No. 20331.
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 25 Juni
Derde Blad Anno 1926,
BINNENLAND.
n
Wijziging der Successiewet.
In een nota van wijzigingen geeft de mi
nister van financiën de veranderingen aan,
die hij nader wenscht te brengen in het
aanhangige ontwerp tot wijziging der Suc
cessiewet.
De eerste wijziging betreft een voorstel
om de voldoening van een natuurlijke v-er-
ibintenos niet onder het schenkingsrecht
te brengen, maar den bewijslast om te kee-
ren en deze te leggen op dengene, die het
bestaan van een natuurlijke verbintenis
beweert. Deze wijziging houdt verband met
de jurisprudentie, dat schenkingsrecht nret
kan worden gevorderd, indien een naar de
thans gangbare opvattingen van moraal en
fatsoen op iemand rustende verplichting
wordt voldaan.
Het tegenwoordige art. 10 geeft een spe
ciaal voorschrift voor scheidingen, tot stand
gekomen binnen 180 dagen vóór het over
lijden. Met het voorstel, gedaan bij het
oorspronkelijk ontwerp, om deze beperking
te doen vervallen, kan de minister zich niet
vereenigen daar zulk ee<n wetsbepaling ten
gevolge zou hebben, dat bij het overlijden
van iemand, aan wien het vruchtgebruik
bij scheiding was toebedeeld, door den
iblooten eigenaar successierecht zou moeten
worden betaald over de waarde van het
indertijd door een erflater voorbehouden
vruchtgebruik. Daartoe bestaat geen aan
leidt! ng.
Om dezelfde reden kan de minister zich
niet vereenigon met het algemeen maken
van het voorschrift van art. 11 voor het
jgeval van overdracht onder voorbehoud van
vruchtgebruik of periodieke uitkeering aan
bloed- of aanverwanten tot den vierden
graad ingesloten of aan hun echtgenooten.
Indien een contract, als in art. 11 is be
doeld bevoordeeling met vrijgevigheid me
debrengt, dan is schenkingsrecht verschul
digd. Het komt den minister voor, dat de
afloop van een dergelijk contract geen aan
leiding mag geven tot verdere belasting
heffing, als er van risico sprake is, omdat
de gunstige afloop van een risibo ook in
andere gevallen buiten het bereik der suc
cessiebelasting blijft.
Heb eerste lid van art. 13 handelt over
het z.g. verbiijvensbeding, dat o.a. in som
mige contracten van vennootschap wordt
aangetroffenbij overlijden of uittreden
.van één der vennooten zal de zaak door
de overblijvenden worden voortgezet, aan
wien het maatschappelijk kapitaal zal ver
blijven al of niet. met vergoeding aan de
•erfgenamen van den overledene of aan den
uitgetredene. Het gevolg van de in het
oorspronkelijke ontwerp voorgestelde bepa
ling zou zijn, dat het voordeel, dat den
overblijvenden tengevolge van dit beding
ten deel valt, in alle gevallen met succes
sierecht zal worden belast indien één der
vennooten komt te overlijden, doch dat
hetzelfde voordeel aan geenerlei belasting
zal zijn onderworpen, indien het genoten
wordt bij uittreden van één der vennooten.
Het komt den minister voor, dat een zoo
luiteenlooponde belastingheffing voor twv^,
wat het genieten van voordeel betreft, vol
komen gelijke gevallen, niet in de wet mag
yorden gebracht.
Wat voor sp'eciale gevallen gemotiveerd
is, kan niet als algemeene regel gelden.
Daarom wenscht de Minister de thans in
art. 13 voorkomende bepaling tot bloed- en
aanverwanten tot den vierden graad inge
sloten of hun echtgenooten te behouden.
Voorts wordt een bepaling voorgesteld om
te waken tegen een middel, dat zou kun
nen worden aangegrepen tot belastingbe
sparing, Er zijn n.l. in den laat-sten tijd
vennootschappen en vereenigingen opge
richt, die ten doel hebben de exploitatie
van familiegoedercn of het beheeren van
familiekapitalen. Die vennootschappen en
vereenigingen zouden familieleden in dienst
kunnen nemen om op die wijze familieleden
zonder betaling van successie- of schen
kingsrecht van lijfrenten te doen genieten.
