No. 20331. LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 25 Juni Derde Blad Anno 1926, BINNENLAND. n Wijziging der Successiewet. In een nota van wijzigingen geeft de mi nister van financiën de veranderingen aan, die hij nader wenscht te brengen in het aanhangige ontwerp tot wijziging der Suc cessiewet. De eerste wijziging betreft een voorstel om de voldoening van een natuurlijke v-er- ibintenos niet onder het schenkingsrecht te brengen, maar den bewijslast om te kee- ren en deze te leggen op dengene, die het bestaan van een natuurlijke verbintenis beweert. Deze wijziging houdt verband met de jurisprudentie, dat schenkingsrecht nret kan worden gevorderd, indien een naar de thans gangbare opvattingen van moraal en fatsoen op iemand rustende verplichting wordt voldaan. Het tegenwoordige art. 10 geeft een spe ciaal voorschrift voor scheidingen, tot stand gekomen binnen 180 dagen vóór het over lijden. Met het voorstel, gedaan bij het oorspronkelijk ontwerp, om deze beperking te doen vervallen, kan de minister zich niet vereenigen daar zulk ee<n wetsbepaling ten gevolge zou hebben, dat bij het overlijden van iemand, aan wien het vruchtgebruik bij scheiding was toebedeeld, door den iblooten eigenaar successierecht zou moeten worden betaald over de waarde van het indertijd door een erflater voorbehouden vruchtgebruik. Daartoe bestaat geen aan leidt! ng. Om dezelfde reden kan de minister zich niet vereenigon met het algemeen maken van het voorschrift van art. 11 voor het jgeval van overdracht onder voorbehoud van vruchtgebruik of periodieke uitkeering aan bloed- of aanverwanten tot den vierden graad ingesloten of aan hun echtgenooten. Indien een contract, als in art. 11 is be doeld bevoordeeling met vrijgevigheid me debrengt, dan is schenkingsrecht verschul digd. Het komt den minister voor, dat de afloop van een dergelijk contract geen aan leiding mag geven tot verdere belasting heffing, als er van risico sprake is, omdat de gunstige afloop van een risibo ook in andere gevallen buiten het bereik der suc cessiebelasting blijft. Heb eerste lid van art. 13 handelt over het z.g. verbiijvensbeding, dat o.a. in som mige contracten van vennootschap wordt aangetroffenbij overlijden of uittreden .van één der vennooten zal de zaak door de overblijvenden worden voortgezet, aan wien het maatschappelijk kapitaal zal ver blijven al of niet. met vergoeding aan de •erfgenamen van den overledene of aan den uitgetredene. Het gevolg van de in het oorspronkelijke ontwerp voorgestelde bepa ling zou zijn, dat het voordeel, dat den overblijvenden tengevolge van dit beding ten deel valt, in alle gevallen met succes sierecht zal worden belast indien één der vennooten komt te overlijden, doch dat hetzelfde voordeel aan geenerlei belasting zal zijn onderworpen, indien het genoten wordt bij uittreden van één der vennooten. Het komt den minister voor, dat een zoo luiteenlooponde belastingheffing voor twv^, wat het genieten van voordeel betreft, vol komen gelijke gevallen, niet in de wet mag yorden gebracht. Wat voor sp'eciale gevallen gemotiveerd is, kan niet als algemeene regel gelden. Daarom wenscht de Minister de thans in art. 13 voorkomende bepaling tot bloed- en aanverwanten tot den vierden graad inge sloten of hun echtgenooten te behouden. Voorts wordt een bepaling voorgesteld om te waken tegen een middel, dat zou kun nen worden aangegrepen tot belastingbe sparing, Er zijn n.l. in den laat-sten tijd vennootschappen en vereenigingen opge richt, die ten doel hebben de exploitatie van familiegoedercn of het beheeren van familiekapitalen. Die vennootschappen en vereenigingen zouden familieleden in dienst kunnen nemen om op die wijze familieleden zonder betaling van successie- of schen kingsrecht van lijfrenten te doen genieten. Door de tijdsomstandigheden daartoe ge- 'dwongen, zijn sommige musea overgegaan tot heb heffen van entrée-geld. Voorzoover dit matig is, komt het den minister voor, dat daardoor de mogelijkheid van kwijt schelding van verschuldigd successie- of