EISCHT GOEDE KWALITEIT O us, EISCHT Het Ondergrondsche Syndicaat Ho 20306. LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 27 Mel Tweede Biad Anno 1926. BINNENLAND. EERSTE KAMER. AAN DE SPITS TWEEDE KAMER. FEUILLETON. Invoerrecht op vleesch» De Minister van Financiën brengt ter ken- Iris van belanghebbenden, dat de commissie Iran deskundigen voor de samenstelling van de prijscourant ter berekening van het in- roerrecht op versch of gekoeld vleesch in iare vergadering van 25 dezer bedoelde ,njscourant heeft vastgesteld als volgt: Rund- en kalfsvleesch, versch of gekoeld, Igoc K.G. f 90, paardenvleesch, versch of ge doeld. 100 K.G. f50. Gedurende de maand Juni 1926 zal mits en het invoerrecht voor de hierboven be doelde vleeschsoorten bedragen 10 pet. van Efe hiervoor vermelde waarden. Pro Rege. Te Utrecht is de algemeene vergadering [ehouden van de Nationale Yereeniging Bege. De voorzitter ds. T. J. Hogen te Delft, wees fin zijn openingswoord op het bedroevend feit |dat de Christelijke organisaties op militair jebied zoo verdeeld zijn. Uit het jaarverslag bleek, dat de vereeni- telt 135 burgerafdeelingen en 26 mili- ire afdeelingen, alzoo 2 meer dan vorige r-^- Verder werden behandeld enkele voorstel- !D, beoogende het verkrijgen van meer sa- nwerking met andere Christelijke mili- lire organisaties. Mij. tot Nat van 't Algemeen. In de voortgezette vergadering te Am- terdam werd aan de orde gesteld het voor- stel van het hoofdbestuur inzake subsidies [tan de centrale vereeniging voor reizende bibliotheken. Het hoofdbestuur voelt ervoor, I dat de maatschappij getuigenis aflegt van I tiaar sympathie voor de reizende bibliothe-. I ken, waar nog een sterke Nutsstroom voort- lirloeit naast de andere stroomen, die zich [sinds de reorganisatie van de reizende bi- Ibüötheken hebben aangesloten. Het hoofd- Ibestuur stelt daarom aan de algem. ver- Igadering voor, aan de centrale vereeniging I van reizende bibliotheken over het dienst- Ijtór 1926'27 een subsidie toe te kennen I van f 500, ofschoon de verplichting, die de Imaatschappij in 1920 op zich had genomen, 1 Sd een ieder jaar met f 1000 afnemende Jrobsidie de bovengenoemde vereeniging te |mbsidieeren, is afgeloopen. Dit voorstel lokte eenige discussie uit; bet werd met meerderheid van stemmen lan genomen. De begrooting over het dienstjaar 1926 JÏ927. in inkomsten en uitgaven sluitend I met een bedrag van f 57.202, werd met al- ||emeene stemmen aangenomen. Hierna werd de vergadering door den wrzitter gesloten. Spoorwegpersoneel. De heer Van Braambeek, lid van di< l Tweede Kamer, heeft aan de ministers van I waterstaat en van financiën de vraag ge krield: Kunnen de ministers van waterstaat en [financiën mededeelen, wanneer de tarieven I zullen worden vastgesteld, bedoeld in de lartt. 19, 32 en 51 der reeds op 1 October f 1925 in werking getreden .Pensioenwet [▼oor de Spoorwegambtenaren 1925"? De Plattelanders!)ond. Gisteren vergaderde te Utrecht, onder leï- ïing van den heer Braat, lid der Tweede [Kamer, het hoofdbestuur van den Platte- L landersbond. De bijna voltallige vergadering besloot, fcm. indien de financieele toestand van den [bond op het gewenschte peil gebracht werd, I «elf candidaten te stellen voor de a.s. ver- kiezing voor leden van de Eerste Kamer. Voorts werd besloten voor de a.s. verkie- [ring voor leden van de Prov. Staten, welke [het volgende jaar zal plaats hebben, een f zeer sterke propaganda ie maken en vooral F te trachten te voorzien in de zeer vele ann- Tragen voor sprekers. Voorts werden de statuten gewijzigd, om 1 Tervolgens op de eerstvolgende algemeene vergadering nader behandeld te worden Aan de voorbereidende maatregelen voor &n te houden congres, waarvoor door de Torige algemeene vergadering Groningen als plaats werd aangewezen, wordt door de des tijds daartoe benoemde commissie met kracht gewerkt. De algemeene toestand van den bond werd gunstig geoordeeld. Centrale Bond van Werkmeesters. In de