EET MIER CHOCOLADE REEPEN Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Het Ondergrondsche Syndicaat No. 20317. LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 9 Juni Tweede Blad Anno 1926, [ZWITSER voec/zaa m venjstenkenc/ FEUILLETON. beve.Ietiden toon- Een lezing aan den vooravond. De Jaarvergadering Opening door prof. Colenbrander Jaarverslagen Benoeming van nieuwe leden Voordracht van prof. Brom Huishoudelijke zaken. Onze oudste betrekkingen tot den sultan van Marokko. Aan den vooravond van de jaarvergade ring van de Maatschappij der Nederland sche Letterkunde kwam de Commissie voor Geschied- en Oudhoidkunde dezer Maat schappij gisteravond in het Nutsgebouw bijeen. In deze bijeenkomst hield de heer F. E. baron van Mulert, oud-kapt. ter zee, uit Utrecht een voordracht over bovenge noemd onderwerp. Spr. ving aan met te vermelden dat hij in Tanger het Oosten beter en vaster om lijnd gevonden heeft dan in onze eigen ko loniën. Men heeft Algcrie den man, Tunis de vrouw en Marokko den leeuw van Noord- Afrika genoemd. Spr. acht deze typeering juist. Tunis geeft het idee van zwakheid met een uitstervende bevolking; in Marokko echter vindt men een ontembare energie, welke vooral in den laalsten tijd tot uiting kwam in den strijd tegen Spanje en Frank rijk, een strijd waarin vooral de haat tegen Spanje den boventoon heeft gevoerd. Deze haat dateert van eeuwen terug en zal naar spr.'s meening steeds blijven. Volgens spr. was het niet juist gezien van Frankrijk een niet-militair als leider in Marokko aan te glellen na het aftreden van Lyauté, omdat men hier in koloniaal opzicht nog lang niet zoover is als bijv. onze Oost. Spr. wees er vervolgens op, dat de Mo- hammedaansche bevolking van Marokko zeer godsdienstig is. De Koran is niet alleen de Bijbel, doch ook het Strafwetboek, waar- yan geen appèl mogelijk is. Al heeft de .Tansche regeering ook een eind gemaakt aan dc ergste gruwelen, het rechtspreken folgens den Koran, komt nog 9teeds voor, hetgeen moge blijken uit hot fedt dat men thans nog bedelaars ziet rondloopen mot uitgebrande oogen. In het midden van Ma rokko heeft spr. toestanden gevonden, zoo als wij die in Europa in de Middeleeuwen hebben gekend, waaronder echter de bevol king nog zeer gelukkig loeft. Deze achter lijke toestanden meende spr. te moeten toe schrijven aan het feit, dat de bevolking na 1492 weinig of niet met de Westersche cul tuur in aanraking is gekomen. Terloops merkte spr. op, dat in 721 niet de Arabieren, doch de Berbers de straat van Gibraltar zijn overgetrokken en dat dezen zich in Spanje eeuwen lang hebben weten staande te hou den, voordat zij werden teruggeslagen. Feodale toestanden, zooals bij ons heersch- ten, omstreeks 1200, heeft spr. behalve in het zuidelijk deel van Marokko, ook gevon den in het Atlasgebied. Komende tot Hollands oudste betrekkin gen met den Sultan van Marokko, merkte spr. op, dat er over de geschiedenis van- Noord-Afrika in het algemeen weinig is te vinden in Algerië en Marokko, omdat men daar de archieven heeft vernietigd. De Ara bieren wilden zich in verband met hun roo- verijen niet in de kaart laten kijken. Hoewel Marokko thans een Fransche kolonie is, is haar oudste geschiedenis meer samenge- weven met die van Holland. Holland's aan raking met Marokko dateert van 1578, toen Willem van Oranje den koning van Portu gal hielp met twee Duitsche regimenten en één compagnie Hollanders, tegen den sultan van Marokko. Later echter ging Holland over naar de zijde van den sultan, die ge steund werd in den strijd tegen den gemeen- schappelijken vijand. Spanje. Als gevolg hiervan werd in 1610 zelfs een tractaat ge sloten tusschen Holland en den sultan, dat echter door beide partijen meermalen is ge schonden Spr. ewes er dan op dat De Ruyter zijn ervaringen opdeed als koopvaardij kapitein op de kust van Marokko. Van hem zeggen de Arabieren, dat, als ieder zoo goed .op!