EISCHT GOEDE KWALITEIT
O us,
EISCHT
Het Ondergrondsche Syndicaat
Ho 20306.
LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 27 Mel
Tweede Biad
Anno 1926.
BINNENLAND.
EERSTE KAMER.
AAN DE SPITS
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
Invoerrecht op vleesch»
De Minister van Financiën brengt ter ken-
Iris van belanghebbenden, dat de commissie
Iran deskundigen voor de samenstelling van
de prijscourant ter berekening van het in-
roerrecht op versch of gekoeld vleesch in
iare vergadering van 25 dezer bedoelde
,njscourant heeft vastgesteld als volgt:
Rund- en kalfsvleesch, versch of gekoeld,
Igoc K.G. f 90, paardenvleesch, versch of ge
doeld. 100 K.G. f50.
Gedurende de maand Juni 1926 zal mits
en het invoerrecht voor de hierboven be
doelde vleeschsoorten bedragen 10 pet. van
Efe hiervoor vermelde waarden.
Pro Rege.
Te Utrecht is de algemeene vergadering
[ehouden van de Nationale Yereeniging
Bege.
De voorzitter ds. T. J. Hogen te Delft, wees
fin zijn openingswoord op het bedroevend feit
|dat de Christelijke organisaties op militair
jebied zoo verdeeld zijn.
Uit het jaarverslag bleek, dat de vereeni-
telt 135 burgerafdeelingen en 26 mili-
ire afdeelingen, alzoo 2 meer dan vorige
r-^-
Verder werden behandeld enkele voorstel-
!D, beoogende het verkrijgen van meer sa-
nwerking met andere Christelijke mili-
lire organisaties.
Mij. tot Nat van 't Algemeen.
In de voortgezette vergadering te Am-
terdam werd aan de orde gesteld het voor-
stel van het hoofdbestuur inzake subsidies
[tan de centrale vereeniging voor reizende
bibliotheken. Het hoofdbestuur voelt ervoor,
I dat de maatschappij getuigenis aflegt van
I tiaar sympathie voor de reizende bibliothe-.
I ken, waar nog een sterke Nutsstroom voort-
lirloeit naast de andere stroomen, die zich
[sinds de reorganisatie van de reizende bi-
Ibüötheken hebben aangesloten. Het hoofd-
Ibestuur stelt daarom aan de algem. ver-
Igadering voor, aan de centrale vereeniging
I van reizende bibliotheken over het dienst-
Ijtór 1926'27 een subsidie toe te kennen
I van f 500, ofschoon de verplichting, die de
Imaatschappij in 1920 op zich had genomen,
1 Sd een ieder jaar met f 1000 afnemende
Jrobsidie de bovengenoemde vereeniging te
|mbsidieeren, is afgeloopen.
Dit voorstel lokte eenige discussie uit;
bet werd met meerderheid van stemmen
lan genomen.
De begrooting over het dienstjaar 1926
JÏ927. in inkomsten en uitgaven sluitend
I met een bedrag van f 57.202, werd met al-
||emeene stemmen aangenomen.
Hierna werd de vergadering door den
wrzitter gesloten.
Spoorwegpersoneel.
De heer Van Braambeek, lid van di<
l Tweede Kamer, heeft aan de ministers van
I waterstaat en van financiën de vraag ge
krield:
Kunnen de ministers van waterstaat en
[financiën mededeelen, wanneer de tarieven
I zullen worden vastgesteld, bedoeld in de
lartt. 19, 32 en 51 der reeds op 1 October
f 1925 in werking getreden .Pensioenwet
[▼oor de Spoorwegambtenaren 1925"?
De Plattelanders!)ond.
Gisteren vergaderde te Utrecht, onder leï-
ïing van den heer Braat, lid der Tweede
[Kamer, het hoofdbestuur van den Platte-
L landersbond.
De bijna voltallige vergadering besloot,
fcm. indien de financieele toestand van den
[bond op het gewenschte peil gebracht werd,
I «elf candidaten te stellen voor de a.s. ver-
kiezing voor leden van de Eerste Kamer.
Voorts werd besloten voor de a.s. verkie-
[ring voor leden van de Prov. Staten, welke
[het volgende jaar zal plaats hebben, een
f zeer sterke propaganda ie maken en vooral
F te trachten te voorzien in de zeer vele ann-
Tragen voor sprekers.
