EET MIER CHOCOLADE REEPEN
Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Het Ondergrondsche Syndicaat
No. 20317.
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 9 Juni
Tweede Blad Anno 1926,
[ZWITSER
voec/zaa m
venjstenkenc/
FEUILLETON.
beve.Ietiden toon-
Een lezing aan den vooravond. De Jaarvergadering Opening
door prof. Colenbrander Jaarverslagen Benoeming van
nieuwe leden Voordracht van prof. Brom
Huishoudelijke zaken.
Onze oudste betrekkingen tot
den sultan van Marokko.
Aan den vooravond van de jaarvergade
ring van de Maatschappij der Nederland
sche Letterkunde kwam de Commissie voor
Geschied- en Oudhoidkunde dezer Maat
schappij gisteravond in het Nutsgebouw
bijeen. In deze bijeenkomst hield de heer
F. E. baron van Mulert, oud-kapt. ter zee,
uit Utrecht een voordracht over bovenge
noemd onderwerp.
Spr. ving aan met te vermelden dat hij
in Tanger het Oosten beter en vaster om
lijnd gevonden heeft dan in onze eigen ko
loniën. Men heeft Algcrie den man, Tunis
de vrouw en Marokko den leeuw van Noord-
Afrika genoemd. Spr. acht deze typeering
juist. Tunis geeft het idee van zwakheid
met een uitstervende bevolking; in Marokko
echter vindt men een ontembare energie,
welke vooral in den laalsten tijd tot uiting
kwam in den strijd tegen Spanje en Frank
rijk, een strijd waarin vooral de haat tegen
Spanje den boventoon heeft gevoerd. Deze
haat dateert van eeuwen terug en zal naar
spr.'s meening steeds blijven. Volgens spr.
was het niet juist gezien van Frankrijk een
niet-militair als leider in Marokko aan te
glellen na het aftreden van Lyauté, omdat
men hier in koloniaal opzicht nog lang niet
zoover is als bijv. onze Oost.
Spr. wees er vervolgens op, dat de Mo-
hammedaansche bevolking van Marokko
zeer godsdienstig is. De Koran is niet alleen
de Bijbel, doch ook het Strafwetboek, waar-
yan geen appèl mogelijk is. Al heeft de
.Tansche regeering ook een eind gemaakt
aan dc ergste gruwelen, het rechtspreken
folgens den Koran, komt nog 9teeds voor,
hetgeen moge blijken uit hot fedt dat men
thans nog bedelaars ziet rondloopen mot
uitgebrande oogen. In het midden van Ma
rokko heeft spr. toestanden gevonden, zoo
als wij die in Europa in de Middeleeuwen
hebben gekend, waaronder echter de bevol
king nog zeer gelukkig loeft. Deze achter
lijke toestanden meende spr. te moeten toe
schrijven aan het feit, dat de bevolking na
1492 weinig of niet met de Westersche cul
tuur in aanraking is gekomen. Terloops
merkte spr. op, dat in 721 niet de Arabieren,
doch de Berbers de straat van Gibraltar zijn
overgetrokken en dat dezen zich in Spanje
eeuwen lang hebben weten staande te hou
den, voordat zij werden teruggeslagen.
Feodale toestanden, zooals bij ons heersch-
ten, omstreeks 1200, heeft spr. behalve in
het zuidelijk deel van Marokko, ook gevon
den in het Atlasgebied.
Komende tot Hollands oudste betrekkin
gen met den Sultan van Marokko, merkte
spr. op, dat er over de geschiedenis van-
Noord-Afrika in het algemeen weinig is te
vinden in Algerië en Marokko, omdat men
daar de archieven heeft vernietigd. De Ara
bieren wilden zich in verband met hun roo-
verijen niet in de kaart laten kijken. Hoewel
Marokko thans een Fransche kolonie is, is
haar oudste geschiedenis meer samenge-
weven met die van Holland. Holland's aan
raking met Marokko dateert van 1578, toen
Willem van Oranje den koning van Portu
gal hielp met twee Duitsche regimenten en
één compagnie Hollanders, tegen den sultan
van Marokko. Later echter ging Holland
over naar de zijde van den sultan, die ge
steund werd in den strijd tegen den gemeen-
schappelijken vijand. Spanje. Als gevolg
hiervan werd in 1610 zelfs een tractaat ge
sloten tusschen Holland en den sultan, dat
echter door beide partijen meermalen is ge
schonden Spr. ewes er dan op dat De Ruyter
zijn ervaringen opdeed als koopvaardij
kapitein op de kust van Marokko. Van hem
zeggen de Arabieren, dat, als ieder zoo goed
.op!-**-*»m voor de belangen der Slaten-Gene-
raal, het Holland heel wat beter zou zijn
gegaan. Spr. wees vervolgens op de werken
van den schilder Matham, die in 1741 als
vertegenwoordiger van de Staten naar Ma
rokko werd gezonden. Diens schilderijen,
die o.m verschillende Marokkaansehe sle
den weergeven, acht spr. van groote waarde
voor de geschiedenis van Marokko.