schenkingsrecht niet verloren mag gaan. Een aanvulling strekt daartoe. Het NederlandschDuitsch Verdrag Memorie van antwoord. Verschenen is thans de Memorie van Ant woord aan de Tweede Kamer over het wets ontwerp tot goedkeuring van het verdrag tot aanvulling van het Nedeiianósch-Duit- sche verdrag van handel en scheepvaart van 31 December 1851, met het daarbij be- hoorend protocol, en van het Neder landsch- Duitsche douane- en cred iet verdrag. Met teleurstelling heeft de regeering ver nomen, dat de verdragen vrij algemeen in vele opzichten voor Nederland onbevredi gend worden geacht. Naar de mcening der regeering geven de resultaten, bij de onderhandelingen in het najaar 1925 bereikt, reden tot voldoening. Tegenover de tweeledige concessie van Ne derlandsche zijde in zake het crediet, welke behoudens voor wat de renteverlaging aan gaat, nauwelijks een offer beteekent, staan vier concessies van Duitsehe zijde. De meening. dat Duilschland zich zoo weinig mogelijk heeft vastgelegd, en zich bepaald heeft tot vage beloften, berust, zoo wordt betoogd, op misverstand. Wel is waar zijn sommige bepalingen, in de verdragen voorkomende, in algemeene termen ge houden, maar de regeling, die ter uiLvoering van die bepalingen lussclien partijen zijn overeengekomen, en die niet voor pu blicatie bestemd zijn, zijn duidelijk en nauwkeurig. Onder deze omstandigheden ziet de regeering dan ook niet in, dat een nader protocol eenige reden van bestaan 2ou hebben. Dat verder gaande specialiseering van tariefposten het verdrag zou kunnen onder lijnen. acht zij niet juist, omdat geen nieuwe specialiseering, die met het betrok ken verdrag zou strijden, voor Nederland effect zou kunnen sorteeren. Omtrent de wijze, waarop de onderhande lingen zijn gevoerd, beslaat, volgens de re geering, bij vele leden misverstand. De re geering is overtuigd, dat n i e 19 is nagela ten, wat tot deskundige behandeling van zaken kon bijdragen. "Niet juist wordt de meening geacht, dal ten behoeve van onze industrie geen enkel resultaat is verkregen. Van eenige soorten van oliën, geharde oliën, loodwit en zinkwit is verlaging van invoerrechten verkregen. Voorts is bepaald dat uitvoer van ontvette beenderen naar Nederland niet verboden, noch beperkt zal worden, terwijl een wel willende behandeling en uitvoer van nict- ontvette beenderen naar Nederland werd toegezegd. Voor zoover er wenschen zijn, waaraan niet ten volle is tegemoetgekomen, betref fen deze zoowel artikelen van land- en tuin bouw, als van de industrieën. Voor vele dier artikelen werd een lager invoerrecht gevraagd dan ten slotte is verkregen, terwijl ook opheffiitg van het invoerverbod van loodwitpoeder niet kon worden bereikt. De vraag, of de Nederlandsche handels politiek het voeren van onderhandelingen met gunstig resultaat in den weg staat wordt door de regeering ontkennend beantwoord. De Nederlandsche verlangens. De Duitsehe regeering zoo wordt ver der gezegd is practisch zeer ver aan de Nederlandsche "verlangens tegemoet geko men. Voor de meeste en zeker voor de be langrijkste der door de Nederlandsche dele gatie genoemde artikelen, die een natuur lijk, of kunstmatig monopolistisch karakter dragen, heeft de Duitsehe regeering in con- ventioneele tarieven bewilligd, die den invoer in Duilschland, trots dus het hooge autonome tarief, mogelijk maakten. Wat den aanvoer van steenkolen betreft wordt medegedeeld, dat, wilde men de zekerheid hebben, dat de welwillende be handeling van den invoer van Nederland sche kolen in Duilschland inderdaad een verbetering van den toestand zou beteekenen men aan Nederlandsche zijde zich moest verbinden, voor den duur van het verdrag den invoer van Duitsehe kolen in Neaerland niet te zullen belemmeren. Dit werd ais een conditio sine qua non gesteld. Dat Duilsch land den invoer van steenkolen even vrij en onbelemmerd had behooren toe te staan, als Nederland zulks doet, en dat men met recht had mogen verwachten, dat Duilschland in dezen een volkomen wederkeerigheid tegen over Nederland