Door de tijdsomstandigheden daartoe ge-
'dwongen, zijn sommige musea overgegaan
tot heb heffen van entrée-geld. Voorzoover
dit matig is, komt het den minister voor,
dat daardoor de mogelijkheid van kwijt
schelding van verschuldigd successie- of
schenkingsrecht niet verloren mag gaan.
Een aanvulling strekt daartoe.
Het NederlandschDuitsch Verdrag
Memorie van antwoord.
Verschenen is thans de Memorie van Ant
woord aan de Tweede Kamer over het wets
ontwerp tot goedkeuring van het verdrag
tot aanvulling van het Nedeiianósch-Duit-
sche verdrag van handel en scheepvaart
van 31 December 1851, met het daarbij be-
hoorend protocol, en van het Neder landsch-
Duitsche douane- en cred iet verdrag.
Met teleurstelling heeft de regeering ver
nomen, dat de verdragen vrij algemeen in
vele opzichten voor Nederland onbevredi
gend worden geacht.
Naar de mcening der regeering geven de
resultaten, bij de onderhandelingen in het
najaar 1925 bereikt, reden tot voldoening.
Tegenover de tweeledige concessie van Ne
derlandsche zijde in zake het crediet, welke
behoudens voor wat de renteverlaging aan
gaat, nauwelijks een offer beteekent, staan
vier concessies van Duitsehe zijde.
De meening. dat Duilschland zich zoo
weinig mogelijk heeft vastgelegd, en zich
bepaald heeft tot vage beloften, berust, zoo
wordt betoogd, op misverstand. Wel is waar
zijn sommige bepalingen, in de verdragen
voorkomende, in algemeene termen ge
houden, maar de regeling, die ter uiLvoering
van die bepalingen lussclien partijen zijn
overeengekomen, en die niet voor pu
blicatie bestemd zijn, zijn duidelijk en
nauwkeurig. Onder deze omstandigheden
ziet de regeering dan ook niet in, dat een
nader protocol eenige reden van bestaan
2ou hebben.
Dat verder gaande specialiseering van
tariefposten het verdrag zou kunnen onder
lijnen. acht zij niet juist, omdat geen
nieuwe specialiseering, die met het betrok
ken verdrag zou strijden, voor Nederland
effect zou kunnen sorteeren.
Omtrent de wijze, waarop de onderhande
lingen zijn gevoerd, beslaat, volgens de re
geering, bij vele leden misverstand. De re
geering is overtuigd, dat n i e 19 is nagela
ten, wat tot deskundige behandeling van
zaken kon bijdragen.
"Niet juist wordt de meening geacht, dal
ten behoeve van onze industrie geen enkel
resultaat is verkregen. Van eenige soorten
van oliën, geharde oliën, loodwit en zinkwit
is verlaging van invoerrechten verkregen.
Voorts is bepaald dat uitvoer van ontvette
beenderen naar Nederland niet verboden,
noch beperkt zal worden, terwijl een wel
willende behandeling en uitvoer van nict-
ontvette beenderen naar Nederland werd
toegezegd.
Voor zoover er wenschen zijn, waaraan
niet ten volle is tegemoetgekomen, betref
fen deze zoowel artikelen van land- en tuin
bouw, als van de industrieën. Voor vele
dier artikelen werd een lager invoerrecht
gevraagd dan ten slotte is verkregen, terwijl
ook opheffiitg van het invoerverbod van
loodwitpoeder niet kon worden bereikt.
De vraag, of de Nederlandsche handels
politiek het voeren van onderhandelingen
met gunstig resultaat in den weg staat wordt
door de regeering ontkennend beantwoord.
De Nederlandsche verlangens.
De Duitsehe regeering zoo wordt ver
der gezegd is practisch zeer ver aan de
Nederlandsche "verlangens tegemoet geko
men. Voor de meeste en zeker voor de be
langrijkste der door de Nederlandsche dele
gatie genoemde artikelen, die een natuur
lijk, of kunstmatig monopolistisch karakter
dragen, heeft de Duitsehe regeering in con-
ventioneele tarieven bewilligd, die den
invoer in Duilschland, trots dus het hooge
autonome tarief, mogelijk maakten.