Heeft dus ons land de oudste betrekkingen
met den Sultan van Marokko, zoo is he*
toch merkwaardig dat daarover in de Ne
derlandsche literatuur en in de geschied
kundige publicaties vrijwel niets is te vin
den. Daarentegen behandeld een Fransch
werk: Les sources inédites de l'histoire de
Maroc par le com te Henry de Castries (een
Fransch kolonel die in den wereldoorlog
aan het front meevocht) onze oudste betrek
kingen met Marokko.
Na een en ander omtrent dit werk te heb
ben meegedeeld, bepleitte spr. ten slotte de
noodzakelijkheid dat ook dit deel, dat op
onze Vaderlandsche geschiedenis betrek
king heeft, in de Geschiedkundige Publi
caties wordt opgenomen.
Hierna werd deze bijeenkomst gesloten.
De jaarvergadering.
Heden hield de Maatschappij der Neder
landsche Letterkunde in het gebouw der
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen alhier
haar 160ste jaarlijksche vergadering, waar
voor de leden uit alle deelen des lands wa
ren bijeengekomen.
Klokke elf werd de vergadering door den
voorzitter, prof. dr. H. T. Colenbrander,
hoogleeraar aan de universiteit alhier met
een toespraak geopend.
Na een korte verwelkoming tot de aan
wezigen. die mede vertegenwoordigen de
letterkundige besc.Imving van Nederland,
deelde spr. mede dat de Maatschappij sedert
de laatste vergadering één eerelid, twee bui-
tenlandschc leden en vijf en twintig gewone
leden verloor.
Tot Adèle Opzoomer is eenmaal de be
wondering van Nederland in geestdrift op
gegaan en een geslacht van vrouwen, dat
de ketenen verbroken naast den weg vond
liggen, heeft reden dit heldlmftig meisje te
gedenken. Zij dreigde ons vreemd te wor
den in haar volwassen leeftijd; onder om
standigheden van persoonlijke tragiek was
zij onder ons teruggekeerd om er krankheid
en dood te vinden. Wat staat haar jeugd
werk ons ver! Wij hebben de rethoriek lee-
ren veroordeelen on als men dat eenmaal
geleerd heeft is liet vonnis vellen een ge
makkelijke taak, maar dat terzijde laat het
begrip der geestelijke waarden. Het nage
slacht zal weer weten, dat in mevrouw Van
Antal die waarden van edele kracht zijn
geweest.
In Melt Brink stierf een voorfooper der
zich in de jongste jaren zoo snel en ruim
ontwikkelende Afrikaanse, lie letterkunde.
VVelk een goed hart 'hij de Mij. toedroeg ge
tuigt zijn uiterste wil, waarbij hij haar een
geldsom naliet.
Mevrouw LogemanVan der Willigen,
Nederlandsche, te Gent gevestigd, maakte
haar ijver als inteidater en vertaalster van
Noordsche vertelkunst vermaard.
Van de gewone leden legateerde J. B. van
Loenen, oud-hoofdopzichter van Rijnland
de Mij. boekwerken; eveneens deed dit
R. J. Schierbeek, jarenlang werkzaam in
Stockem's Antiquariaat. De gedachtenis van
J. D. A. Jonckbloet, den zangerige®, priester
zal vooral onder de Katholieken van moe
derland en Indië voortleven, gelijk die van
J. v. d. Valk, den welbespraakten rector van
het St. Marnix-gyninasium, onder de recht
zinnige protestanten, waaronder hij een be
langrijke plaats innam.