Voorts werden de statuten gewijzigd, om
1 Tervolgens op de eerstvolgende algemeene
vergadering nader behandeld te worden
Aan de voorbereidende maatregelen voor
&n te houden congres, waarvoor door de
Torige algemeene vergadering Groningen als
plaats werd aangewezen, wordt door de des
tijds daartoe benoemde commissie met
kracht gewerkt.
De algemeene toestand van den bond
werd gunstig geoordeeld.
Centrale Bond van Werkmeesters.
In de te Utrecht voortgezette algemeene
vergadering van den Centralen Bond van
Werkmeesters enz., werden al9 leden van
het hoofdbestuur herkozen de heeren J. Je-
ronimus, als bondsvoorzitter; Joh. Lissen-
berg als secretaris; C. J. Langerak als pen
ningmeester; B. W. Lindeman als gesala
rieerd bestuurder, allen te Utrecht; P. Kra
mer te Amsterdam, en M. J. Hulleman te
Den Haag; terwijl gekozen werden de hee
ren J. Baas te 's Bosch en B. J. Witholt te
Haarlem. Tot redacteur van het bondsorgaan
werd benoemd de heer B. J. Witholt te Haar
lem en tot plaatsvervanger de heer J. Jeroni-
mus te Utrecht.
Besloten werd tot de instelling van een
commissie van bijstand (bondsraad), die zal
bestaan uit elf leden.
Vastgesteld werden de bepalingen waaron
der deze commissie haar arbeid zal hebben
te verrichten. Op voorstel van het hoofdbe
stuur werd een contributieregeling vastee-
steld, bestaande uit 7 klassen onderscheiden
lijk van f0.62 tot f0.77 per week. Aan de
afdeelingen zal 30 pet. der contributie ten
goede komen ter bestrijding hunner huishou
delijke uitgaven.
Besloten werd dat aan de leden die betrok
ken zijn bij een door het hoofdbestuur goed
gekeurde staking of uitsluiting, een uitkee-
ring zal worden verleend uit het reserve
fonds. Aan slachtoffers van een staking of
uitsluiting zal eveneens een uitkeering wor
den verleend.
Besloten werd tot de oprichting van een
ondersteuningsfonds dat afzonderlijk gead
ministreerd en beheerd zal worden. Ver
schillende bepalingen omtrent de werkloo-
zenkas werden gewijzigd, welke wijzigingen
in werking zullen treden na goedkeuring
door den minister.
Besloten werd de uitkeering bij overiijden
met f 100 te verhoogen.
Een voorstel tot invoering van het refe
rendum werd met 27 stemmen vóór en 73
te-gen verworpen.
De vergadering stelde voorts een werkpro
gram vast inzake loonen en arbeidsvoor
waarden, collectieve arbeidscontracten, wet
telijke arbeidsbescherming en sociale wet
geving, arbeidsconflicten, het fondsen wezen,
en de vorming van een Verbond van den Ar
beid.
Na afdoening van een aantal huishoude
lijke zaken werd de vergadering gesloten.
De audiëntie van den Minister van
Financiën zal Maandag niet plaats hebben.
(Vervolg van gisteren).
De Minister van Binnent. Zaken, mr. J.
B. KAN herinnert, ten antwoord aan den
heer Polak, aan de geschiedenis der mis
lukte pogingen om in het Gooi een behoor
lijken toestand te brengen. Ged. van N.-
Holland hebben nu den minister gevraagd,
hoe hij dacht over een vereeniging van
Naaiden, Bussum en Huisen, maar natuur
lijk heeft hij niet anders geantwoord dan
dat hij voorstellen daartoe in overweging
zou nemen. Maar een vereeniging van alle
Gooi-gemeenten is van veel grooter beteeke-
nis, maar zou dit een redding zijn van het
natuurschoon? Men vergete niet, dat daar
mede heel wat tijd zou zijn gemoeid, zeker
meer dan een jaar. Intusschen zal de mi
nister eventueele voorstellen van Ged. Sta
ten van N.-IIolland tegemoet zien.
Wat den zomertijd betreft, ter wille van
den landbouw wil de minister de intrede
van dien tijd niet vroeger doen plaats heb
ben en het doet hem genoegen dat de
spoorwegen hem daarbij ter wille zijn ge
weest. Ter wille van de reizende landgenoo-
ten vindt spr. niet noodig onze dienstregelin
gen met die van het buiten-land te laten
samenvallen.
