VOOR DE JEUGD
y-1
LEIDSCH DAGBLAD
21.
Zaterdag 5 Juni
Anno 1926
i
1 .v.
V
igstige Oogenbiikken.
S
X
0
1
1 il i
HA è*»i4eoeeéoeeóöe lil
Naar het Duitsch van C. JaGER.
erkt door G. E. de Lille Hogerwaard.
storm bulderde rondom een klein, al-
slaand huisje in het Thüringer Woud.
deed het armoedige, schamele woninkje
ijn voegen trillen. Als hij do'or den
wrsteen naar binnen loeide, meenden
ónderen, dat zij hongerige wolven hoor-
en begon hij, nadat hij zich moe en
•ch had geblazen, te fluiten, dan klonk
zóó snijdend scherp, dat liet iemand
merg en been ging.
deuren en vensters van het huisje
en zoo goed mogelijk gesloten en aan
kant. waar de wind op stond, had men
den geheelen dag de houten luiken
opengezet. Doch de wind scheen deze
zorgsmaatregelen al heel grappig te
len. Het leek wel, of hij lachend bul-
Ie:
Heele huisje is niets anders dan breek-
speelgoed voor mij. Als ik wil. staan
toegangen voor mij open één ruk
iet ligt omverl"
aarhij viel de regen in stroomen neer.
deze maakte een oorverdoovend geraas
;cheen het huisje te willen verpletteren,
rie het bij kalm weer daarzoo vreed-
m en rustig had zien staan, met het
lveldje er naast, dien zou misschien de
bekropen hebben, hier te willen wonen,
an den voet van den berg. tegen welks
ing het huisje stond, stroomde de rivier
olend voorbij en kronkelde zich als een
n lint tusschen akkers en weiden.
ïsTscheen zij zich schalks te verstoppen
een oogenblik daarna weer als een
olijk kind te voorschijn te springen. Hier
aar in de bergen ontsprongen de beek
die allen te zamen de rivier vormden,
'andaag echter was het lieve, onschul-
kind in een onstuimigen. niet te regee-
bengel herschapen. In plaats van zegen
liefelijkheid te verspreiden, richtte de
om overal onheil aan. Steeds woester
iste het water en steeds liooger steeg het
rijn bedding. Het ontwortelde de sterkste
men en spoelde de aarde onder de hecht-
muren weg, zoodat deze krakend ineen-
tten.
let glinsterende, zilveren lint was een
de. vuilgele stroom geworden. Van
dende tuinen, rijke velden en-groene
den was geen spoor meer te bekennen:
geheele omtrek was één zee. waar hier
daar boomen en struiken en gedeelten
huizen uitstaken,
'an uit het huisje tegen de helling kon
dit alles overzien. Hier woonde de
hwachter Werner met zijn gezin,
'andaag waren alleen de kinderen thuis
e dertien-jarige Mina, wier bezigheden
duizend kleinigheden bestonden. Altijd
ld zij voor iedereen klaar en voor alle*
sgenooten had zij steeds een vriendelijk
ord. Zij was een ware schat in het gezin
den boschwachter: iedereen hield van
Zij' was een wees en door Vader en
eder Werner als hun kind aangenomen,
"ader Werner had zijn werk vandaag een
eind van zijn huisje .af. Ongeveer twin-
arbeiders, met schop, houweel en bijl
gapend, stonden onder zijn bevel. Hij
.werkte ÜY^cisE mee. want het gold een
zwakke plaats in een dam te versterken en
deze te verhoogen, opdat het onstuimige
water er niet overheen zou spoelen of zelfs
er door breken, hetgeen onafzienbaar leed
ten gevolge kon hebben.
Vrouw Werner had ook niet thuis kun
nen blijven. Een buurvrouw, wier huisje
ongeveer een halfuur gaans hooger het ge
bergte in lag. was ernstig ziek. Haar man
kon zijn werk niet verzuimen, want als
zijn dagverdienste uitbleef, kwam er geen
brood in huis.
Toen de man het huis uitging, had de
vrouw niemand om haar op te passen, want
de kinderen waren nog te klein, om hun.
moeder te kunnen helpen. Het was al mooi,
dat het anders zoo rumoerige troepje nu
stil en rustig was. En een „Mina" hadden
ze daar boven bij houthakker Sitter niet.
Toen vrouw Werner hoorde, hoe noodig
haar buurvrouw hulp behoefde, had zij er
zich reeds bijtijds in den ochtend heen be
geven. doch niet dan nadat zij Mina uit
drukkelijk opgedragen had, overal goed voor
te zorgen.
Reeds toen vrouw Werner van huis ging,
had het hevig gewaaid en geregend Maar
zóó erg. als het in den loop van den dag
geworden was, was het toch bij lange na
niet geweest.
De kinderen waren in het half duistere
vertrek dicht bij elkaar gekropen, allemaal
om Mina heen, die den kleinen Albert op
den arm droeg, de eenige, die nog geen
angst kende, doch kraaide van plezier, tel
kens, als de wind de luiken heen en weer
schudde en door den schoorsteen huilde.