Wat den aanvoer van steenkolen betreft
wordt medegedeeld, dat, wilde men de
zekerheid hebben, dat de welwillende be
handeling van den invoer van Nederland
sche kolen in Duilschland inderdaad een
verbetering van den toestand zou beteekenen
men aan Nederlandsche zijde zich moest
verbinden, voor den duur van het verdrag
den invoer van Duitsehe kolen in Neaerland
niet te zullen belemmeren. Dit werd ais een
conditio sine qua non gesteld. Dat Duilsch
land den invoer van steenkolen even vrij en
onbelemmerd had behooren toe te staan, als
Nederland zulks doet, en dat men met recht
had mogen verwachten, dat Duilschland in
dezen een volkomen wederkeerigheid tegen
over Nederland betracht zou hebben, is
theoretisch wel juist, practisch genomen is
echter het bereikbare, niet zonder moeite,
verkregen.
In verband met de opmerking, in het
Voorloopig Verslag, dat de nijverheid legen
het verleenen van het crediet in 1920 zeer
groote bezwaren had, welke bezwaren nog
zouden zijn toegenomen, omdat Duilschland
met dien steun ons land, zoowel op de in
ternationale als op de eigen markt, zeer
bedenkelijke concurrentie zou aandoen,
merkt de regeering op, dat haar daarvan
niels is gebleken.
Tijdens de onderhandelingen over hel on
derhavige verdrag, is nogmaals aan zeer
vooraanstaande mannen uit den Neicrland-
sdieh -handel de vraag gesteld of zij geval
len^ van abnormale concurrentie kenden, die
in het crediet hun oorsprong vonden, oï
waarvan zij zulks vermoedden. Doch hel
resullaal was negatief.
Renteverlaging van het credieL
Met betrekking tot de renteverlaging van
het crediet, meent de regeering, dal daarin
geen bevordering van de concurrentie door
Duilschland met de Nederlandsche industrie
mag worden gezien, aangezien ook de ver
laagde rente (8.5 pel.) nog zeer hoog is, en
de inflatie in Duilschland tot het verleden
behoort. Bovendien konden juist meL die
renteverlaging nog eenige zeer belangrijke
Duitsehe concessies worden verkregen,
waartoe o.a. behoort, hetgeen voor onzen
kaasuilvoer is bereikt.
Dat ten aanzien van de uilzonderinglarie-
ven op de Duitsehe spoorwegen niet meer
kon worden bereikt, wordt ook door de re
geering betreurd.
Ter zake van de aanwijzing van grens
stations, waarover zekere begunstigde goe
deren bij invoer in Duilschland moeten
worden geleid, heeft de Duitsehe regeering
verklaard, voor zoover zulks in haar ver
mogen ligt, rekening te zullen houden mei
de redelijke behoeften der Nederiar.dsche
exporteurs.
Het Nedeilandsch-Belgisch Verdrag.
De commissie voor buitenlandsche zaken
der Belgische Kamer heeft het ontwerp
voor het NederlandschBelgisch Verdrag
met algemeene stemmen aangenomen en de
meening uitgesproken, dat het in het belang
van de goede betrekkingen lusschen de beide
landen zal zijn, dat het parlement het ver
drag aanneemt.
Invoerrecht op versch vleesch.
De Minister v. Financiën brengt ter ken
nis van belanghebbenden, dat de commissie
van deskundigen voor de samenstelling van
de prijscourant" ter berekening van hel in
voerrecht op verscli of gekoeld vleesch. fn
hare vergadering van 23 dezer bedoelde
prijscourant heeft vastgesteld als volgt:
Rund- en kalfsvleesch, vcrsch of gekoeld,
100 kg f85, paardenvleesch, versch of ge
koeld. 100 kg. f 46.
Gedurende de maand Juli 1926 zal mits
dien, het invoerrecht, voor de hierboven be
doelde vleeschsoorten bedragen 10 pel", van
de hiervoor vermelde waarden.