Een voortreffelijk bibliograaf ging in R.
v. cL Meuten heen; een gezien Kamerlid die
vervolgens een voortreffelijk dagbladredac
teur werd, ontviel de Mij. in J. Zaaijer. Die
belang stellen in de geschiedenis van Gouda
zullen L. A. Kesper gedenken, en die het
doen in Haarlem G. J. Gonnot niet vergeten.
Verder herdacht spr. nog C. G. Kakebeen,
leeraar in het Nederlandscli bij het M. O te
's-Gravenhage, W. H. de Savornin Lohman,
een hoofd der Nederlandsche magistratuur,
tevens pres.-curator der Groningsche Hoo-
geschool, R. S. Tjaden Modderman, oud-
hoogteeraar in de scheikunde te Groningen,
J. W. Enschedé, den verdienstelijken ken
ner der geschiedenis van de boekdrukkunst,
den kerkhistoricus F. Pijper, le zijner tijd
geacht lid der Historische Commissie der
Mij., den doopsgezindeii predikant Karei
Vos, die zich eveneens op kerkhistorisch
gebied onderscheidde. Richard P. A van
Rees, die als luitenaDt der mariniers een
eervol aandeel nam aan de Tweede Atjeh-
expeditie, den oud-directeur van onderwijs
J. H. Abendanon. die ons Kartini deed ken
nen, II. H. van Kol, een' sociaal-democraat
van warm gemoed, wiens onbeschroomden
menschenmin hem naast den fijner bewerk-
tuigden Van Deventer een .pereplaats in de
galerij van Indies bevrijders verzekert.
Er blijven nu nog zeven te betreuren
dooden over, zeide spr., die in het Neder-
landsch cultuurleven op zeer groote hoogten
hebben verkeerd: Meyer, Leopold, Byvanck,
Veth, Der Kinderen. Roessingh en Adriani.
Dit zevental werd door hem meer uit
voerig herdacht: Willem Meyer was bijzon
der om de male, waarin hij zich in den
geest met Spinoza vereenzelvigd had; Jan
Hendrik Leopold was een dichter, die boven
den drom der versjesdraaiers van zijn tijd
met hoofd en schouder uilslak; Bijvanck,
de man van het sprankelend vernuft; Jan
Veth, dien spr. met ontroering groette, om
dat hij hem een goed vriend is geweest, die
zijn geest heeft geprikkeld en verruimd.
De drte, die nu nog overblijven: Der Kin
deren, Roessingh en Adriani, waren, naar
spr. ceihiedig opmerkte, van hel 9lag, dat
ons gewillig onze zedelijke minderheid doet
belijden. In de daden van den man, ver
toonden zij de ongereptheid van het kind.
Aan het einde van zijn necrologie geko
men, gaf de voorzitter de gelegenheid aan
zijn gehoor om slaande de nagedachtenis
van al deze afgestorvenen in stilte te huldi
gen, waarvan eerbiedig gébruik werd ge
maakt.
Na bij wijze van inleiding betoogd le
hebben, dat het geloof in de traditie, die
levend ons is toegekomen, ons nooit mag
begeven, en te hebben gewaarschuwd tegen
bandeloosheid als offectatie, tegen de aan
stellerij, die, opperste vrijheid in schijn, in
wezen veelal een pijnlijk nabootsen van
anderer excentriciteit is, tégen die weeë
krompraat, thans vooral op onze boekon-
markt geworpen, waarvan hij een ergerlijk
staaltje aanhaalde, dat absoluut stond bui
ten de traditie van den Hollandschen stijl,
gaf hij van dezen Hollandschen slijt een
uitvoerige beschouwing, waarbij hij zich
niet bepaalde tot de letteren of tot de bouw-
of beeldhouw- of schilderkunst. Een Hol-
iandsch klassicisme heeft eenmaal al onze
levensuitingen beheerscht; er is in on9 ver
leden een oogenblik aangebroken, dat op de
nationale cultuur in haar vollen omvang
een stempel zag drukken, die nooit moge
worden uilgewischt, omdat hij den stempel
was onzer eigenheid in hoogste potentie.