Wat aangaat de trekhonden, men moet
niet al te hondenlievend zijn en niet ver
geten, dat de eigenaars van hondenkarren
niet tot de kapitaalkrachtigste medemen-
schen behooren en spr. houdt zich voorloo
ps g aan de Trekhondenwet, maar wil gaarne
advies vragen aan de Veekundige faculteit
te Utrecht over de zaak.
Den hr. Hermans zegt spr. toe, dat hij aan
vragen van gemeenten als hij bedoelt vow
rijkssteun aan werkverschaffing gaarne in
overweging zal nemen Wat betreft de Arn-
hemsche mattenvlechterij, zal spr. zeer ze
ker gaarne een eventueele aanvrage onder
zoeken.
Den Heer Smeenge antwoordt spr. dat
hij diens belangwekkende uiteenzetting
gaarne ter kennisneming zal aanbevelen
aan de door hem ingestelde staatscommis
sie. Bevordering van vakonderwijs en leer-
lingwezén in Drente i3 bij spr. reeds in
onderzoek. Een wijziging van de Landar-
beiderswet is bij de Tweede Kamer reeds in
voorbereiding. Hiermede is de behandeling
van de Begrooting van Binnenlandsche Za
ken afgeloopen.
Begrooting van Onderwijs.
Aan de orde is nu de begrooting van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen.
De heer POLAK (s.d.a.p.) bespreekt de
Monumentenwet, welke op komende wegen
moet zijn, en zet uiteen hoe dringend noo
dig dergelijke wet is. Gemeentelijke Monu
mentenverordeningen zijn daarvoor slechts
surrogaten, en leveren ongewenschte toe
standen op. De droeve geschiedenis van den
St Pieterberg is een bewijs te meer voor
de noodzakelijkheid van een Monumenten
wet En er dreigt nog ergerI Spr. wijst
enkel op de Maasbrug, een unicum in ons
land, die met afbraak wordt bedreigd, ter
wijl deze vermoedelijk te vermijden is. Zelfs
als de reparatie 8 ton zou kosten, gelijk is
geraamd, zou spr. daartegen geen bezwaar
hebben. Desnoods brengt het Nederland-
sche volk dit bedrag bijeen. Spr. vraagt een
nader onderzoek door een commissie van
belangstellenden en deskundigen.
In de tweede plaats bespreekt spr. de sub-
sidieering van orkesten. Haarlem kwam
destijds, toen men een regeling ontwierp,
daarvoor niet in aanmerking. Sedert is het
belangrijk verbeterd, maar subsidieering
er van is tot nog toe niet mogelijk, omdat
de regeering niet meer geld voor subsidiee
ring wil beschikbaar stellen. Spr. vraagt
den minister daarom voor het Haarlemse he
orkest voor 1927 een bescheiden subsidie
beschikbaar te stellen.
De heer LINDEYER (S.-D.) bespreekt en
keurt af de achterstelling van diploma A
van het eindexamen H. B. S. bij het diplo
ma B, speciaal wat betreft candidaat-amb-
tenaren voor den Indischen dienst Diploma
A geeft geen recht tot toelating tot dit exa
men en spr. komt daar legen op.
De heer JANSSEN (R.-K.) is het met den
heer Polak eens omtrent de noodzakelijk
heid van een Monumentenwet. Wat echter
de Maasbrug betreft, zet spr. uiteen, dat de
gemeenteraad van Maastricht niet op losse
gronden zijn goedkeuring heeft gehecht aan
de afbraak van de brug. Spr. noemt een
aantal overwegingen, hoofdzakelijk betoo-
gend, dat de brug voor de scheepvaart een
sta-in-den-weg is, en bovendien is de brug
onsoliede. In verband met de voltooiing
van het Julianokanaal en van den bouw
van een sluis ten Zuiden van Maastricht,
kan de brug niet gehandhaafd worden.
Het feit, dat een der peilers zwak slaat,
is een derde argument voor de afbraak,
maar daarmede gaat spr. niet accoord en
dit argument had men niet moeien gebrui
ken om een beslissing te formeeren.