te Utrecht voortgezette algemeene vergadering van den Centralen Bond van Werkmeesters enz., werden al9 leden van het hoofdbestuur herkozen de heeren J. Je- ronimus, als bondsvoorzitter; Joh. Lissen- berg als secretaris; C. J. Langerak als pen ningmeester; B. W. Lindeman als gesala rieerd bestuurder, allen te Utrecht; P. Kra mer te Amsterdam, en M. J. Hulleman te Den Haag; terwijl gekozen werden de hee ren J. Baas te 's Bosch en B. J. Witholt te Haarlem. Tot redacteur van het bondsorgaan werd benoemd de heer B. J. Witholt te Haar lem en tot plaatsvervanger de heer J. Jeroni- mus te Utrecht. Besloten werd tot de instelling van een commissie van bijstand (bondsraad), die zal bestaan uit elf leden. Vastgesteld werden de bepalingen waaron der deze commissie haar arbeid zal hebben te verrichten. Op voorstel van het hoofdbe stuur werd een contributieregeling vastee- steld, bestaande uit 7 klassen onderscheiden lijk van f0.62 tot f0.77 per week. Aan de afdeelingen zal 30 pet. der contributie ten goede komen ter bestrijding hunner huishou delijke uitgaven. Besloten werd dat aan de leden die betrok ken zijn bij een door het hoofdbestuur goed gekeurde staking of uitsluiting, een uitkee- ring zal worden verleend uit het reserve fonds. Aan slachtoffers van een staking of uitsluiting zal eveneens een uitkeering wor den verleend. Besloten werd tot de oprichting van een ondersteuningsfonds dat afzonderlijk gead ministreerd en beheerd zal worden. Ver schillende bepalingen omtrent de werkloo- zenkas werden gewijzigd, welke wijzigingen in werking zullen treden na goedkeuring door den minister. Besloten werd de uitkeering bij overiijden met f 100 te verhoogen. Een voorstel tot invoering van het refe rendum werd met 27 stemmen vóór en 73 te-gen verworpen. De vergadering stelde voorts een werkpro gram vast inzake loonen en arbeidsvoor waarden, collectieve arbeidscontracten, wet telijke arbeidsbescherming en sociale wet geving, arbeidsconflicten, het fondsen wezen, en de vorming van een Verbond van den Ar beid. Na afdoening van een aantal huishoude lijke zaken werd de vergadering gesloten. De audiëntie van den Minister van Financiën zal Maandag niet plaats hebben. (Vervolg van gisteren). De Minister van Binnent. Zaken, mr. J. B. KAN herinnert, ten antwoord aan den heer Polak, aan de geschiedenis der mis lukte pogingen om in het Gooi een behoor lijken toestand te brengen. Ged. van N.- Holland hebben nu den minister gevraagd, hoe hij dacht over een vereeniging van Naaiden, Bussum en Huisen, maar natuur lijk heeft hij niet anders geantwoord dan dat hij voorstellen daartoe in overweging zou nemen. Maar een vereeniging van alle Gooi-gemeenten is van veel grooter beteeke- nis, maar zou dit een redding zijn van het natuurschoon? Men vergete niet, dat daar mede heel wat tijd zou zijn gemoeid, zeker meer dan een jaar. Intusschen zal de mi nister eventueele voorstellen van Ged. Sta ten van N.-IIolland tegemoet zien. Wat den zomertijd betreft, ter wille van den landbouw wil de minister de intrede van dien tijd niet vroeger doen plaats heb ben en het doet hem genoegen dat de spoorwegen hem daarbij ter wille zijn ge weest. Ter wille van de reizende landgenoo- ten vindt spr. niet noodig onze dienstregelin gen met die van het buiten-land te laten samenvallen. Wat aangaat de trekhonden, men moet niet al te hondenlievend zijn en niet ver geten, dat de eigenaars van hondenkarren niet tot de kapitaalkrachtigste medemen- schen behooren en spr. houdt zich voorloo ps g aan de Trekhondenwet, maar wil gaarne advies vragen aan de Veekundige faculteit te Utrecht over de zaak. Den hr. Hermans zegt spr. toe, dat hij aan vragen van gemeenten als hij bedoelt vow rijkssteun aan werkverschaffing gaarne in overweging zal nemen Wat betreft de Arn- hemsche mattenvlechterij, zal spr. zeer ze ker gaarne een eventueele aanvrage onder zoeken. Den Heer Smeenge antwoordt spr. dat hij diens belangwekkende uiteenzetting gaarne ter kennisneming