder," fluisterde Alfred nu, „ik zal
mijn best doen, maar weet u, wat ik zoo
vreeselijk graag zou willen?"
„Neen vent, dat weet ik niet."
„U moet het tegen niemand zeggen,
maar ik zou zoo dolgraag een zusje willen
hebben, al zou het dan ook maar een aan
genomen zusje zijn. Zou u dat ook niet aar
dig vinden?"
„Zeker, jongen, heel aardig. Maar hoe
kom je daar zoo opeens aan?"
„Ik dacht, dat het zoo jammer was. dat
Oom Dunstane geen meisjes heeft."
„Misschien vinden wij wel eens een zusje
voor je," zei mevrouw Lovell nu. „We moe
ten maar goed uitkijken. Heb je er al eens
over nagedacht, hoe tij er uit moet zien?"
„Ja," antwoordde Alfred gretig. „Ze zou
even groot moeten zijn, als ik ben en hard
kunnen loopen. Zij zou een lange, bruine
vlecht moeten hebben er er uitzien, alsof ze
graag wilde lachen, zelfs als ze ergens ver
driet over had. En ze zou nooit bang moe
ten zijn."
„Wel Alfred," zei zijn moeder verbaasd,
„je schijnt je zusje al heelemaal vóór je te
zien en het klinkt alles heel aardig. Ik ben
alleen maar bang, dat wij haar niet gemak
kelijk zullen kunnen vinden."
„Ja," zei Alfred, „misschien zal het niet
gemakkelijk zijn, maar
Hij sprak niet verder. De deur werd door
Sara open gedaan. „Meneer Dunstane,"
kondigde zij met duidelijke stem aan.
Alfred's moeder stond op en trad haar
broer tegemoet. Het was een lange, forsch
gebouwde predikant, die vroeger bij het on
derwijs was geweest. Hij keek Alfred door
zijn lorgnet aan op een manier, die den
jongen over al zijn ledematen deed beven.
Alfred had het plan opgevat niet van zijn
oom te houden, omdat hij de predikant van
Nafferby wa6 en zijn zuster aangeraden
thad met haar jongen daarheen te gaan. Hij
'vreesde maar al te zeer, dat de kennis
making met zijn neefje Tom niet zou mee
vallen.
„Zoo, beste jongen," begon zijn oom,
„hoe gaat het? In Naiferby zullen wij een
goed
man van je maken, al ben je niet zoo
uitgegroeid als mijn Tom."
,Jk kan niet loopen," mompelde Alfred
verontwaardigd.
„Dat komt well Dat kamt wel!" zei zijn
oam weer. En zich tot zijn zuster wendend,
ging hij voort:
„Ik ben blij, dat je eindelijk verstandig
wordt en hem naar een ziekenhuis stuurt.
Vertroetelde jongens kunnen we niet ge
bruiken."
Mevrouw Lovell beet rich op de lippen
en Alfred nam zich ernstig voor, nooit van
zijn oom te honden. Het was dan ook een
verlichting voor hem, toen de bezoeker weer
vertrok.
Zijn moeder ging nu met Sara de koffers
uitpakken en Alfred bleef alleen in de
kamer.
Het hotel stond in een drukke straat en
Alfred keek vol belangstelling naar alles,
wat hij daar zag. Hij vergat er het onaan
gename bezoek door. Taxi's en autobussen
kwamen in een onafzienbare rij voorbij.
Verwonderd vroeg hij rioh af, waar die wel
allemaal heen zouden gaan en waf dé
vreemde advertenties, die er in bonte ver
scheidenheid op prijkten, heteekenden. Lon
den was een drukke, vuile en luidruchtige
stad, waar hij zich nog veel hulpbehoeven-
der voelde, dan hij in werkelijkheid was.
Hij zette bet raam open en liet het leven
van de straat naar binnen stroomen. Ter
wijl hij naar beneden keek. zag hij plotse
ling iets, -dat zijn oog boeide. Aandachtig!
kéék hij naar een Hein persoontje, dat
langzaam naderde in de straat.
Het was een meisje, dat ongeveer tien.
jaar oud moest zijn, want zij was even
groot als hij zelf. Haar jurk was versleten
en zij had geen hoed op. Met haar donkere
oogen keek zij naar de hooge Londensche
huizen, terwijl haar haar in eeji dikke
vlecht op haar rug hing.
Zij zag er uit. alsof zij geen Engelschi
meisje was en terwijl Alfred haar aankeek,
vroeg hij zich verwonderd af, waar hij.
haar eerder gezien kon hebben. Op eens
zag hij weer in gedachten vóór zich het
tooneeltje. dat hij eenige maanden geleden
in Venetië gadegeslagen had. Juist zóó hadi
het meisje op de gondel gekeken. Maar dat
kon toch onmogelijk het armoedig gekleeds
kind in deze Londensche straat zijn!
Met ingehouden adem boog hij zich zoój
ver mogelijk uit het raam om haar óp te
nemen. Plotseling bleef zij onder zijn rajfm
stilstaan en begon een Italiaansoh liedje te
zingen. Niettegenstaande het geroezemoes
der drukke straat, kon Alfred nu en dan
een woord opvangen. Hij kende hét lied, dat
hij in Italië zoo dikwijls gehoord had. Nü
scheen het hem echter een boodschap te
brengen
AJ voel ik mij verlaten,
Van wie mij lief zijn, ver
Omhoog wil ik steeds kijken,
DaaT fonkelt hel mijn ster.
Zij wenkt mij haar te volgen,
Te doen wat is mijn plicht; i
Wie naar de sterren opkijkt.
Ziet in het donker licht.
Zooals het Italiaansche meisje het zong.
klonk het droevig, maar er was toch ook
iets in, dat van moed sprak.