De vee-nitvoer naar Engeland.
Op do vragen van den heer Weitkamp be
treffende tijdelijke sluiting van onze grenzen
voor den invoer van vreemd vleesch, in
verband met de sluiting der Engel9clie
markt voor onze vleeschproduclen heeft mi
nister Kan.geantwoord, blijkens zijn maat
regelen en stappen ten volle overtuigd te zijn
v. de hoogst ernstige gevolgen, die de slui
ting der Engelsche markt voor onze veeteelt
en daarmee verband houdende.bedrijven kan
meebrengen.
Artikel 12 der VecweE opent slechts ge
legenheid den invoer van buitenlandsch
vleesch te verbieden, als dit noodzakelijk is
tot wering van besmettelijke veeziekten. Het
spreekt van zelf, dat thans uit dezen hoofde
zeker geen invoerverbod zich laat motivee-
ren. Trouwens hot motief dat de vraag
schraagt, is van gansch anderen aard; het
beoogt tegemoetkoming in haar bedrijf aan
een bepaalde klasse der burgerij. Het eldt
bier dus 'n quacstie van handelspolitiek die
c.q. tot oplosssing zou zijn te brengen door
een speciale wet. Zoolang de mogelijkheid
niet is uitgesloten, dat Engeland op zijn ver
bod terugkomt, bestaat ^r reeds uit dezen
hoofde niet de minste aanleiding om stap
pen le. doen teneinde tot zoodanige wet te
geraken.
Het van Sparwondsfonds.
Minister De Geer zegt in een nota aan de
Tweede Kamer, naar aanleiding van het
verslag over het wetsontwerp tot wijziging
en aanvulling van de wet van 3 April 1922,
houdende opheffing van een gedeelte der
slichtingen, als bedoeld in artikel II der wet
van 5 Maart 1852, dat in het verdeelings-
plan, opgemaakt in verband met de liqui
datie van de^ slichting Clara Jansd. van
Sparwoude" ongeveer 5000 personen als
deel gerechtigd zijn opgenomen, terwijl een
ongeveer even groot aantal werd afgewezen,
omdat zij een inkomen hadden van boven
f 1500 (voor elk kind met f 50 vermeerderd),
omdat zij zich te laat hadden aangemeld
(een 1200-tal) of omdat zij ongehuwd waren
en krachtens testamentaire bepaling niets
uit het huwelijksfonds mochten genieten
(een 1000-tal). Al deze afwijzingen berusten
op feitelijke grondslagen en niet op juridi
sche overwegingen. Het aantal gevallen,
waarin twijfel bestond omtrent de afstam
ming van de betrokken personen en waarbij
zich wel eens een rechtsvraag voordeed was
uiterst gering (wellicht een tiental op de
12000). De Minister blijft dan ook een ver
der onderzoek ontraden.
Posterijen en Telegrafie.
In de jongste vergadering van de postale
commissie van overleg werd op verzoek van
den directeur-generaal advies uitgebracht
ten aanzien van hel voornemen om art. 80.
It- lid, A. IJ. P. T. T. te doen luiden als
volgt:
Hulppersoneel, dat ten minste tien ja
ren geregeld dienst ten behoeve van het
Staatsbedrijf heeft verricht en wegens hoo-
gen leeftijd ontslag moet nemen of dat ten
minste zeven jaren als zoodanig dienst
heeft verricht wegens ongeschiktheid voor
de verdere waarneming van de betrekking,
uit hoofde van ziekte of gebreken, ontslag
moet nemen en niet pensioengerechtigd is,
alsmede de weduwen van zoodanig hulp
personeel, wordch in aanmerking gebracht
vcor een jaarlijks toe te kennen gratificatie.
Voor hulppersoneel op 1 Juli 1925 in
dienst en dat op dien datum den leeftijd van
55 jaren heeft bereikt, blijft ten aanzien van
het recht op een gratificatie bij ontslag
wegens hoogen leeftijd de gestelde eisch van
een diensttijd van ten minste tien jaren bui
ten toepassing, indien het een diensttijd van
minste zeven jaren vóór 1 Juli 1925 kan
doen meetellen.