zal aanbevelen aan de door hem ingestelde staatscommis sie. Bevordering van vakonderwijs en leer- lingwezén in Drente i3 bij spr. reeds in onderzoek. Een wijziging van de Landar- beiderswet is bij de Tweede Kamer reeds in voorbereiding. Hiermede is de behandeling van de Begrooting van Binnenlandsche Za ken afgeloopen. Begrooting van Onderwijs. Aan de orde is nu de begrooting van On derwijs, Kunsten en Wetenschappen. De heer POLAK (s.d.a.p.) bespreekt de Monumentenwet, welke op komende wegen moet zijn, en zet uiteen hoe dringend noo dig dergelijke wet is. Gemeentelijke Monu mentenverordeningen zijn daarvoor slechts surrogaten, en leveren ongewenschte toe standen op. De droeve geschiedenis van den St Pieterberg is een bewijs te meer voor de noodzakelijkheid van een Monumenten wet En er dreigt nog ergerI Spr. wijst enkel op de Maasbrug, een unicum in ons land, die met afbraak wordt bedreigd, ter wijl deze vermoedelijk te vermijden is. Zelfs als de reparatie 8 ton zou kosten, gelijk is geraamd, zou spr. daartegen geen bezwaar hebben. Desnoods brengt het Nederland- sche volk dit bedrag bijeen. Spr. vraagt een nader onderzoek door een commissie van belangstellenden en deskundigen. In de tweede plaats bespreekt spr. de sub- sidieering van orkesten. Haarlem kwam destijds, toen men een regeling ontwierp, daarvoor niet in aanmerking. Sedert is het belangrijk verbeterd, maar subsidieering er van is tot nog toe niet mogelijk, omdat de regeering niet meer geld voor subsidiee ring wil beschikbaar stellen. Spr. vraagt den minister daarom voor het Haarlemse he orkest voor 1927 een bescheiden subsidie beschikbaar te stellen. De heer LINDEYER (S.-D.) bespreekt en keurt af de achterstelling van diploma A van het eindexamen H. B. S. bij het diplo ma B, speciaal wat betreft candidaat-amb- tenaren voor den Indischen dienst Diploma A geeft geen recht tot toelating tot dit exa men en spr. komt daar legen op. De heer JANSSEN (R.-K.) is het met den heer Polak eens omtrent de noodzakelijk heid van een Monumentenwet. Wat echter de Maasbrug betreft, zet spr. uiteen, dat de gemeenteraad van Maastricht niet op losse gronden zijn goedkeuring heeft gehecht aan de afbraak van de brug. Spr. noemt een aantal overwegingen, hoofdzakelijk betoo- gend, dat de brug voor de scheepvaart een sta-in-den-weg is, en bovendien is de brug onsoliede. In verband met de voltooiing van het Julianokanaal en van den bouw van een sluis ten Zuiden van Maastricht, kan de brug niet gehandhaafd worden. Het feit, dat een der peilers zwak slaat, is een derde argument voor de afbraak, maar daarmede gaat spr. niet accoord en dit argument had men niet moeien gebrui ken om een beslissing te formeeren. Maar spr. zal intusschen elke oplossing tot behoud van de brug toejuichen en zoo is het ook gesteld met elk lid van den gemeen teraad van Maastricht Een afdoend voor stel kent spr. echter niet, met halve oplos singen heeft hij evenwel geen vrede. Ook het verkeer over de rivier vraagt een betere brug, maar een tweede brug is niet onmiddellijk bij de oude te leggen. Spr. hoopt evenwel met den heer Polak, dat er termen beslaan voor een nader onder zoek ofschoon hij niet zeker is van een be vredigenden uitslag. De Minister von Onderwijs, K. en W., de heer WASZINK, antwoordt den heer Lin- deyer, dat de zaak der diploma's A en B is onderzocht en dat er een wijzigingswet ge reed Ligt. Met den heer Polak betreurt spr. dat er nog geen Monumentenwet is. Er ligt een ontwerp gereed, doch spr. vond er moei RECLAME. 