betracht zou hebben, is theoretisch wel juist, practisch genomen is echter het bereikbare, niet zonder moeite, verkregen. In verband met de opmerking, in het Voorloopig Verslag, dat de nijverheid legen het verleenen van het crediet in 1920 zeer groote bezwaren had, welke bezwaren nog zouden zijn toegenomen, omdat Duilschland met dien steun ons land, zoowel op de in ternationale als op de eigen markt, zeer bedenkelijke concurrentie zou aandoen, merkt de regeering op, dat haar daarvan niels is gebleken. Tijdens de onderhandelingen over hel on derhavige verdrag, is nogmaals aan zeer vooraanstaande mannen uit den Neicrland- sdieh -handel de vraag gesteld of zij geval len^ van abnormale concurrentie kenden, die in het crediet hun oorsprong vonden, oï waarvan zij zulks vermoedden. Doch hel resullaal was negatief. Renteverlaging van het credieL Met betrekking tot de renteverlaging van het crediet, meent de regeering, dal daarin geen bevordering van de concurrentie door Duilschland met de Nederlandsche industrie mag worden gezien, aangezien ook de ver laagde rente (8.5 pel.) nog zeer hoog is, en de inflatie in Duilschland tot het verleden behoort. Bovendien konden juist meL die renteverlaging nog eenige zeer belangrijke Duitsehe concessies worden verkregen, waartoe o.a. behoort, hetgeen voor onzen kaasuilvoer is bereikt. Dat ten aanzien van de uilzonderinglarie- ven op de Duitsehe spoorwegen niet meer kon worden bereikt, wordt ook door de re geering betreurd. Ter zake van de aanwijzing van grens stations, waarover zekere begunstigde goe deren bij invoer in Duilschland moeten worden geleid, heeft de Duitsehe regeering verklaard, voor zoover zulks in haar ver mogen ligt, rekening te zullen houden mei de redelijke behoeften der Nederiar.dsche exporteurs. Het Nedeilandsch-Belgisch Verdrag. De commissie voor buitenlandsche zaken der Belgische Kamer heeft het ontwerp voor het NederlandschBelgisch Verdrag met algemeene stemmen aangenomen en de meening uitgesproken, dat het in het belang van de goede betrekkingen lusschen de beide landen zal zijn, dat het parlement het ver drag aanneemt. Invoerrecht op versch vleesch. De Minister v. Financiën brengt ter ken nis van belanghebbenden, dat de commissie van deskundigen voor de samenstelling van de prijscourant" ter berekening van hel in voerrecht op verscli of gekoeld vleesch. fn hare vergadering van 23 dezer bedoelde prijscourant heeft vastgesteld als volgt: Rund- en kalfsvleesch, vcrsch of gekoeld, 100 kg f85, paardenvleesch, versch of ge koeld. 100 kg. f 46. Gedurende de maand Juli 1926 zal mits dien, het invoerrecht, voor de hierboven be doelde vleeschsoorten bedragen 10 pel", van de hiervoor vermelde waarden. De vee-nitvoer naar Engeland. Op do vragen van den heer Weitkamp be treffende tijdelijke sluiting van onze grenzen voor den invoer van vreemd vleesch, in verband met de sluiting der Engel9clie markt voor onze vleeschproduclen heeft mi nister Kan.geantwoord, blijkens zijn maat regelen en stappen ten volle overtuigd te zijn v. de hoogst ernstige gevolgen, die de slui ting der Engelsche markt voor onze veeteelt en daarmee verband houdende.bedrijven kan meebrengen. Artikel 12 der VecweE opent slechts ge legenheid den invoer van buitenlandsch vleesch te verbieden, als dit noodzakelijk is tot wering van besmettelijke veeziekten. Het spreekt van zelf, dat thans uit dezen hoofde zeker geen invoerverbod zich laat motivee- ren. Trouwens hot motief dat de vraag schraagt, is van gansch anderen aard; het beoogt tegemoetkoming in haar bedrijf aan een bepaalde klasse der burgerij. Het eldt bier dus 'n quacstie van handelspolitiek die c.q. tot oplosssing zou zijn te brengen door een speciale wet. Zoolang de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat Engeland op zijn ver bod terugkomt, bestaat ^r reeds uit dezen hoofde niet de minste aanleiding om stap pen le. doen teneinde tot zoodanige wet te geraken. Het van Sparwondsfonds. Minister De Geer zegt in een nota aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van