Spr. gelooft, dat die stijl uit het tijdvak van
1643 tot 1672 dateert, de jaren tusschen den
Munsterschen vrede en den moord op Johan
de Witt.
Een stijlperiode te begrenzen door poli
tieke data is niet zoo onredelijk als hel wel
iijkt, zeide spr. De bestaansmogelijkheid
van den stijl is van politieke voorwaarden
afhankelijk. Geen Hollandsdh klassicisme
dan na den onafhankelijkheidsoorlog (met
zijn oplossing van het probleem Noord-Zuid)
en vóór de scherpe omkeer in de politiek,
die de Republiek met haar gezicht van de
zee afkeerde. Als machtsorgaan wordt zij
door Willem III tot op den draad verbruikt
en is na 1713 feitelijk gesloopt. Holland
heeft sindsdien zijn stijl wel niet verloren,
maar hem langen tijd niet meer zelfstandig
verder ontwikkeld; hij is gaan leunen tegen
den Franschen. De periode der Hotlandsche
stijlvorming heeft een plotseling begin en
neemt een ploseling einde. De stijlgeschie
denis werkt met sprongen.
Dat er omstreeks 1648 iets geheel nieuws
het nationale cultuurbezit doordringt, blijkt
uit tal van gegevens op gebied van bouw
kunst, van schilderkunst, van litteratuur,
van wetenschap en wijsbegeerte, wat 9pr.
met voorbeelden aantoonde.
Ook eerst-in het Holtandsche klassicisme
onderscheidt zich Holland voor altijd en
wezenlijk diep van Vlaanderen. Na (Ét met
betrekking tot de bouwkunst en beeldhouw
kunst uitvoerig te hebben aangetoond, deed
RECLAME.
644*
trnJT N.V.HALLAN
1 CHOCOLADE
spr. uitkomen, dat ook zeer duidelijk het
eigen karakter der periode 16481672 le
bepalen is aan het werk van schilders, die
ten dcele vóór en ton deele in dat tijdperk
hebbon gewerkt. Ook hier toetste spr. zijn
oordeel aan dc werken van de door hem
besproken schilders.
De geheele groep van om en bij het jaar
1630 geboren kunstenaars onderscheidt zich
door den jeugdigen leeftijd, waarop zij h-un
meesterwerken geschapen hebben. Ais jonge
man van twintig beschikten zij over een
rijkdom niet alloen, maar vooral over oen
zuiverheid van uitdrukkingsmiddelen, die
de oude generatie zich al worstelend heeft
moeten verwerven. Kenmerk der generatie
van 1630 is de harmonie; techniek en ex
pressie zijn bij hen volmaakt een geworden.
Een en ander werd uit werken van Pieler
de Hooch, Vermeer en Ruysdaal gedemon
streerd.
De tegenstelling van uitschietende en be
dwongen kracht vindt men volgens spr. ook
in de litteratuur van den aanvang der 17de
eeuw, vergeleken met die van na f618. Spr.
legde als bewijs voor deze uitspraak de
eerste bladzijde, dc beste, van Breero's
.Liedboek" naast dc eerste bladzijde, ook
de beste van Jan Luyken's „Duylséhe Lier"
van 1671.
Ook daarin een verschil in toon en stijl,
in wezen aan dat van den jongen en ouden
Rembrandt ten nauwste verwant.
Let ook op de duurzaamheid van het
nieuw geschapen uitdrukkingsmiddel: twin
tig jaar na Brero, schrijft niemand meer als
Brero, maar in de 18de eeuw is, wat wij den
Hollandschen stijl noemden, weder onmid
dellijk herkenbaar in Poot, zeide spr. en die
stijl van zelfbedwang en harmonie leeft nog
in Van Alphen, vermindert schromelijk in
bijna den gcheelcn Bilderdijk en in allen,
die van hem afhangen; Tollens, Bcels en de
Geneslet blijven er ver beneden, maar hij
is in Staring geweest en in Geel en hij
wordt teruggevonden in Perk en Boutens.
Leefde hij ook in Chrisliaan Huygens en
in Spinoza, hebben wetenschap en wijsbe
geerte aan de beweging deel gehad? Onge
twijfeld. De slijlsprong staat in verband rnet
den geestelijken inhoud van het leven der
eeuw en is in het bijzonder le vergelijken
met dien in Frankrijk. De zaak hangt met
een vroeger paralellisme tusschen Neder
landsche en Fransche ontwikkeling samen.