-**-*»m voor de belangen der Slaten-Gene- raal, het Holland heel wat beter zou zijn gegaan. Spr. wees vervolgens op de werken van den schilder Matham, die in 1741 als vertegenwoordiger van de Staten naar Ma rokko werd gezonden. Diens schilderijen, die o.m verschillende Marokkaansehe sle den weergeven, acht spr. van groote waarde voor de geschiedenis van Marokko. Heeft dus ons land de oudste betrekkingen met den Sultan van Marokko, zoo is he* toch merkwaardig dat daarover in de Ne derlandsche literatuur en in de geschied kundige publicaties vrijwel niets is te vin den. Daarentegen behandeld een Fransch werk: Les sources inédites de l'histoire de Maroc par le com te Henry de Castries (een Fransch kolonel die in den wereldoorlog aan het front meevocht) onze oudste betrek kingen met Marokko. Na een en ander omtrent dit werk te heb ben meegedeeld, bepleitte spr. ten slotte de noodzakelijkheid dat ook dit deel, dat op onze Vaderlandsche geschiedenis betrek king heeft, in de Geschiedkundige Publi caties wordt opgenomen. Hierna werd deze bijeenkomst gesloten. De jaarvergadering. Heden hield de Maatschappij der Neder landsche Letterkunde in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen alhier haar 160ste jaarlijksche vergadering, waar voor de leden uit alle deelen des lands wa ren bijeengekomen. Klokke elf werd de vergadering door den voorzitter, prof. dr. H. T. Colenbrander, hoogleeraar aan de universiteit alhier met een toespraak geopend. Na een korte verwelkoming tot de aan wezigen. die mede vertegenwoordigen de letterkundige besc.Imving van Nederland, deelde spr. mede dat de Maatschappij sedert de laatste vergadering één eerelid, twee bui- tenlandschc leden en vijf en twintig gewone leden verloor. Tot Adèle Opzoomer is eenmaal de be wondering van Nederland in geestdrift op gegaan en een geslacht van vrouwen, dat de ketenen verbroken naast den weg vond liggen, heeft reden dit heldlmftig meisje te gedenken. Zij dreigde ons vreemd te wor den in haar volwassen leeftijd; onder om standigheden van persoonlijke tragiek was zij onder ons teruggekeerd om er krankheid en dood te vinden. Wat staat haar jeugd werk ons ver! Wij hebben de rethoriek lee- ren veroordeelen on als men dat eenmaal geleerd heeft is liet vonnis vellen een ge makkelijke taak, maar dat terzijde laat het begrip der geestelijke waarden. Het nage slacht zal weer weten, dat in mevrouw Van Antal die waarden van edele kracht zijn geweest. In Melt Brink stierf een voorfooper der zich in de jongste jaren zoo snel en ruim ontwikkelende Afrikaanse, lie letterkunde. VVelk een goed hart 'hij de Mij. toedroeg ge tuigt zijn uiterste wil, waarbij hij haar een geldsom naliet. Mevrouw LogemanVan der Willigen, Nederlandsche, te Gent gevestigd, maakte haar ijver als inteidater en vertaalster van Noordsche vertelkunst vermaard. Van de gewone leden legateerde J. B. van Loenen, oud-hoofdopzichter van Rijnland de Mij. boekwerken; eveneens deed dit R. J. Schierbeek, jarenlang werkzaam in Stockem's Antiquariaat. De gedachtenis van