het verslag over het wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de wet van 3 April 1922, houdende opheffing van een gedeelte der slichtingen, als bedoeld in artikel II der wet van 5 Maart 1852, dat in het verdeelings- plan, opgemaakt in verband met de liqui datie van de^ slichting Clara Jansd. van Sparwoude" ongeveer 5000 personen als deel gerechtigd zijn opgenomen, terwijl een ongeveer even groot aantal werd afgewezen, omdat zij een inkomen hadden van boven f 1500 (voor elk kind met f 50 vermeerderd), omdat zij zich te laat hadden aangemeld (een 1200-tal) of omdat zij ongehuwd waren en krachtens testamentaire bepaling niets uit het huwelijksfonds mochten genieten (een 1000-tal). Al deze afwijzingen berusten op feitelijke grondslagen en niet op juridi sche overwegingen. Het aantal gevallen, waarin twijfel bestond omtrent de afstam ming van de betrokken personen en waarbij zich wel eens een rechtsvraag voordeed was uiterst gering (wellicht een tiental op de 12000). De Minister blijft dan ook een ver der onderzoek ontraden. Posterijen en Telegrafie. In de jongste vergadering van de postale commissie van overleg werd op verzoek van den directeur-generaal advies uitgebracht ten aanzien van hel voornemen om art. 80. It- lid, A. IJ. P. T. T. te doen luiden als volgt: Hulppersoneel, dat ten minste tien ja ren geregeld dienst ten behoeve van het Staatsbedrijf heeft verricht en wegens hoo- gen leeftijd ontslag moet nemen of dat ten minste zeven jaren als zoodanig dienst heeft verricht wegens ongeschiktheid voor de verdere waarneming van de betrekking, uit hoofde van ziekte of gebreken, ontslag moet nemen en niet pensioengerechtigd is, alsmede de weduwen van zoodanig hulp personeel, wordch in aanmerking gebracht vcor een jaarlijks toe te kennen gratificatie. Voor hulppersoneel op 1 Juli 1925 in dienst en dat op dien datum den leeftijd van 55 jaren heeft bereikt, blijft ten aanzien van het recht op een gratificatie bij ontslag wegens hoogen leeftijd de gestelde eisch van een diensttijd van ten minste tien jaren bui ten toepassing, indien het een diensttijd van minste zeven jaren vóór 1 Juli 1925 kan doen meetellen. Do -commissie besloot instemmend te ad- viseeren. In een te Utrecht gehouden algemeene vergadering van den Ned. Bond van Christelijk post-, telegraaf- en telefoonper soneel is besloten, er voor te ijveren, dat op tïoeden Vrijdag en den 31sten Augustus de dienstuitvoering plaats vindt als op algemeen erkende Christelijke feestdagen. De heer J. Mennes te Groningen werd als voorzitter herkozen. Jaarvergadering Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel. Te Amersfoort wordt gehouden de jaar vergadering van de Ned. Mij. voor Nijver heid en Ilandel. De voorzitter van het de- parlement Amersfoort der Ned. Mij. voor Nijverheid cn Handel, Ir. B. A. Verhey heeft de gedelegeerden gisterenavond in de sociëteit „Amicitiae" verwelkomd. Dr. F. E. Poslhuma, voorzitter van de Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel beant woordde de rede van Ir. B. A. Verhey. Hedenmorgen werd de H9sle jaarlijksche algemeene vergadering geopend. De voorzitter^dr. F. E. Posthuma, oud- minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, hield een lange openingsrede, ge titeld ..Ontwapening". Dit toch is een viaagstuk aldus spr. dat ieder niet volslagen onverschillig moet ter harte gaan, en met de onverschilligen en de lusteloozen hebben wij jiiet le rekenen. Voor het volks bestaan en voor de volkswelvaart is dit vraagstuk minstens even belangrijk als bij voorbeeld de vraag of wij zullen teven on der een stelsel van protectie of van vrij handel. Zeker heeft onze Maatschappij zich niet te verdiepen in concrete vraagstukken van legerorganisatie en legerleiding, even min als wij bijvoorbeeld ons zouden kunnen inlaten met het Academisch Statuut. Maar de vraag of ons land zal kunnen en moeten besluiten tot een geheel e ontbinding zijner weerbaarheid, is van directe betcekenis vcor de positie van'Nederland en voor de toekomstige