Do -commissie besloot instemmend te ad-
viseeren.
In een te Utrecht gehouden algemeene
vergadering van den Ned. Bond van
Christelijk post-, telegraaf- en telefoonper
soneel is besloten, er voor te ijveren, dat op
tïoeden Vrijdag en den 31sten Augustus de
dienstuitvoering plaats vindt als op algemeen
erkende Christelijke feestdagen.
De heer J. Mennes te Groningen werd als
voorzitter herkozen.
Jaarvergadering Ned. Mij. voor Nijverheid
en Handel.
Te Amersfoort wordt gehouden de jaar
vergadering van de Ned. Mij. voor Nijver
heid en Ilandel. De voorzitter van het de-
parlement Amersfoort der Ned. Mij. voor
Nijverheid cn Handel, Ir. B. A. Verhey
heeft de gedelegeerden gisterenavond in de
sociëteit „Amicitiae" verwelkomd.
Dr. F. E. Poslhuma, voorzitter van de
Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel beant
woordde de rede van Ir. B. A. Verhey.
Hedenmorgen werd de H9sle jaarlijksche
algemeene vergadering geopend.
De voorzitter^dr. F. E. Posthuma, oud-
minister van Landbouw, Nijverheid en
Handel, hield een lange openingsrede, ge
titeld ..Ontwapening". Dit toch is een
viaagstuk aldus spr. dat ieder niet
volslagen onverschillig moet ter harte gaan,
en met de onverschilligen en de lusteloozen
hebben wij jiiet le rekenen. Voor het volks
bestaan en voor de volkswelvaart is dit
vraagstuk minstens even belangrijk als bij
voorbeeld de vraag of wij zullen teven on
der een stelsel van protectie of van vrij
handel. Zeker heeft onze Maatschappij zich
niet te verdiepen in concrete vraagstukken
van legerorganisatie en legerleiding, even
min als wij bijvoorbeeld ons zouden kunnen
inlaten met het Academisch Statuut. Maar
de vraag of ons land zal kunnen en moeten
besluiten tot een geheel e ontbinding zijner
weerbaarheid, is van directe betcekenis
vcor de positie van'Nederland en voor de
toekomstige ontwikkeling van die positie,
zoodat een vereeniging, die zich ten doel
slelt een vermeerdering van de volkswel
vaart, over die vraag een mcening mag en
moet hebben. Ook dan, wanneer als uit
sluitend middel tot bereiking van dat doel
is gegeven de bevordering van Niiverheid
en Handel, omdat Nijverheid en- Handel
niet zullen kunnen bloeien, wanneer een
volk zich begeeft op verkeerde wegen of
verzuimt wat zijn plicht is
Tegen de actie tot onmiddellijke ontwa
pening, zooals deze van verschillende kan
ten uit een verschillend beginsel wordt ge
voerd, wordt naar zijn meening teveel een
afwachtende, een beschouwende houding
aangenomen Teveel wordt daartegenover
door de publieke opinie een gebrek aan be
langstelling aan den dag gelegd, alsof het
hierbij niet zou gelden ons aller zaak, maar
eenvoudig een twist, die de naaste belang
hebbenden maar onder elkander moeten
beslechten. Ik geloof zegt spr. dat hot
nuttig en noodig is, dat ook' wij ons voor
eenmaal stellen tegenover de vraag der ont
wapening en bezien wat er vóór wordt aan
gevoerd en wat er tegen zou kunnen pleiten.
Ontwapening wordt voornamelijk getischt
op het ethisch motief, dat de oorlog strijdig
is met de idee der mensc.helijkheid. Over
wegend ethisch gerichte naturen komen
zoo tot den eisch van afschaffing aller
krijgsuitrusting. Zij meenen, dat met het
neerleggen der wapens de oorlog zal zijn
uilgeroeid.
Ik nu geloof dat niet de uiterlijke wapen
rusting datgene is, waarop het aankomt
voor de vraag van oorlog of vrede, maar
gesteldheden van innerlijken aard, de rich
ting van het mensc.helijk denken, en dat
degene, die met een simpele afschaffing van
het leger den oorlog uit de wereld denken
le helpen, het zich le gemakkelijk maken.