J. D. A. Jonckbloet, den zangerige®, priester zal vooral onder de Katholieken van moe derland en Indië voortleven, gelijk die van J. v. d. Valk, den welbespraakten rector van het St. Marnix-gyninasium, onder de recht zinnige protestanten, waaronder hij een be langrijke plaats innam. Een voortreffelijk bibliograaf ging in R. v. cL Meuten heen; een gezien Kamerlid die vervolgens een voortreffelijk dagbladredac teur werd, ontviel de Mij. in J. Zaaijer. Die belang stellen in de geschiedenis van Gouda zullen L. A. Kesper gedenken, en die het doen in Haarlem G. J. Gonnot niet vergeten. Verder herdacht spr. nog C. G. Kakebeen, leeraar in het Nederlandscli bij het M. O te 's-Gravenhage, W. H. de Savornin Lohman, een hoofd der Nederlandsche magistratuur, tevens pres.-curator der Groningsche Hoo- geschool, R. S. Tjaden Modderman, oud- hoogteeraar in de scheikunde te Groningen, J. W. Enschedé, den verdienstelijken ken ner der geschiedenis van de boekdrukkunst, den kerkhistoricus F. Pijper, le zijner tijd geacht lid der Historische Commissie der Mij., den doopsgezindeii predikant Karei Vos, die zich eveneens op kerkhistorisch gebied onderscheidde. Richard P. A van Rees, die als luitenaDt der mariniers een eervol aandeel nam aan de Tweede Atjeh- expeditie, den oud-directeur van onderwijs J. H. Abendanon. die ons Kartini deed ken nen, II. H. van Kol, een' sociaal-democraat van warm gemoed, wiens onbeschroomden menschenmin hem naast den fijner bewerk- tuigden Van Deventer een .pereplaats in de galerij van Indies bevrijders verzekert. Er blijven nu nog zeven te betreuren dooden over, zeide spr., die in het Neder- landsch cultuurleven op zeer groote hoogten hebben verkeerd: Meyer, Leopold, Byvanck, Veth, Der Kinderen. Roessingh en Adriani. Dit zevental werd door hem meer uit voerig herdacht: Willem Meyer was bijzon der om de male, waarin hij zich in den geest met Spinoza vereenzelvigd had; Jan Hendrik Leopold was een dichter, die boven den drom der versjesdraaiers van zijn tijd met hoofd en schouder uilslak; Bijvanck, de man van het sprankelend vernuft; Jan Veth, dien spr. met ontroering groette, om dat hij hem een goed vriend is geweest, die zijn geest heeft geprikkeld en verruimd. De drte, die nu nog overblijven: Der Kin deren, Roessingh en Adriani, waren, naar spr. ceihiedig opmerkte, van hel 9lag, dat ons gewillig onze zedelijke minderheid doet belijden. In de daden van den man, ver toonden zij de ongereptheid van het kind. Aan het einde van zijn necrologie geko men, gaf de voorzitter de gelegenheid aan zijn gehoor om slaande de nagedachtenis van al deze afgestorvenen in stilte te huldi gen, waarvan eerbiedig gébruik werd ge maakt. Na bij wijze van inleiding betoogd le hebben, dat het geloof in de traditie, die levend ons is toegekomen, ons nooit mag begeven, en te hebben gewaarschuwd tegen bandeloosheid als offectatie, tegen de aan stellerij, die, opperste vrijheid in schijn, in wezen veelal een pijnlijk nabootsen van anderer excentriciteit is, tégen die weeë krompraat, thans vooral op onze boekon- markt geworpen, waarvan hij een ergerlijk staaltje aanhaalde, dat absoluut stond bui ten de traditie van den Hollandschen stijl, gaf hij van dezen Hollandschen slijt een uitvoerige beschouwing, waarbij hij zich niet bepaalde tot de letteren of tot de bouw- of beeldhouw- of schilderkunst. Een Hol- iandsch klassicisme heeft eenmaal al onze levensuitingen beheerscht; er is in on9 ver leden een oogenblik aangebroken, dat