Het Nederlandsche klassisisme moge minder
breed zijn uitgegroeid dan het Fransche. in
gehalte was het niet minderwaardig. Het
wa9 voorzeker geen toeval, dat wij de
eenigen waren in Europa, die toen Frankrijk
staan konden; de grootste politieke daad,
ooit door Nederland verricht, te verhinde
ren, dat Frankrijk België inlijfde is van
1667. De politieke zwenking van 1672
breekt in hare gevolgen onze macht aldus
eindigde spr. maar de eens gewonnen cul
tuurwaarden heeft zij niet vernietigd en wat
voor ons gevoel aan Nederlandsche pro
ductie karakter verleent, is aan den klas
sieken stijl nog altijd verwant.
Na deze doorwrochte openingsrede, die
warm werd toegejuicht, werd het woord ge
geven aan de secretaresse, mej. dr. C. Ser-i
rurier, voor het uitbrengen van het
Jaarverslag.
Aan dit verslag onlleenen wij het vol-,
gende: De bijeenkomst, waarin de leden
zich na afloop der vorige jaarvergadering
vereenigden, was van een bijzonder feeste^
lijk karakter. Een der leden had door een
milde gift het bestuur in slaat gesteld den
heer en mevrouw Pisuisse uit te noodigen,
om na afloop van den maaltijd een reeks
voordrachten te houden, waarvan in het
Huis Tor Leede, waar deze bijeenkomst
plaats had, zeer werd genoten.
De Mij. ontving in den loop van het ver-<
cenigingsjaar verschillende geschenken en
legaten. Wijlen de heeren J. Verdam, J.
Bosboom en J. B. van Loenen legateerden
boekwerken, prof. dr P. J. Blok schonk een
bijdrage van ruim f 600, nl. oen gedeelte
van de som, hem bij zijn aftreden als hoog
leeraar voor wetenschappelijke doeleinden
aangeboden voor de bewerking en den druk
van het vanwege de Maatschappij te be
werken vervolg op liet „Repertorium der
verhandelingen en bijdragen, betreffende dc
geschiedenis des Vaderlands".
Op verzoek der Commissie voor Geschied-»
en Oudheidkunde heeft mej. dr. H. Ruys
zich welwillend beschikbaar gesteld dit
vervolgdeel geheel persklaar te maken.
Voorts ontving de Maatschappij een
legaat, groot 25 pond sterling, van het dezen
winter te Pretoria overleden builenlandsche
lid, den heer M. J. Brink.
De maandvergaderingen verheugden zich
in een getrouwe opkomst en de uitgenoo-
digdc sprekers waren steeds zoo welwillend
op verzoek van het bestuur een spreekbeurt
le vervullen.
In hel najaar werd door het bestuur een
Commissie benoemd tot de voorbereiding
van een reglement voor de toekenning van
prijzen.
Behalve de voorzitter prof. dr. II. T. Co-
lcnbrander, werden daarin benoemd de
heeren prof. mr. D. van Blom, F. Hopman,
mr. E. M. Meyers en dr. J. L. Walch.
Volgens machtiging van de vergadering
verleende het bestuur een subsidie van
f250 aan liet Holland-Insliluul te Frankfort
a Main.
Op voorstel van prof. Knappert werd naar
aanleiding van de door dr. Overvoorde ge
houden lezing over „De Hollanders op
Door Mrs. C. N. WILLIAMSON.
Nederlandsche vertaling van Ada van Arkel.
19)
».0, ik dacht, dat u nu alleen zoudt zijn,"
Zei ze. „U zei me het uur, maar zij keek
op haar armbandhorloge) „ik zie, dat we
e&n paar minuten te vroeg zijn."
"Da* hindert niets, we zijn klaar," zei
barrington, „U zult mijn schat zien".
».0, laat ons als 't u blieft wachten," be
ft® lady Mareden veelbeteekenend, maar
barrington lachte. „Juffrouw Douglas, u
erinnert u misschien ons gesprek in den
rein over een zekeren diamant? Ik zal
I 8ü ou aan lady Marsdennen lady Viola
3-ten zien en ook een zwarte parel, die ik
uangs heb gekocht. U moet ook even blij-
yen om ze te zien."