ontwikkeling van die positie, zoodat een vereeniging, die zich ten doel slelt een vermeerdering van de volkswel vaart, over die vraag een mcening mag en moet hebben. Ook dan, wanneer als uit sluitend middel tot bereiking van dat doel is gegeven de bevordering van Niiverheid en Handel, omdat Nijverheid en- Handel niet zullen kunnen bloeien, wanneer een volk zich begeeft op verkeerde wegen of verzuimt wat zijn plicht is Tegen de actie tot onmiddellijke ontwa pening, zooals deze van verschillende kan ten uit een verschillend beginsel wordt ge voerd, wordt naar zijn meening teveel een afwachtende, een beschouwende houding aangenomen Teveel wordt daartegenover door de publieke opinie een gebrek aan be langstelling aan den dag gelegd, alsof het hierbij niet zou gelden ons aller zaak, maar eenvoudig een twist, die de naaste belang hebbenden maar onder elkander moeten beslechten. Ik geloof zegt spr. dat hot nuttig en noodig is, dat ook' wij ons voor eenmaal stellen tegenover de vraag der ont wapening en bezien wat er vóór wordt aan gevoerd en wat er tegen zou kunnen pleiten. Ontwapening wordt voornamelijk getischt op het ethisch motief, dat de oorlog strijdig is met de idee der mensc.helijkheid. Over wegend ethisch gerichte naturen komen zoo tot den eisch van afschaffing aller krijgsuitrusting. Zij meenen, dat met het neerleggen der wapens de oorlog zal zijn uilgeroeid. Ik nu geloof dat niet de uiterlijke wapen rusting datgene is, waarop het aankomt voor de vraag van oorlog of vrede, maar gesteldheden van innerlijken aard, de rich ting van het mensc.helijk denken, en dat degene, die met een simpele afschaffing van het leger den oorlog uit de wereld denken le helpen, het zich le gemakkelijk maken. Spr. werkt deze gedachte nader uit en komt lot de conclusie, dat het er in de aller eerste plaats op moet aankomen, uit onzen geest te bannen de elementen waaruit -oor log -ontslaat. Strijd, conflicten, tegenstellingen zulten altijd blijven. Een leven zonder deze laat zich niet denken. Het komt alweer aan op de„n geest, waarin die strijd wordt gevoerd, waarin die tegenstellingen worden opgelost. Geen dwang, maar redelijkheid. Nooit zal de menschheid, zal de wereld zoover komen, dat het begrip „kwaad", het begrip „slechtheid" verdwenen is, dat wij niet meer weten zullen welke realiteiten door die begrippen gedekt worden. Waar het op aan komt is, dat kracht niet wordt misbruikt ten kwade. De verleiding daarloc moet worden weerstaan. Groeien moet de wereld in den wil, on recht te vermijden en geen onrecht te on dergaan. Het is even erg of erger het onrecht lijdelijk te dulden, dan liet zelf te begaan. Zoo beschouwd mag geen natie en zeker geen klein land als het onze er aan denken van zijn weermacht afstand te doen. Voor ons kan oorlog zijn de heilige oorlog, zoo als België, dat in 19li op het Duitsehe ul timatum den oorlog koos, een verheven en voor alle tijden geheiligd voorbeeld gaf, van den wil tot' vrede, zelfs ten koste van bloe- digon strijd. Zoo kan strijd zedelijk gerecht vaardigd wezen! Spr. is van meening, dat degenen, die het leger willen afschaffen, onbedoeld in alle opzichten een slecht voorbeeld geven. Ons leger symboliseert niet het verschrikkelijke van den krijg, maar den va-sten wil om niet .te verdragen datgene, wat het meest eigen lijke is van den oorlog; dwang, onderdruk king. Ik geloof aldus spr. dat Jiet leger een heel andere plaats in onze waardeering behoort in le nemen dan het gewoonlijk doet Voor le veten is het leger een min of meer romantisch instituut van phanlast'ischc tra ditie, dal we in stand houden zooals een kind zijn speelgoed bewaart, ook al i3 het nut hem niet duidelijk meer. Aan ons eigen lijke teven heeft het geen deel meer, nu het gevaar is voorbij gegaan. Maar hel is niet goed. dat het zoo is. Ons leger behoort mid den in onze belangstelling le staan, als bet orgaan van onze vastbeslotenheid om ons- ree hl te handhaven. Met oorlogszuchtighcid beeft liet niet le maken en de legerdienst is niet het aankweeken van een