op de nationale cultuur in haar vollen omvang een stempel zag drukken, die nooit moge worden uilgewischt, omdat hij den stempel was onzer eigenheid in hoogste potentie. Spr. gelooft, dat die stijl uit het tijdvak van 1643 tot 1672 dateert, de jaren tusschen den Munsterschen vrede en den moord op Johan de Witt. Een stijlperiode te begrenzen door poli tieke data is niet zoo onredelijk als hel wel iijkt, zeide spr. De bestaansmogelijkheid van den stijl is van politieke voorwaarden afhankelijk. Geen Hollandsdh klassicisme dan na den onafhankelijkheidsoorlog (met zijn oplossing van het probleem Noord-Zuid) en vóór de scherpe omkeer in de politiek, die de Republiek met haar gezicht van de zee afkeerde. Als machtsorgaan wordt zij door Willem III tot op den draad verbruikt en is na 1713 feitelijk gesloopt. Holland heeft sindsdien zijn stijl wel niet verloren, maar hem langen tijd niet meer zelfstandig verder ontwikkeld; hij is gaan leunen tegen den Franschen. De periode der Hotlandsche stijlvorming heeft een plotseling begin en neemt een ploseling einde. De stijlgeschie denis werkt met sprongen. Dat er omstreeks 1648 iets geheel nieuws het nationale cultuurbezit doordringt, blijkt uit tal van gegevens op gebied van bouw kunst, van schilderkunst, van litteratuur, van wetenschap en wijsbegeerte, wat 9pr. met voorbeelden aantoonde. Ook eerst-in het Holtandsche klassicisme onderscheidt zich Holland voor altijd en wezenlijk diep van Vlaanderen. Na (Ét met betrekking tot de bouwkunst en beeldhouw kunst uitvoerig te hebben aangetoond, deed RECLAME. 644* trnJT N.V.HALLAN 1 CHOCOLADE spr. uitkomen, dat ook zeer duidelijk het eigen karakter der periode 16481672 le bepalen is aan het werk van schilders, die ten dcele vóór en ton deele in dat tijdperk hebbon gewerkt. Ook hier toetste spr. zijn oordeel aan dc werken van de door hem besproken schilders. De geheele groep van om en bij het jaar 1630 geboren kunstenaars onderscheidt zich door den jeugdigen leeftijd, waarop zij h-un meesterwerken geschapen hebben. Ais jonge man van twintig beschikten zij over een rijkdom niet alloen, maar vooral over oen zuiverheid van uitdrukkingsmiddelen, die de oude generatie zich al worstelend heeft moeten verwerven. Kenmerk der generatie van 1630 is de harmonie; techniek en ex pressie zijn bij hen volmaakt een geworden. Een en ander werd uit werken van Pieler de Hooch, Vermeer en Ruysdaal gedemon streerd. De tegenstelling van uitschietende en be dwongen kracht vindt men volgens spr. ook in de litteratuur van den aanvang der 17de eeuw, vergeleken met die van na f618. Spr. legde als bewijs voor deze uitspraak de eerste bladzijde, dc beste, van Breero's .Liedboek" naast dc eerste bladzijde, ook de beste van Jan Luyken's „Duylséhe Lier" van 1671. Ook daarin een verschil in toon en stijl, in wezen aan dat van den jongen en ouden Rembrandt ten nauwste verwant. Let ook op de duurzaamheid van het nieuw geschapen uitdrukkingsmiddel: twin tig jaar na Brero, schrijft niemand meer als Brero, maar in de 18de eeuw is, wat wij den Hollandschen stijl noemden, weder onmid dellijk herkenbaar in Poot, zeide spr. en die stijl van zelfbedwang en harmonie leeft nog in Van Alphen, vermindert schromelijk in bijna den gcheelcn Bilderdijk en in allen, die van hem afhangen; Tollens, Bcels en de Geneslet blijven er ver beneden, maar hij is in Staring geweest en in Geel en hij wordt teruggevonden in Perk en Boutens. Leefde hij ook in Chrisliaan Huygens en