5840 lijkheden in, waarvoor hij een oplossing zoekt. Wat de Maasbrug betreft, d® Minister van Waterstaat moet bewijzen, dat de brug weg moet; anders zal zij behouden blijven. Er zijn over die zaak al commissies doende geweest, doch resultaat heeft dit niet opge leverd. Mocht ér een nieuwe commissie ko men, dan dienen de leden geen belangheb benden te zijn, maar ook de vroegere advi seurs gingen er van uit, dat de brug niet cm- noodig mag worden weggebroken. Voorloo- pig bestaat er echter geen gevaar voor de brug, omdat er slechts een beginselbesluit is. Bovendien zal tegen verwaarloozing moeten gewaakt worden. Subsidieering van het Haarlemsche Orkest mogelijk te maken door de subsidies aan andere orkesten in te krimpen, wil spr. niet, maar hij zal nagaan, wat hij voor 1927 zal kunnen doen. De behandeling van de Begrooting van Onderwijs, K. en W. is hierbij afgeloopen. Aan de orde is de Begrooting van Marine. De heer LINDEYER (S.-D.) bespreekt den dienst van het Loodswezen in verband met de opheffing van het Departement van Marine en vraagt hoe het er bij de ophef fing mede zal gaan. Wijders klaagt hij over de te militaire wijze, waarop met het personeel wordt omgegaan. Omtrent het ongeluk met den loodsschoe- ner „Terschelling" wil spr. geen oordeel uitspreken, maar z. i. levert het een aan wijzing, dat het loodswezen niet onder Marine behoort te ressorteeren. De Minister van Marine ad interim, de heer LAMBOOY, antwoordt, dat hij inder tijd zijn voornemen had te kennen gegeven het Loodswezen bij Waterstaat ie brengen, doch met den huidigen Minister van Water staat is hij nog niet lot overeenstemming gekomen. Die overbrenging acht hij noodig, omdat de Minister van Waterstaat ver keersminister is, niet omdat de organisatie bij de Marine niet goed zou zijn. Integen deel voor het beheer van den Loodsdienst heeft spr. alle hulde en geen beier men sehen voor de leiding dan zee-officieren, die al onze zeegaten zoo goed kennen. Ons loodswezen heeft dan ook in het bui tenland een uitstekenden naam. Dat er bij ons loodswezen militaire opvattingen be staan, i9 in bet algemeen niet juist, maar goede tucht is onmisbaar bij dezen dienst tak. De onlangs ingestelde commissie van beroep is een adviescommissie voor den Minister, naar werking wachte men liefst eenigen tijd af. Het Georganiseerd Overleg heeft zich met die commissie vereenigd. Het ongeluk met de „Terschelling II" heeft aanleiding gegeven tot de instelling van een commissie, en spreker heeft aan gedrongen op volslagen openbaarheid. Haar rapport dienen we dus af te wachten. De beschouwingen over de begrooting van Marine zijn afgeloopen. Aan de orde is de Begrooting van Waterstaat. De heer H. POLAK (S. D. A. P.) be spreekt den Raad voor de Scheepvaart in verband met de ramp van de „Terschelling II", waarover hij een uitvoerige bespreking houdt. Spr. vindt het zonderling, dat de Raad voor de Scheepvaart de zaak niet heeft on derzocht, omdat de ramp niet onder de kust heeft plaats gehad, terwijl niettemin Marine een onderzoek onder de kust heeft doen in stellen. Uitgebreid was dat onderzoek in tusschen niet, doch een loodsvaartuig is een kustvaartuig en ook in verband met de windrichting kon men onderstellen, dat de schoener wel degelijk op onze kust is ver ongelukt. Eerst geruimen tijd later is be gonnen met een onderzoek door twee sleepboolen, doch geheel in orde is dit ook niet geweest. Dat alles zou niet gebeurd zijn, zoo de Raad voor de Scheepvaart direct had ingegrepen. Zijn optreden zou veel overbodig hebben gemaakt. Spreker vraagt nu den Minister van Waterstaat of hij het gewenscht oordeelt alsnog met zijn collega van Marine te confereeren over een overdracht van het onderzoek aan den Raad voor de Scheepvaart. De vergadering wordt tot heden II uur verdaagd. (Vervolg van gisteren). De tandtechnici. Aan de orde is de interpellatie van me vrouw De VriesBruins, over de uitvoering van de wet van 29 Juni 1925, tot wijziging van de wet van 24 Juni 1876, houdende re geling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonderlijke bevoegdheid tot uitoefe ning der tandheelkunst en van de uiloefe ning dier kunst, zooals deze wet laatstelijk is gewijzigd. Mevr. DE VRIES—BRUINS (V. D.) licht de navolgende vragen toe: le. Acht de Minister de uilvoering der wet van 29 Juni 1925, houdende wijziging van de wet van 24 Juni 1876, Stbl. 117, houdende