Spr. werkt deze gedachte nader uit en
komt lot de conclusie, dat het er in de aller
eerste plaats op moet aankomen, uit onzen
geest te bannen de elementen waaruit -oor
log -ontslaat.
Strijd, conflicten, tegenstellingen zulten
altijd blijven. Een leven zonder deze laat
zich niet denken. Het komt alweer aan op
de„n geest, waarin die strijd wordt gevoerd,
waarin die tegenstellingen worden opgelost.
Geen dwang, maar redelijkheid.
Nooit zal de menschheid, zal de wereld
zoover komen, dat het begrip „kwaad", het
begrip „slechtheid" verdwenen is, dat wij
niet meer weten zullen welke realiteiten
door die begrippen gedekt worden.
Waar het op aan komt is, dat kracht niet
wordt misbruikt ten kwade. De verleiding
daarloc moet worden weerstaan.
Groeien moet de wereld in den wil, on
recht te vermijden en geen onrecht te on
dergaan. Het is even erg of erger het onrecht
lijdelijk te dulden, dan liet zelf te begaan.
Zoo beschouwd mag geen natie en zeker
geen klein land als het onze er aan denken
van zijn weermacht afstand te doen. Voor
ons kan oorlog zijn de heilige oorlog, zoo
als België, dat in 19li op het Duitsehe ul
timatum den oorlog koos, een verheven en
voor alle tijden geheiligd voorbeeld gaf, van
den wil tot' vrede, zelfs ten koste van bloe-
digon strijd. Zoo kan strijd zedelijk gerecht
vaardigd wezen!
Spr. is van meening, dat degenen, die het
leger willen afschaffen, onbedoeld in alle
opzichten een slecht voorbeeld geven. Ons
leger symboliseert niet het verschrikkelijke
van den krijg, maar den va-sten wil om niet
.te verdragen datgene, wat het meest eigen
lijke is van den oorlog; dwang, onderdruk
king.
Ik geloof aldus spr. dat Jiet leger
een heel andere plaats in onze waardeering
behoort in le nemen dan het gewoonlijk doet
Voor le veten is het leger een min of meer
romantisch instituut van phanlast'ischc tra
ditie, dal we in stand houden zooals een
kind zijn speelgoed bewaart, ook al i3 het
nut hem niet duidelijk meer. Aan ons eigen
lijke teven heeft het geen deel meer, nu het
gevaar is voorbij gegaan. Maar hel is niet
goed. dat het zoo is. Ons leger behoort mid
den in onze belangstelling le staan, als bet
orgaan van onze vastbeslotenheid om ons-
ree hl te handhaven. Met oorlogszuchtighcid
beeft liet niet le maken en de legerdienst
is niet het aankweeken van een dierlijk in
stinct. maar het onderhouden van offer
vaardigheid voor het hoogste. Onder alle
daden slaat dé daad van het offer boven
aan. Voor de opvoeding van het volk te het
leger van niet minder betcekenis dan de
school. Indien hel leger niet steunt' op onze
belangstelling en op onze waardeering, kan
hel zijn vredelievende taak nooit' vervullen.
Op het moeilijke vraagsluk der produc
tie-verhoudingen wi! spr. niet ingaan, maar
stellig behoort een geestelijk „socialisme"
dit woord niet genomen in de gangbare
engere betcekenis zich door te 'zetien
tegen eigenbaat en egoïsme Niets anders
dan wangunst en korlzichligheid is het ge
weest. dat in het verleden heeft geleid tot
economische oorlogen, en ontkend moet
worden, dal de eischcn van het handels
verkeer als zoodanig een bron van oorlog
zouden zijn. Wij mogen ons niet de repu
tatie laten aanleunen, dat van ons voor d?
vredesbeweging toch eigenlijk niets le ver
wachten is, omdat hel handel en industrie
zijn, die telkens weer menschenoffers vra
gen en die tegen oorlog niet opzien, wanneer
het gaat om winst.
