Karei's Droom Zóó'n Knapperd! CORRESPONDENTIE. Het najaar deed de rivier buiten baar oevers treden en de winter voerde' zóó overvloedig water aan, dat -ons riviertje een breede rivier werd. En met de breedte veranderde ook haar innerlijk wezen. Er scneer. een rusteloozo geest in baar ge- vare.'. te zijn; a'tjf wilde toch vooral meer zijn dan zij tot nu toe geweest was. En zij wilde grooter dingen ondernemen dan ilechts nederig en bescheiden degeuen te laven, die behoefte aan frisch water had den. Met minachting keek zij nu near op de eenvoudige taak, welke zij tot nu toe vervuld had. Weliswaar gaf zij haar water rog aan degenen, die dorst hadden, maar zr; deed dit met iets mopperenós in haar loon, die alle waarde aan de weldaad ontnam. Slechts één wensch een krankzinnigen wensch 6cheen zij te koesteren: in wUde vaart naar zee te stroomen. Daarom mop perde zij op alles, wat haar in Jeuit roeiing van dit plan in den weg stond of ophield. Ontevreden liep zij door de velden, waar :ij eens zoo tevreden en gelukkig geweest was en waar de mooiste bloemen haar# kelk boven de schutbladen verhieven om baar te zien. Vergeet-mij-nietjes vroegefa verbaasd, wie er in hun nabijheid toch zoo aan het mopperen was. Zjj waren tevreden, als zij ..er het hunne maar toe mochten bijdragen om de wereld mooi te maken en zij begrepen niet, wat de rivier met dat wilde ruischen bedoelde. De rivier trok zich daar echter niets, van aan; zij zag de lieve, kleine vergeet-mij- tiefjes nauwelijks en vervolgde al moppe rende haar weg: onder de brug door, over de kiezelsteeneu heen. naar het vijvertje van de watermolen. Zoo bereikte zij einde lijk den molen. „Ik beu bljj, dat je gekomen bent," zei te' molenrad. „Geef me nu meer eerst ven flinken duw, dan draai ik harder, want ik moet graan malen en vóór jij kwam, was er geen water, dat mij kon rond draaien." „Draai jij uit jezelf!" antwoordde de slecht gèluimde rivier, terwijl zjj1 verder stroomde, al maar verder naar de zee. ,Bea je er dan niet van op de hoogte, dat de haven vol schepen ligt, zooals de vogels en die kunnen het welen mjj verteld hebben? Ik moet de zee helpen de schepen voort t_ stuwen en zij kan onmogelijk langer op mij wachten." Zoo stroomde de rivier haastig voort, nog haastiger en wilder, dan zij tot nu too gedaan had. Spoedig bereikte zij de :ec. Groot was echter haar verbazing, toen rij tot de ontdekking kwam, dat de zee sells met haar hulp niet bij machte tas de schepen uit de haven te halen. Erger nog: toen baar water zich met dat dei' zee vermengd had, bon zij het niet eens van het ^iewater onderscheiden. Toe:- was het dat de arme rivier inzag hoeveel goed zij had kunnen doen en hoeveel gelukkiger zjj niet alleen zelve geweest zou zijn, doch ock anderen gemaakt sou hebben, als zij niet aan baar ontevreden buien had toegegeven, doch gewillig de klein, plichten vervuld had, die haar op gelegd werden in plaats van een groote taak trachten uit te voeren, welke boven haar ma,' ging en waarvoor zjj geheel on geschikt bleek te zijn. Droef klaagde zij zïchzelve aan, oocn haar gezucht werd overstemd door het roisc-ben der zee. Nianand kon haar verstaan noch was in staat haar te troosten en zjj moest dus alleen de gevolgen van haar hoogmoed dragen. Maanden lang had Karei reeds naar een fiets verlangd, 's Nachts droomde hij er van, overdag waren zijn gedachten er steeds van vervuld; telkens weer sprak hij over zijn lievelingswenseh. Maar eindelijk brak de gelukkige en on vergetelijke dag aan. waarop zijn peettante hem op zijn verjaardag een mooie, nieuwe fiets cadeau gaf. Zijn vriendjes benijdden hem, toen hij er voor het eerst op reed en 4at was al gauw, Tvant hij had de edele kunst reeds geleerd. Een groote broer, een knappe broer, die staat er nooit verlegen en wie er soms geen uitweg ziet, h jj weet wel honderd wegen. Waar raad moet zjjn, waar hulp moet zijn, ia groote broer to vinden een lijmpot heeft hij