regeling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonderlijke bevoegdheid lot uitoefening der tandheelkunst en van de uiloefening dier kunst, zooals deze wet laat stelijk is gewijzigd, in overeenstemming met de bedoeling van den weigever? Door Mrs. C. N. WILLIAMSON. Nedcrlandsche vertaling van Ada van Arkel. I 8 Ia plaats van de verwarming in haar geest, ontstaan door den schrik, le voltooien, zooals het een paar seconden te voren had êreigen le doen, had het vallen van de foode druppels van de zoldering het werk Tan de vreemde geluiden achter den muur niet gedaan. Het meisje was nu zelfs be- 'taard genoeg om de schade, die aan het por ted, dat zij in het oude deel van Scott had Sevonden, was toegebracht, te betreuren. Zij trachtte het te herstellen door er een stroom ^aler over le gieten, terwijl de vlek nog Tersch en nat was. Ondanks haar pogingen bleef de vlek echter maar het felle rood was I Veranderd in zacht rose, zoodat het scheen glimlachende gelaat van den jongen j ®et een leere vleeschkleur was getint. De Potloodlijnen, reeds te voren zoo vaag. wa- ««n dit nog meer geworden door het water, j Jpaar toch waren zij niet ui'.gewischt en I bheila was daar blij om. Zij wist niet wie de jongen geweest was; Els hij nog leefde, moest hij nu een oudere toan zijn, te oordeelen naar den snit van Fj11 heeren; zij zou waarschijnlijk nooit iets te welen komen over hem zelfs al was dit e moeite waard. Toch stelde zij er belang te en zei ig zichzelf dal, waar zij klaarblij- *hjk in de verte familie was van de Glen- Tly's door haars vaders familie de Douglas- 11 de jongen van de teekening misschien een verre neef van haar was. Dit huis was altijd het huis van de Glentorly's geweest, lot voor korten tijd, toen het voor hotel was verkocht, en waar alles, wat het bevatte, meubelen, boeken, schilderijen, 't eigendom was geweest van de Glentorly's, was het heel waarschijnlijk, dat de jongen een lid van de familie was. „Ik zal hun bloed waardig zijn, als het werkelijk in mijn aderen stroomt," dacht Sheila, „en ik zal geen lafaard zijn in hun huis." Als een beloomng voor haar moed, kwa men er geen geluiden meer en er vielen ook geen roode druppels meer van het plafond. Als de rose vlek niet op de leekening was geweest, zou het meisje langzamerhand heb ben kunnen gaan gelooven, dat alles een booze droom was geweest; maar de practi- sclie kant van haar natuur kwam nu boven en zij wist beter. Zij begreep en zag in, dat zij wel degelijk reden had om bang te zijn; maar haar strijdlust was opgewekt en zij was van plan vroeg of laat een verklaring le vinden voor alles, wat gebeurd was. „Ik zal het zelve ontdekken, als ik kan. zonder iemand in mijn vertrouwen te ne men," besloot zij. Het eenige, wat het meisje echter niet kon doen, was weer naar bed gaan. Zij bleef in haar ochtendjapon opzitten tol het maan licht bleeker werd en overging in het mor genrood. Toen, loen de torenkamer grijs was van hel licht, ging zij liggen en viel werke lijk in slaap. Het was over zevenen, loen zij wakker werd, en zij had nauwelijks drie uur gerust Toch voelde zij zich goed en vol lust, om, geholpen door opwinding, door ie maken wat er nog voor ervaringen voor haar waren weggelegd. Het eerste, wat zij deed, was zorgvuldig de zoldering inspecteeren, of daar ook een roode vlek te zien was; maar er was niets, hoewel de morgenzon door het oostelijk ven ster binnenstroomde. Er was echter een breede barst in een van de donker-eiken- houien balken, die het plafond kruisten, pre cies op de plek, zoo ver zij kon nagaan, waar de robijnroode druppels waren uitgekomen, en op de schets waren uileen gespat Maar er hadden nog heelwat meer roode druppels door zulk een spleet in het zwarte hout kunnen komen, zonder dat zij een spoor achterlieten. Als zij het geheim moest uit vinden, zou het niet zijn door zoo iets als een roode vlek in de zoldering. Sheila baadde en kleedde zich vlug aan en was bijna gereed, toen de bediende, die den vorigen avond haar