"[k ~7, ik geloof, dat het beter is van niet,
u," stamelde Sheila, opstaande.
l-."^aArom n'eC houdt u niet van juwee-
'-'n? vroeg Carrington.
■"Jawel, maar
>.Dan moet u blijven," zei hij op zijn
riet meisje weerstreefde niet langer, maar
j-.1"'8.1!3 kwam het idee in haar hoofd op. dat
J liever niet wilde welen waar de mil-
„,.n;::;lr zijn voorwerpen van waarden be-
Üii i zeen bepaalde reden voor
vj„ maar het was loei; hee! sterk. In
al' van Carrington met de oogen le vol-
toen hii naar het andere einde van de
""r 'iep, wendde zij zich tot lady Viola
met een eenigszins smeekenden blik. alsof
zij zeggen wilde: Ik hoop, dat u hot me niet
kwalijk neemt, dat ik gobleven ben."
Maar het andere meisje zag dien glim
lach zelfs niet. Haar gansche ziel scheen
zich le concentreeren in een blik, dien zij
op Mark Carrington of op lady Marsden
wierp, die met haar gastheer meegetoopen
was Sheila schrok bijna van de uitdruk
king in het gezicht van het meisje: een uit
drukking, die het harder maakte en in één
oogenblik jaren ouder. De oogen waren gre
tig en koortsig, de blanke hats klopte zicht
baar onder de dunne tule.
„Wat scheelt haar? Waarom kijkt ze
zoo?" vroeg Sheila zichzelve af. En toen
riep lady Marsden uit: „Hoe buitengewoon
slim van u. Wie ter wereld zou vermoeden,
dat u ze daar bewaarde."
Het bloed stroomde opeens naar het ge
laat van lady Viola en ebde toen weg, haar
doodsbleek latende.
Ondanks zichzelve was Sheila benieuwd
wat er zoo buitengewoon was aan de berg
plaats. die mr, Carrington voor zijn juwee-
len gekozen had. Zij had zichzelve ontzegd,
wat zij had kunnen weten, maar wat ladv
Marsden gezien had, dat had lady Viola
ook gezien.
HOOFDSTUK VH.
Een puzzle.
Sheila kreeg twee nachten rust. Er ge
beurde niets. Maar zij lag in bange ver
wachting wakker of schrok uit haar eersten
sl aap op met bonzend hart en vochtig voor
hoofd, en het was dos geen wonder, dat zij
haar kleur begon te verliezen en blauwe
kringen onder haar oogen kreeg.
Het meisje wist, dat haar gelaat iets ver
ried van de spanning, die zij in stilte ver
droeg, maar zij hoopte, dat niemand de
verandering zou opmerken. Gelukkig, zei
ze in zichzelve, gat niemand genoeg om
iiaar om liaar nauwkeurig gade te slaan,
zelfs ladv Viola niet, die, hoewel zij Sheila
heel dankbaar was, veel te veel in beslag
werd genomen door haar eigen moeilijk
heden.
Doch den laalsten morgen van haar
eerste week op Glenlorly-kasteet wachtte
John Munro haar in mr. Mc. Kin none
kamer op en hij was daar geheel alleen.
Toen Sheila binnenkwam, sprong hij uit
den stoel bij zijn schrijftafel op. „Einde
lijk," riep hij uit, „heb ik een kans om u
alleen te spreken. Ik begon te denken, dat
die nooit zou komen. Sinds den tweeden
dag na uw aankomst hier, toen u me uw
vriendschap beloofde, heb ik geen gelegen
heid. geliad om vijf minuten met u te pra
ten, zonder dat Mc. Kinnon of iemand
anders ons lastig viel."
Sheila was eenigszins ontsteld over zijn
manier, die een heel anderen indruk van
den man gaf dan zij bij hun eerste ont
moeting gekregen had. Hij was toen bijzon
der kalm en zelfbeheerscht, en had tegen
haar over zijn chef met eerbied en terug
houding gesproken. Nu noemde hij den
directeur „Mc. Kinnon" en liet zich met
boosheid, bijna verwijtend over hem uit.