en een kwast en touwtjes om te binden, Ook spijkers, hamer, bordpapier, je kunt 't zoo niet verzinnen, of gToote broer heeft 't bjj de hand om aanstonds te beginnen Met grooten broer, met knappen broer Wil Jopie wat graag pralen en als je naar hem luisfran wilt, o, dan hoor je verhalen? Zjjn paard was %ek, dat arme dier, maar kijk, in twee abcouden had groote broer, die. knappe broer, de oorzaak al gevonden. Hij nam een spijker, hamerde, en Blesje was genezen? wie zou er nu met Joop niet trotsch »p zulk een knapperd wezen? HERMAMIA? Als een pijl uit den boog reed hijover den straatweg en hij ging het bosch in, dat reeds donker begon ie worden. Maar daar gaf hij niet om! Steeds verder en verder reed hij, toen hij plotseling een verdacht geluid achter zich hoorde en vijf groote wolven zag, die met de tong uit den bek achter hem aan renden. Gelukkig was de weg geheel effen, maar toch voelde Karei, dat hij het niet lang zóó zou kunnen volhouden. Na een poosje keek hij weer eens om en zag lot zijn ontstelte nis. dat de afstand tusschen hem en de de wolven veel kleiner was geworden? Wat moest hij doen? Tlolseling had hij oen inval. Hij begon zoo hard te bollen als hij maar kon. De uitwerking van dit geluid op de wol ven was al heel zonderling. Ze bleven on middellijk stilstaan en verdwenen met han gende staarten achter de boomen. Kort daarna schenen zij echter weer moed te vajten, want Karei ontdekte ze weer achter zich. Nu werd ook de weg ge vaarlijker. Het pad, waarop hij reed, was wel goed, maar 't was heel smal en de ge ringste uitwijking kon zijn rijwiel in de sloot ernaast doen terechtkomen. Voor den twintigsten keer misschien wel kook Karei om en zag, dat de onvermoeide wolven steeds meer en meer naderden en nauwelijks vijftig meter van hem verwijderd waren. Plotseling hoorde hij een vreemd geluid en zich snel omdraaiende om te zien wat dit beteekende. lette hij niet op zijn stuur, schoot van den weg af en vloog in de sloot, waar hij in tuimelde. Karei sprong van zijn fiets. Hij twijfelde er niet aan, of zijn laatste uurtje had ga geslagen Hij greep zijn (iels. sprong achter een boom om zich iot het uiterste te ver dedigen en.... werd met een luiden gil wakker. „Maar jongen, wat scheelt je?" vroeg zijn moeder, die over zijn bed gebogen stond, „je schreeuwt als een dolleman en dat mid- I den in den nacht! Was je benauwd aan t droomen?" „O, Moeder!" riep Karei nu uit ,J3c droomde, dat ik in een donker bosch fietste met vijf wolven aohter me aian en dat ik in een sloot viell Hul 't Was zoo griezelig!" „Nu Karei, ga maar rustig slapen. Je ligt in je eigen bed en wolven zijn hier niet, Slaap lekker, ventl" F.n Karei sliep weer in. Toen hij den volgenden morgen wakke» werd, was zijn eerste gang echter naar be-: neden, om zijn mooie fiets even te betasten ten einde zich te overtuigen, dat het bezit van een rijwiel tenminste geen droom, maar werkelijkheid was! Mij voorloopig geen nieuwe raadsel* zenden, ik zal er wei om vragen, zoodra mijn voorraad is uitgeput, ik wil eerst weer eens wat opgebruiken van hetgeen ik nog heb liggen. Even een antwoord op vele vragen. De Kindercourant is verleden week toch op Zaterdag verschenen. De Eed. ,,L. D." meende eerst, dat het door Pinks ter drukte op Vrijdag moest gebeuren, daarom was mij verzocht alles een dag eerder in te zenden, eü daarom schreef ik in de cor-. resjiondentie over Vrijdags. Begrijpen jul lie het nu goed Het spijt mij, dat ik ook weer verscheidene brieven met goede op lossingen van het prijsraadsel te laat heb ontvangen, ik kan er hcusch niets aan doen. Jozef cn Mientje Hanno, ik vind het heel aardig, dat jullie zoo blij bent met den prijs van je nichtje, ik wou dat zij zelf mij ook eens had geschreven, dat ze blij is Nettie en Mientje \un Ricsscn, jullie mogeD natuurlijk allebei meedoen, je be hoort nog tot de kleineren, dus als je van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 19