Het kan geen waarheid zijn, dal oorlog
een der noodzakelijkste aanhangsels is van
hel moderne verkeer, alleen omdat in hel
verleden nijd en domheid van regeerders
en geregeerden naar de wapens hebben
doen grijpen.
Komende tot het einde zijner rede. zeidc
spreker:
Zoo kan alleen kortzichtigheid nieeiicn,
dat een oorlog van de productieve krachten
van een volk iets anders dan een ramp kan
zijn. Nooit kan oorlog bevorderlijk zijn voor -
welvaart en wanneer ooit een oorlog is ge
voerd om welvaart le brengen of te ver
meerderen, dan is dal misleiding geweest
en bedrog.
Ik wil echter afwijzen de verdachtmaking
dat het leger een der middelen is om handel
cn industrie groot le maken. Niet in een
Tazende wereld, zooals wij die gekend heb
ben in de bloedjaren na 1914, en zooals wij
die nog wel om ons heen zien, maar alleen
bij orde en rust kunnen handel en industrie
ihun onmisbare taak tot bevordering der
welvaart vervullen. Als wij niettemin niet
willen weerloosheid- bij voorbaat tegenover
alles wat zich op onzen weg lean ver Iconen,
dan komt dat niet voort uit bewuste of on
derbewuste machtsbegeerten. Wij allen we
ten to goed, dat verovering ander3 dan door
eerlijken arbeid geen duürzaam levens
beginsel kan zijn.
Nederlandsche Centrale Vereeniging tot
bestrijding van de tuberculose.
Te Utrecht is de algemeene vergadering
gehouden van dp Nederlandsche Centrale
Vereeniging tot bestrijding van de tubercu
lose.
Voorzitter was de heer mr. L. N. Rooden-
burg.
Aan de orde kwam het jaarverslag. Vote
gors dit is de sterfte aan tuberculose voox
alle vormen per 10.000 dor gemiddelde be-
volking van Nederland In 1925 gedaald tot
beneden 10, en heeft daarmede een. stand
bereikt, dien eenige jaren geleden optimis
ten slechts in een verre toekomst en pessi
misten heelemaal niet mogelijk zouden
hebben geacht. Het feit, dat jaarlijks nog
ruim 7000. Nederlanders aan tuberculose
ten offer vallen, stemt niettemin tot beschei
denheid Het jaar 1925 heeft zich voor(9
gekenmerkt door een allerwegen ontwaak
ten drang tot nazorg voor uit hel sanatorium
ontslagen patiënten.
Het tedental klom dit jaar van '3678 op
3683; hel aantal vercenigingsleden ver
meerderde van 722 lot 749. ÏIcl totaal
bedrag der contributies bedroeg f 13.562
tegen f 13 686 v. j.
De tolale opbrengst van de Emmabloem-
collecle was f 111.990 tegen f 199 IS2 in
1924; er werden dit jaar 1 025.500 bloem
pjes geplaatst tegen 1.010.300 in 1921.
Hel jaarverslag werd goedgekeurd.
Na uitvoerige bespreking vereenigde de
vergadering zich met dc voorgestelde wijzi
ging der statuten.
Verder vond een bespreking plaats over
het nazorg-rapport, waarvan de conclusies
als volgt luiden: 1. Waar plaalselijke om
standigheden zulks wenschelijk maken,
worden nazorg-comilé's opgericht. Het
initiatief voor de oprichting er van ligt op
den weg dc*r plaatselijke vereenigingen voor
tuberculose-beslrijding. Men zal er haar
streven hel nazorg comité als onderdc-.-! van
de plaatselijke vereeniging te organiseeren;
slechts in bijzondere gevallen kan een zelf
standige organisatie wenschelijk zijn. 2. Het
is dringend noodzakelijk, dat ook ten aan
zien van de nazorg, betere samenwerking
komt iusschen de raden van arbeid cn de
plaatselijke vereeniging lot bestrijding der
tuberculose en consultatiebureau, welke
samenwerken op hel oogenblik behou
dens uilzondering nog onvoldoende iss
3. De commissie acht wenschelijk, dal de
N. G. V. een permanente nazorg-commissie
(studiecommissie) instelt.