Fik. het hondje, scheen den toestand beter
te begrijpen, want. geheel tegen zijn ge
woonte in. had hij zijn met hooi gevuld
kussen bij de kachel verlaten en dacht er
niet aan een dutje te doen. Met hangenden
kop en gespitste ooren luisterde hij naar het
rumoer buiten. Meestal was hij rustig, maar
als het soms leek. of deuren en ramen uit
hun hengsels werden gerukt, sprong hij
woedend blaffend op en scheen hij op ge
biedenden toon stilte te eischen.
Geen der kinderen sprak een woord. Zij
waren muisstil.
Plotseling werd er hard tegen de gegren
delde deur gekloot.
Fik blafte luid: Rudi. Anna en Babje
klemden zich aan Mina's rok en schort vast.
Babje begon te schreien. Maar Rudi zei,
om te toonen, dat hij niet huilde en niet
bane was:
,.Je zult toch niet opendoen, Mina' Het
is natuurlijk de wind. die geklopt heeft."
Mina gebood echter stilte, dreigde den
ergsten levenmaker, Fik, mét haar hand en
zei tegen Rudi:
..Nee. dat klinkt heel anders. De wind is
het niet!"
„Dan is het misschien een dief!" jam
merde Anna en bij het woord „dief!" brak
Babje opnieuw in tranen los.
Op dit oogenblik scheen de storm juist
even uit te rusten om weer op adem te
komen en nu hoorden de kinderen opnieuw
duidelijk kloppen en een stem roepen:
„Doe dan toch openl! Ik hen het!"
..Vader! Vader!" riepen de kinderen nu
-buiten zichzelven van vreugde en Fik sloeg
ook een anderen toon aan.
Haastig trok Mina den grendel van de
deur en liet den boschwachter binnen. De
kinderen, w.ildea hvq, vAder als naar «e-.
woon te omhelzen. doch,# hij hield hen
lachend op een afstand en zei:
„Kom niet te dicht bij me. Ik ben
druipnat."
Zijn groote. met bont gevoerde muls. die
hij tot Rudi's verbazing niet op het
hoofd had toen hij binnen kwam. doch on
der zijn arm hield en wel zóó voorzichtig
alsof er iets breekbaars 'in zat. legde hij
hoven op een plank.Daarna zei hij tegen
Mina, die den kleinen Albert op den grond
had gezet en hem zijn natte jas hielp uit
trekken
„Ik kon wel een uurtje weg vaii mjjn
werk. Daarom ben ik vlug naar huis ge-
loopen, om te zien of alles hieL nog op zijn
plaats staat. Het is zulk een noodweer, als
het in jaren niet geweest is. Goddank! dat
ons huisje tegen de helling staat en niet in
het dal, waar a! zoo menige woning over
stroomd en in elkaar gestort is. Ik denk, dat
de storm ons wel sparen zal; we zijn hier
altijd nog in den rug beschut door den hoo-
gen berg."
Werner ging nu—d«)ge^leeren aantrek
ken. Toen hij weer in dè kamer kwam. zei
hij: „Lang zal het wel niet helpen, want ik
moet weer dadelijk weg, maar ik heb nu
ten minste eens eenige oogenbiikken het
behagelijke gevoel droog- te' zijn."
Mina, die de soep al een tijd op de kachel
had staan, schepte, zonder veel te vragen,
het avondeten op.
De kinderen behalve Albert, die od
den grond zat en Fik aaide schoven nu
stoelen aan de tafel en weldra zaten allen.
Zij waren blij, dat zij konden eten en aan
wat anders denken dan aan den regen en
den wind, dat zij zoo alleen thuis waren en
de yreeselijke dingen, welke er gebeuren
konden. Vader was er immers! Nu kon h\jn
niets overkomen en gerustgesteld keken zij
naar zijn ernstig gezicht.
„Ik dacht wel. Mina." zei hij. „dat je goed
gezorgd zou hebben. Houd maar een war
men kop koffie en droge kleeren voor Moe
der klaar. Het is nu zeven uur. Sitter werkt
vandaag in den zaagmolen vlak bij ziin
huis. Zoodra hij thuis komt. zal Mopder zich
wel op weg begeven. \t Spijt me genoeg,
dat ik haar niet tegemoet kan gaan. Maar
dat is vandaag onmogelijk. Ik moet dadelijk
weer terug. We zullen den geheelen nacht
bij lantaarns moeten doorwerken. Het is
gelukkig, dat Moeder den' weg van Sitter
naar hiér zoo goed kent. Op een vreemd
bergpad 'zou ik met'dit weer niet graag
alleen willen loopen."
Fik toonde vandaag niet de minste be
langstelling voor de avondsoep. In plaats
van, zooals anders in de buurt d^-r tafel fe
liggen, bleef hij nu, met zijn kop in de
hoogte snuffelend, onder de plank staan,
waar vader ziin muls neergelegd had. Nu
en dan ging hij zelfs op zijn achte^pooten
staan.
Rudi had hem oplettend gadegeslagen
en hefc gedrag van den hond in verband
gebracht met hetgeen hij zelf over de muts
gedacht had. Hij had natuurlijk op het
bankje kunnen klimmen en als hij op
zijn teenen stond een blik er in kunnen
werpen. Rudi dacht hierover na en liet zijn
soep bijna koud worden.
,,Geen honger, Rudi?" vroeg Vader.
„Waarom eet je niet en kijk je voort-durend
paax de plank