in Spinoza, hebben wetenschap en wijsbe geerte aan de beweging deel gehad? Onge twijfeld. De slijlsprong staat in verband rnet den geestelijken inhoud van het leven der eeuw en is in het bijzonder le vergelijken met dien in Frankrijk. De zaak hangt met een vroeger paralellisme tusschen Neder landsche en Fransche ontwikkeling samen. Het Nederlandsche klassisisme moge minder breed zijn uitgegroeid dan het Fransche. in gehalte was het niet minderwaardig. Het wa9 voorzeker geen toeval, dat wij de eenigen waren in Europa, die toen Frankrijk staan konden; de grootste politieke daad, ooit door Nederland verricht, te verhinde ren, dat Frankrijk België inlijfde is van 1667. De politieke zwenking van 1672 breekt in hare gevolgen onze macht aldus eindigde spr. maar de eens gewonnen cul tuurwaarden heeft zij niet vernietigd en wat voor ons gevoel aan Nederlandsche pro ductie karakter verleent, is aan den klas sieken stijl nog altijd verwant. Na deze doorwrochte openingsrede, die warm werd toegejuicht, werd het woord ge geven aan de secretaresse, mej. dr. C. Ser-i rurier, voor het uitbrengen van het Jaarverslag. Aan dit verslag onlleenen wij het vol-, gende: De bijeenkomst, waarin de leden zich na afloop der vorige jaarvergadering vereenigden, was van een bijzonder feeste^ lijk karakter. Een der leden had door een milde gift het bestuur in slaat gesteld den heer en mevrouw Pisuisse uit te noodigen, om na afloop van den maaltijd een reeks voordrachten te houden, waarvan in het Huis Tor Leede, waar deze bijeenkomst plaats had, zeer werd genoten. De Mij. ontving in den loop van het ver-< cenigingsjaar verschillende geschenken en legaten. Wijlen de heeren J. Verdam, J. Bosboom en J. B. van Loenen legateerden boekwerken, prof. dr P. J. Blok schonk een bijdrage van ruim f 600, nl. oen gedeelte van de som, hem bij zijn aftreden als hoog leeraar voor wetenschappelijke doeleinden aangeboden voor de bewerking en den druk van het vanwege de Maatschappij te be werken vervolg op liet „Repertorium der verhandelingen en bijdragen, betreffende dc geschiedenis des Vaderlands". Op verzoek der Commissie voor Geschied-» en Oudheidkunde heeft mej. dr. H. Ruys zich welwillend beschikbaar gesteld dit vervolgdeel geheel persklaar te maken. Voorts ontving de Maatschappij een legaat, groot 25 pond sterling, van het dezen winter te Pretoria overleden builenlandsche lid, den heer M. J. Brink. De maandvergaderingen verheugden zich in een getrouwe opkomst en de uitgenoo- digdc sprekers waren steeds zoo welwillend op verzoek van het bestuur een spreekbeurt le vervullen. In hel najaar werd door het bestuur een Commissie benoemd tot de voorbereiding van een reglement voor de toekenning van prijzen. Behalve de voorzitter prof. dr. II. T. Co- lcnbrander, werden daarin benoemd de heeren prof. mr. D. van Blom, F. Hopman, mr. E. M. Meyers en dr. J. L. Walch. Volgens machtiging van de vergadering verleende het bestuur een subsidie van f250 aan liet Holland-Insliluul te Frankfort a Main. Op voorstel van prof. Knappert werd naar aanleiding van de door dr. Overvoorde ge houden lezing over „De Hollanders op Door Mrs. C. N. WILLIAMSON. Nederlandsche vertaling van Ada van Arkel. 