Eigenlijk was Sheila blij geweest, dat zij
mr. Munro niet meer had gezien na den
dag, dat hij zoo opeens haar vriendschap
had gevraagd op zulk een eigenaardige,
geheimzinnige manier en met onderdrukte
emotie; en nu ging zij een weinig achter
uit en lachte, niet erg op haar gemak.
„Daar dit mr. Mc. Kinnons eigen kamer
is, is het wel wat grappig om te spreken
van „lastig vallen", is het niet?." zei ze,
„U weet heel goed, wat ik bedoel," ant
woordde Munro zonder terug te glimlachen
terwijl hij de deur sloot die Sheita opzette
lijk had open gelaten. „Er is in ieder geval
geen gevaar bij, dat hij vanmorgen hier
komt."
„Is hij uit?" vroeg Slieila.
„Ja, tol' vanmiddag. Hij is naar lord
Glentorly, op diens verzoek; hij logeert
ergens een dertig mijl hier vandaan, vóór
hij hier in het hotel komt. Het gaat over
de steenkolen van de plaats iets over
grenzen en zoo."
„Nu," zei het meisje op zakclijken toon,
„we moeten ons weric niet vcrwaarloozen
omdat hij er niet is. Ik denk, dal de brie
ven
„U behoeft niets le denken over de
brieven," viel de jonge man haar in de
rode, terwijl zijn zwarte oogen schitterden.
„U moet vanmorgen eens rusten. Ik zat uw
werk en het mijne doen."
„Het is heet aardig van u om dat voor le
stéllen," antwoordde Sheita snel, „maar
„Aardigi herhaalde Munro. „Alsof er
kwestie kon zijn van vriendelijkheid van
mij tegen u. Wel ik heb aan niets anders
gedacht dan aan uw gezicht, dat deze week
hoe langer hoe bleeker en smaller i3 ge
worden door overwerken."
„O, daar komt het niet van," antwoordde
het meisje, maar hield (oen vlug op. Zij
wilde John Munro niet in haar vertrouwen
nemen.
„U heeft genoeg gedaan om u uit te
putten," zei hij. Het is schande. Maar ik
hoop, dat het niet lang zal duren. U be
loofde me onlangs, dat ik uw vriend mocht
zijn; maar u weet, dat ik meer dan dat
wit zijn. Ik heb nooit om een vrouw ge- i'
geven vóór ik u zag. Het s-oorl meisjes, I
waar ik moe in aanraking kwam, waren
gewone alledaagsche schepsels zonder
eenige attractie voor mij. Ik dacht altijd,
dat het mijn noodlot zou zijn verliefd te
worden op een vrouw, zóó ver boven me
in stand, dal hel hopeloos zou zijn voor me
om te trachten haar te naderen. Maar u
u is even mooi. of u de dochter van een
gravin bent, zooals lady Viola Rayne, en
toch is u van mijn eigen stand en ik kan
u zeggen, dat ik u het heb geliad, sedert
den middag, dat u van het station reed."
„Dat i3 pas een week geleden," stamelde
Slieila, verward en ontstemd. „U kunt uw
gevoelens nog niet beoordeelen, na zoo'n
korlen tijd. Vergeet als 't u blieft dit alles.
Ik wil natuurlijk uw vriendin zijn,
maar
„Antwoord me nog niet," viel de jonge
man tiaar in de rede. „Ik heb dikwijls ge
hoord, dat jonge meisjes eerst „neen" zeg
gen, vooral ak zij verrast worden, en ik
verwachtte ook niet, dat u at zoo gauw ge
leerd zoudt hebben me lief te krijgen. Maar
wacht, en hoor eerst wat ik te zeggen heb,
vóór u spreekt
„Ik dacht, dat u me wilde laten rusten
vanmorgen," pleitte Slieila. „Dit gesprek is
inspannender, na een slechten nacht, dan
het doen van de corresponded van.mr. Me.
Kinnon. Ik heb hoofdpijn en en tob over
een massa dingen."
„U behoeft nooit meer over iets te tobben,
als u zichzelve aan mij wilt toevertrouwen
en doen wat ik u zal vragen. Allereerst wil
ik, dat u me belooft eens mijn vrouw te
worden."
(Wordt vervolgd).