dierlijk in stinct. maar het onderhouden van offer vaardigheid voor het hoogste. Onder alle daden slaat dé daad van het offer boven aan. Voor de opvoeding van het volk te het leger van niet minder betcekenis dan de school. Indien hel leger niet steunt' op onze belangstelling en op onze waardeering, kan hel zijn vredelievende taak nooit' vervullen. Op het moeilijke vraagsluk der produc tie-verhoudingen wi! spr. niet ingaan, maar stellig behoort een geestelijk „socialisme" dit woord niet genomen in de gangbare engere betcekenis zich door te 'zetien tegen eigenbaat en egoïsme Niets anders dan wangunst en korlzichligheid is het ge weest. dat in het verleden heeft geleid tot economische oorlogen, en ontkend moet worden, dal de eischcn van het handels verkeer als zoodanig een bron van oorlog zouden zijn. Wij mogen ons niet de repu tatie laten aanleunen, dat van ons voor d? vredesbeweging toch eigenlijk niets le ver wachten is, omdat hel handel en industrie zijn, die telkens weer menschenoffers vra gen en die tegen oorlog niet opzien, wanneer het gaat om winst. Het kan geen waarheid zijn, dal oorlog een der noodzakelijkste aanhangsels is van hel moderne verkeer, alleen omdat in hel verleden nijd en domheid van regeerders en geregeerden naar de wapens hebben doen grijpen. Komende tot het einde zijner rede. zeidc spreker: Zoo kan alleen kortzichtigheid nieeiicn, dat een oorlog van de productieve krachten van een volk iets anders dan een ramp kan zijn. Nooit kan oorlog bevorderlijk zijn voor - welvaart en wanneer ooit een oorlog is ge voerd om welvaart le brengen of te ver meerderen, dan is dal misleiding geweest en bedrog. Ik wil echter afwijzen de verdachtmaking dat het leger een der middelen is om handel cn industrie groot le maken. Niet in een Tazende wereld, zooals wij die gekend heb ben in de bloedjaren na 1914, en zooals wij die nog wel om ons heen zien, maar alleen bij orde en rust kunnen handel en industrie ihun onmisbare taak tot bevordering der welvaart vervullen. Als wij niettemin niet willen weerloosheid- bij voorbaat tegenover alles wat zich op onzen weg lean ver Iconen, dan komt dat niet voort uit bewuste of on derbewuste machtsbegeerten. Wij allen we ten to goed, dat verovering ander3 dan door eerlijken arbeid geen duürzaam levens beginsel kan zijn. Nederlandsche Centrale Vereeniging tot bestrijding van de tuberculose. Te Utrecht is de algemeene vergadering gehouden van dp Nederlandsche Centrale Vereeniging tot bestrijding van de tubercu lose. Voorzitter was de heer mr. L. N. Rooden- burg. Aan de orde kwam het jaarverslag. Vote gors dit is de sterfte aan tuberculose voox alle vormen per 10.000 dor gemiddelde be- volking van Nederland In 1925 gedaald tot beneden 10, en heeft daarmede een. stand bereikt, dien eenige jaren geleden optimis ten slechts in een verre toekomst en pessi misten heelemaal niet mogelijk zouden hebben geacht. Het feit, dat jaarlijks nog ruim 7000. Nederlanders aan tuberculose ten offer vallen, stemt niettemin tot beschei denheid Het jaar 1925 heeft zich voor(9 gekenmerkt door een allerwegen ontwaak ten drang tot nazorg voor uit hel sanatorium ontslagen patiënten. Het tedental klom dit jaar van '3678 op 3683; hel aantal vercenigingsleden ver meerderde van 722 lot 749. ÏIcl totaal bedrag der contributies bedroeg f 13.562 tegen f 13 686 v. j. De tolale opbrengst van de Emmabloem- collecle was f 111.990 tegen f 199 IS2 in 1924; er werden dit jaar 1 025.500 bloem pjes geplaatst tegen 1.010.300 in 1921. Hel jaarverslag werd goedgekeurd. Na uitvoerige bespreking vereenigde de vergadering zich met dc voorgestelde wijzi ging der statuten. Verder vond een bespreking plaats over het nazorg-rapport, waarvan de conclusies als volgt luiden: 1. Waar plaalselijke om standigheden zulks wenschelijk maken, worden nazorg-comilé's opgericht. Het initiatief voor de oprichting er van ligt op den weg dc*r plaatselijke vereenigingen voor tuberculose-beslrijding. Men zal er haar streven hel nazorg comité als onderdc-.