19) ».0, ik dacht, dat u nu alleen zoudt zijn," Zei ze. „U zei me het uur, maar zij keek op haar armbandhorloge) „ik zie, dat we e&n paar minuten te vroeg zijn." "Da* hindert niets, we zijn klaar," zei barrington, „U zult mijn schat zien". ».0, laat ons als 't u blieft wachten," be ft® lady Mareden veelbeteekenend, maar barrington lachte. „Juffrouw Douglas, u erinnert u misschien ons gesprek in den rein over een zekeren diamant? Ik zal I 8ü ou aan lady Marsdennen lady Viola 3-ten zien en ook een zwarte parel, die ik uangs heb gekocht. U moet ook even blij- yen om ze te zien." "[k ~7, ik geloof, dat het beter is van niet, u," stamelde Sheila, opstaande. l-."^aArom n'eC houdt u niet van juwee- '-'n? vroeg Carrington. ■"Jawel, maar >.Dan moet u blijven," zei hij op zijn riet meisje weerstreefde niet langer, maar j-.1"'8.1!3 kwam het idee in haar hoofd op. dat J liever niet wilde welen waar de mil- „,.n;::;lr zijn voorwerpen van waarden be- Üii i zeen bepaalde reden voor vj„ maar het was loei; hee! sterk. In al' van Carrington met de oogen le vol- toen hii naar het andere einde van de ""r 'iep, wendde zij zich tot lady Viola met een eenigszins smeekenden blik. alsof zij zeggen wilde: Ik hoop, dat u hot me niet kwalijk neemt, dat ik gobleven ben." Maar het andere meisje zag dien glim lach zelfs niet. Haar gansche ziel scheen zich le concentreeren in een blik, dien zij op Mark Carrington of op lady Marsden wierp, die met haar gastheer meegetoopen was Sheila schrok bijna van de uitdruk king in het gezicht van het meisje: een uit drukking, die het harder maakte en in één oogenblik jaren ouder. De oogen waren gre tig en koortsig, de blanke hats klopte zicht baar onder de dunne tule. „Wat scheelt haar? Waarom kijkt ze zoo?" vroeg Sheila zichzelve af. En toen riep lady Marsden uit: „Hoe buitengewoon slim van u. Wie ter wereld zou vermoeden, dat u ze daar bewaarde." Het bloed stroomde opeens naar het ge laat van lady Viola en ebde toen weg, haar doodsbleek latende. Ondanks zichzelve was Sheila benieuwd wat er zoo buitengewoon was aan de berg plaats. die mr, Carrington voor zijn juwee- len gekozen had. Zij had zichzelve ontzegd, wat zij had kunnen weten, maar wat ladv Marsden gezien had, dat had lady Viola ook gezien. HOOFDSTUK VH. Een puzzle. Sheila kreeg twee nachten rust. Er ge beurde niets. Maar zij lag in bange ver wachting wakker of schrok uit haar eersten sl aap op met bonzend hart en vochtig voor hoofd, en het was dos geen wonder, dat zij haar kleur begon te verliezen en blauwe kringen onder haar oogen kreeg. Het meisje wist, dat haar gelaat iets ver ried van de spanning, die zij in stilte ver droeg, maar zij hoopte, dat niemand de verandering zou opmerken. Gelukkig, zei ze in zichzelve, gat niemand genoeg om iiaar om liaar nauwkeurig gade te slaan, zelfs ladv Viola niet, die, hoewel zij Sheila heel dankbaar was, veel te veel in beslag werd genomen door haar eigen moeilijk heden. Doch den laalsten morgen van haar eerste week op Glenlorly-kasteet wachtte John Munro haar in mr. Mc. Kin none kamer op en hij was daar geheel alleen. Toen Sheila binnenkwam, sprong hij uit den stoel bij zijn schrijftafel op. „Einde lijk," riep hij uit, „heb ik een kans om u alleen te spreken. Ik begon te denken, dat die nooit zou komen. Sinds den tweeden dag na uw aankomst hier, toen u me uw vriendschap beloofde, heb ik geen gelegen heid. geliad om vijf minuten met u te pra ten, zonder dat Mc. Kinnon of iemand anders ons lastig viel." Sheila was eenigszins ontsteld over zijn manier, die een heel anderen indruk van den man gaf dan zij bij hun eerste ont moeting gekregen had. Hij was toen bijzon der kalm en zelfbeheerscht, en had tegen haar over zijn chef met eerbied en terug houding gesproken. Nu