Nederl. Middenstandsbond.
Gister morgen werd het congres in Bus-
sum heropend en dè behandeling der aan
gekondigde praeadviezen voortgezet.
9c heer J. L. G. Fabor, directeur der
tweede ambachtsschool t.e 's-Gravenhage,
behandelt de vraag, of de tegenwoordige
vakopleiding- aan de eischen van de prac-
tijd voldoet. Hij komt tot jje volgende con
clusies:
Je. Vakschoolonderwijs verdient, als voor
opleiding voor de practijk, dc voorkeur.
Daarnaast moot evenwel voor hen, dio
om welke reden dan ook niet aan dit
onderwijs kunnen deelnemen, gelegenheid
bestaan opleiding te ontvangen op fabriek
of werkplaats onder een goed geregeld
leerlingstelsel.
2e. Het is gewenscht-, dat zoo spoedig
mogelijk gelegenheid voor opleiding vol
gens het leerlingstelsel wordt gegeven.
Deze opleiding zal voor de practijk in de
werkplaats voor de theoretische vakkennis
in de school moeten worden verkregen.
3e. Hot is gcweu&öht, dat, zoowel voor
d'e schoolopleiding als voor opleiding vol
gens een leerlingstelsel, contact tusschen
6chool en werkgevers zooveel mogelijk
wordt bevorderd.
De stellingen van den heer Faber wer-<
den aangenomen, en er werd hieraan nog
toegevoegd een stelsel van den heer de
Groot, uitsprekend, dat het gewenscht is
dat de directeuren van ambachtsscholen
in samenwerking met de patroons de juiste
plaatsing voor teerlingen zien te krijgen^
Hierna namen de besprekingen een aan-1
vang over middenstandscoöperatic.
De volgende conclusies werden door den
heer Peletier te Leeuwarden, voorzitter van
deze commissie, verdedigd.
1. De theoretische waarde van coöperatie
als .stelsel staat voor <Jen middenstand nog
steeds vast.
2. In coöperatie, mits doelmatig toege
past, zit voel bruikbaars, niet echter voor
alle vakken. Men ga daarom niet verder
dan de praktijk verlangt.
3. Bij het in practijk brengen van de
coöperatie worden eerder fouten in het be
heer en in de leiding gemaakt dan in het
particulier bedrijf. Dc geringste fout in het
beheer of in de leiding is voor dc coöpera
tie noodlottigor dan bij die der gewon©
zaken.
4. De middenstand dient daarom zeer
voorzichtig te werk te gaan. Het bondsbu-
rcau moet advies geven of en in hoeverre
coöperatie gewenscht is
Nadat enkele sprekers hierover het v/oorj
hadden gevoerd neemt de heer Peletier, de
laatste alinea der vierde conclusie, welke
alinea handelt over de medewerking van
het Bondsbureau, terug.
Na een verwarde discussie worden de ge.
wijzigde conclusies in stemming gebracht in
de zeer verloopcn vergadering cn aangeno
men met 7713 6temmen.
De voorzitter stelt voor, volgende verga
dering en congres, met het oog op hot 25-
jarig jubileum van den Bond, in 's-Graven
hage te doen plaats hebben. Aangenomen.
Hierna kwam aan de orde het onderwerp
Het cadeau-stelsel in den handel, ingeleid
door den heer L. Bern J. Gorris, onder
voorzitter van den Ned Middenstandsbond.-
Spr. persoonlijk is er voor om dc hulp
.van den wetgever eerst dan in te roepen
als alle andere maatregelen hebben gefaald,
want een eenvoudige regeling als in Dene
marken bestaat, staat aan allerlei ontdui
king bloot, zooals daar reeds practisch ia
gewezen, zoodat er alweer een beroep ge
daan wordt op het particulier initiatief.
Een wettelijke regeling zou, meent spr.,-
cen wespennest zijn.
Zelfs de meest overtuigde voorstander
van een wettelijke regeling zal met spreker
overtuigd zijn, dat samenwerking om van
particuliere zijde het cadeau-stelsel te be
strijden een allereerste c;Bch ia Spreke*