diner had gebracht, aan de deur klopte met een smakelijk uit ziend ontbijt Een heerlijke geur van thee en bros gebakken spek en toost prikkelde haar neusgaten aangenaam en zij was dub bel blij, dat zij niemand dien nacht te hulp had gerpepen, nu de gewone dingen van alle dag ale een geruststelling binnen kwamen. Als zij het gedaan had, zou het nieuws nu door^het heele hotel verspreid zijn en iedere bediende zou welen, dat de „nieuwe secre taresse zoo geschrokken was." Zelfs nu vond zij, dat de kellner haar met heimelijke belangstelling aankeek, ge heel verschillend met den blik van den vo rigen avond. Het was of hij* iets verwachtte. „Ik hoop, dat u goed geslapen heeft, juf frouw," zei hij beleefd en Sheila bedankte hem en zei met luchtige opgewektheid, dat zij zich nooit beier had gevoeld, dan dezen morgen. En het mooiste was, dat hel volko men waar was. Het meisje voelde zich lot alles in slaat. Zoodra zij ontbeten had, begaf zij zich op weg naar de kenner van mijnheer Mc. Kin- non, maar zij kende den weg nog niet in dit reusachtige en uitgestrekte oude huis, en het was gemakkelijker gezegd dan gedaan om te komen waar zij wezen wilde. Na eenig heen en weer dwalen kwam zij door een gang in een groote vierkante hall, d:e zij zeker wist nog nooit eer le hebben ge zien. Er was een trap naar beneden in het midden en zij besloot, dat het beter zou zijn naar beneden te gaan dan teTug te keeren en misschien weer te verdwalen. Beneden zou zij waarschijnlijk wel bedienden van van het hotel ontmoeten, die haar terecht konden helpen. Er stonden echter verscheidene dames bij elkaar op de derde of vierde trede. Sheila wachtte een oogenblik op eenigen afstand, denkend, dat zij wel naar beneden zouden gaan, maaT ziende, dat zij zich niet bewogen en dat de trap heel breed was, dacht zij, dat zij misschien langs hen heen kon gaan zonder haar te storen. Zij ging ta melijk verlegen naar voren, met het gevoel, dat zij een betaalde employée was en dat het een zware beleediging zou zijn voor iemand in haar positie om de gasten le hin deren. Dichterbij komend, zag zij, dat één van de drie dames het mooie jonge meisje was, waarmede zij gisteren van Londen had gereisd. Zij droeg dezen morgen een korte witte sjerge japon met elegante witte schoen tjes en had een hoed op, zoodal zij vermoe delijk juist uit wilde gaan of juist terug was gekeerd, hoe vroeg hel ook nog was. Eén van haar metgezellen op de trap was een oudere, er vrij zonderling uitziende dame met camée-achtige trekken, verscho ten blond haar, „would-bo" artistiek opge maakt, en een aesttietiscfce japon, meer ge schikt voor een Londensch boudoir tegeo theetijd, dan voor de morgenuren in een Schotsch hotel. De derde persoon was een zeer opval lende vrouw van misschien twee of drie en dertig jaar, stellig een vreemdelinge, van een Joodseh type, met prachtige donkere oogen als bronnen van licht, een eigenaar dig bleeke en toch frissche gelaatskleur en zwart haar, dat weggolfde van een buiten gewoon laag, smal voorhoofd. Eén blik was genoeg om deze nieuwe per soonlijkheden in Sheila's brein vast te leg gen. Zij zag ook, dal de sleep van de oudste van het trio zoodanig over de trap lag uil- gespreid, dat zij, hoe breed die ook was, niet voorbij zou kunnen zonder de japon op zij te schuiven of de draagster te vragen haar voorbij te laten. Zij was nu dicht bij het groepje en op het punt terug le keeren, toen er iets gebeurde. „Wel, het was kapitein Derby 1" riep de dame met de sleepjapon. „Wist u dat niet, lady Viola?" „Neen ik ik," het meisje stotterde en wankelde even alsof zij een slag in het gezicht had gekregen. Sheila zag onmiddellijk hoe zij haar kon behoeden voor de schande van een onvrij willige bekentenis. „Neemt u me niet kwa lijk," zei ze snel, „ik vrees, dal ik op uw japon heb getrapt en u achteruit trok. tiert spijl me zoo; ik hoop, dat ik niets ge9chenrrt heb." (Wordt vervolg<0

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 5