noemde hij den directeur „Mc. Kinnon" en liet zich met boosheid, bijna verwijtend over hem uit. Eigenlijk was Sheila blij geweest, dat zij mr. Munro niet meer had gezien na den dag, dat hij zoo opeens haar vriendschap had gevraagd op zulk een eigenaardige, geheimzinnige manier en met onderdrukte emotie; en nu ging zij een weinig achter uit en lachte, niet erg op haar gemak. „Daar dit mr. Mc. Kinnons eigen kamer is, is het wel wat grappig om te spreken van „lastig vallen", is het niet?." zei ze, „U weet heel goed, wat ik bedoel," ant woordde Munro zonder terug te glimlachen terwijl hij de deur sloot die Sheita opzette lijk had open gelaten. „Er is in ieder geval geen gevaar bij, dat hij vanmorgen hier komt." „Is hij uit?" vroeg Slieila. „Ja, tol' vanmiddag. Hij is naar lord Glentorly, op diens verzoek; hij logeert ergens een dertig mijl hier vandaan, vóór hij hier in het hotel komt. Het gaat over de steenkolen van de plaats iets over grenzen en zoo." „Nu," zei het meisje op zakclijken toon, „we moeten ons weric niet vcrwaarloozen omdat hij er niet is. Ik denk, dal de brie ven „U behoeft niets le denken over de brieven," viel de jonge man haar in de rode, terwijl zijn zwarte oogen schitterden. „U moet vanmorgen eens rusten. Ik zat uw werk en het mijne doen." „Het is heet aardig van u om dat voor le stéllen," antwoordde Sheita snel, „maar „Aardigi herhaalde Munro. „Alsof er kwestie kon zijn van vriendelijkheid van mij tegen u. Wel ik heb aan niets anders gedacht dan aan uw gezicht, dat deze week hoe langer hoe bleeker en smaller i3 ge worden door overwerken." „O, daar komt het niet van," antwoordde het meisje, maar hield (oen vlug op. Zij wilde John Munro niet in haar vertrouwen nemen. „U heeft genoeg gedaan om u uit te putten," zei hij. Het is schande. Maar ik hoop, dat het niet lang zal duren. U be loofde me onlangs, dat ik uw vriend mocht zijn; maar u weet, dat ik meer dan dat wit zijn. Ik heb nooit om een vrouw ge- i' geven vóór ik u zag. Het s-oorl meisjes, I waar ik moe in aanraking kwam, waren gewone alledaagsche schepsels zonder eenige attractie voor mij. Ik dacht altijd, dat het mijn noodlot zou zijn verliefd te worden op een vrouw, zóó ver boven me in stand, dal hel hopeloos zou zijn voor me om te trachten haar te naderen. Maar u u is even mooi. of u de dochter van een gravin bent, zooals lady Viola Rayne, en toch is u van mijn eigen stand en ik kan u zeggen, dat ik u het heb geliad, sedert den middag, dat u van het station reed." „Dat i3 pas een week geleden," stamelde Slieila, verward en ontstemd. „U kunt uw gevoelens nog niet beoordeelen, na zoo'n korlen tijd. Vergeet als 't u blieft dit alles. Ik wil natuurlijk uw vriendin zijn, maar „Antwoord me nog niet," viel de jonge man tiaar in de rede. „Ik heb dikwijls ge hoord, dat jonge meisjes eerst „neen" zeg gen, vooral ak zij verrast worden, en ik verwachtte ook niet, dat u at zoo gauw ge leerd zoudt hebben me lief te krijgen. Maar wacht, en hoor eerst wat ik te zeggen heb, vóór u spreekt „Ik dacht, dat u me wilde laten rusten vanmorgen," pleitte Slieila. „Dit gesprek is inspannender, na een slechten nacht, dan het doen van de corresponded van.mr. Me. Kinnon. Ik heb hoofdpijn en en tob over een massa dingen." „U behoeft nooit meer over iets te tobben, als u zichzelve aan mij wilt toevertrouwen en doen wat ik u zal vragen. Allereerst wil ik, dat u me belooft eens mijn vrouw te worden." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 5