-! van de plaatselijke vereeniging te organiseeren; slechts in bijzondere gevallen kan een zelf standige organisatie wenschelijk zijn. 2. Het is dringend noodzakelijk, dat ook ten aan zien van de nazorg, betere samenwerking komt iusschen de raden van arbeid cn de plaatselijke vereeniging lot bestrijding der tuberculose en consultatiebureau, welke samenwerken op hel oogenblik behou dens uilzondering nog onvoldoende iss 3. De commissie acht wenschelijk, dal de N. G. V. een permanente nazorg-commissie (studiecommissie) instelt. Nederl. Middenstandsbond. Gister morgen werd het congres in Bus- sum heropend en dè behandeling der aan gekondigde praeadviezen voortgezet. 9c heer J. L. G. Fabor, directeur der tweede ambachtsschool t.e 's-Gravenhage, behandelt de vraag, of de tegenwoordige vakopleiding- aan de eischen van de prac- tijd voldoet. Hij komt tot jje volgende con clusies: Je. Vakschoolonderwijs verdient, als voor opleiding voor de practijk, dc voorkeur. Daarnaast moot evenwel voor hen, dio om welke reden dan ook niet aan dit onderwijs kunnen deelnemen, gelegenheid bestaan opleiding te ontvangen op fabriek of werkplaats onder een goed geregeld leerlingstelsel. 2e. Het is gewenscht-, dat zoo spoedig mogelijk gelegenheid voor opleiding vol gens het leerlingstelsel wordt gegeven. Deze opleiding zal voor de practijk in de werkplaats voor de theoretische vakkennis in de school moeten worden verkregen. 3e. Hot is gcweu&öht, dat, zoowel voor d'e schoolopleiding als voor opleiding vol gens een leerlingstelsel, contact tusschen 6chool en werkgevers zooveel mogelijk wordt bevorderd. De stellingen van den heer Faber wer-< den aangenomen, en er werd hieraan nog toegevoegd een stelsel van den heer de Groot, uitsprekend, dat het gewenscht is dat de directeuren van ambachtsscholen in samenwerking met de patroons de juiste plaatsing voor teerlingen zien te krijgen^ Hierna namen de besprekingen een aan-1 vang over middenstandscoöperatic. De volgende conclusies werden door den heer Peletier te Leeuwarden, voorzitter van deze commissie, verdedigd. 1. De theoretische waarde van coöperatie als .stelsel staat voor <Jen middenstand nog steeds vast. 2. In coöperatie, mits doelmatig toege past, zit voel bruikbaars, niet echter voor alle vakken. Men ga daarom niet verder dan de praktijk verlangt. 3. Bij het in practijk brengen van de coöperatie worden eerder fouten in het be heer en in de leiding gemaakt dan in het particulier bedrijf. Dc geringste fout in het beheer of in de leiding is voor dc coöpera tie noodlottigor dan bij die der gewon© zaken. 4. De middenstand dient daarom zeer voorzichtig te werk te gaan. Het bondsbu- rcau moet advies geven of en in hoeverre coöperatie gewenscht is Nadat enkele sprekers hierover het v/oorj hadden gevoerd neemt de heer Peletier, de laatste alinea der vierde conclusie, welke alinea handelt over de medewerking van het Bondsbureau, terug. Na een verwarde discussie worden de ge. wijzigde conclusies in stemming gebracht in de zeer verloopcn vergadering cn aangeno men met 7713 6temmen. De voorzitter stelt voor, volgende verga dering en congres, met het oog op hot 25- jarig jubileum van den Bond, in 's-Graven hage te doen plaats hebben. Aangenomen. Hierna kwam aan de orde het onderwerp Het cadeau-stelsel in den handel, ingeleid door den heer L. Bern J. Gorris, onder voorzitter van den Ned Middenstandsbond.- Spr. persoonlijk is er voor om dc hulp .van den wetgever eerst dan in te roepen als alle andere maatregelen hebben gefaald, want een eenvoudige regeling als in Dene marken bestaat, staat aan allerlei ontdui king bloot, zooals daar reeds practisch ia gewezen, zoodat er alweer een beroep ge daan wordt op het particulier initiatief. Een wettelijke regeling zou, meent spr.,- cen wespennest zijn. Zelfs de meest overtuigde voorstander van een wettelijke regeling zal met spreker overtuigd zijn, dat samenwerking om van particuliere zijde het cadeau-stelsel te be strijden een allereerste c;Bch ia Spreke*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 9