Maar spr. zal intusschen elke oplossing
tot behoud van de brug toejuichen en zoo is
het ook gesteld met elk lid van den gemeen
teraad van Maastricht Een afdoend voor
stel kent spr. echter niet, met halve oplos
singen heeft hij evenwel geen vrede.
Ook het verkeer over de rivier vraagt een
betere brug, maar een tweede brug is niet
onmiddellijk bij de oude te leggen.
Spr. hoopt evenwel met den heer Polak,
dat er termen beslaan voor een nader onder
zoek ofschoon hij niet zeker is van een be
vredigenden uitslag.
De Minister von Onderwijs, K. en W., de
heer WASZINK, antwoordt den heer Lin-
deyer, dat de zaak der diploma's A en B is
onderzocht en dat er een wijzigingswet ge
reed Ligt. Met den heer Polak betreurt spr.
dat er nog geen Monumentenwet is. Er ligt
een ontwerp gereed, doch spr. vond er moei
RECLAME.
5840
lijkheden in, waarvoor hij een oplossing
zoekt.
Wat de Maasbrug betreft, d® Minister
van Waterstaat moet bewijzen, dat de brug
weg moet; anders zal zij behouden blijven.
Er zijn over die zaak al commissies doende
geweest, doch resultaat heeft dit niet opge
leverd. Mocht ér een nieuwe commissie ko
men, dan dienen de leden geen belangheb
benden te zijn, maar ook de vroegere advi
seurs gingen er van uit, dat de brug niet cm-
noodig mag worden weggebroken. Voorloo-
pig bestaat er echter geen gevaar voor de
brug, omdat er slechts een beginselbesluit
is. Bovendien zal tegen verwaarloozing
moeten gewaakt worden.
Subsidieering van het Haarlemsche Orkest
mogelijk te maken door de subsidies aan
andere orkesten in te krimpen, wil spr. niet,
maar hij zal nagaan, wat hij voor 1927 zal
kunnen doen.
De behandeling van de Begrooting van
Onderwijs, K. en W. is hierbij afgeloopen.
Aan de orde is de
Begrooting van Marine.
De heer LINDEYER (S.-D.) bespreekt den
dienst van het Loodswezen in verband met
de opheffing van het Departement van
Marine en vraagt hoe het er bij de ophef
fing mede zal gaan. Wijders klaagt hij
over de te militaire wijze, waarop met het
personeel wordt omgegaan.
Omtrent het ongeluk met den loodsschoe-
ner „Terschelling" wil spr. geen oordeel
uitspreken, maar z. i. levert het een aan
wijzing, dat het loodswezen niet onder
Marine behoort te ressorteeren.
De Minister van Marine ad interim, de
heer LAMBOOY, antwoordt, dat hij inder
tijd zijn voornemen had te kennen gegeven
het Loodswezen bij Waterstaat ie brengen,
doch met den huidigen Minister van Water
staat is hij nog niet lot overeenstemming
gekomen. Die overbrenging acht hij noodig,
omdat de Minister van Waterstaat ver
keersminister is, niet omdat de organisatie
bij de Marine niet goed zou zijn. Integen
deel voor het beheer van den Loodsdienst
heeft spr. alle hulde en geen beier men
sehen voor de leiding dan zee-officieren,
die al onze zeegaten zoo goed kennen.
Ons loodswezen heeft dan ook in het bui
tenland een uitstekenden naam. Dat er bij
ons loodswezen militaire opvattingen be
staan, i9 in bet algemeen niet juist, maar
goede tucht is onmisbaar bij dezen dienst
tak. De onlangs ingestelde commissie van
beroep is een adviescommissie voor den
Minister, naar werking wachte men liefst
eenigen tijd af. Het Georganiseerd Overleg
heeft zich met die commissie vereenigd.
Het ongeluk met de „Terschelling II"
heeft aanleiding gegeven tot de instelling
van een commissie, en spreker heeft aan
gedrongen op volslagen openbaarheid. Haar
rapport dienen we dus af te wachten.
De beschouwingen over de begrooting
van Marine zijn afgeloopen.
Aan de orde is de
Begrooting van Waterstaat.
De heer H. POLAK (S. D. A. P.) be
spreekt den Raad voor de Scheepvaart in
verband met de ramp van de „Terschelling
II", waarover hij een uitvoerige bespreking
houdt.
Spr. vindt het zonderling, dat de Raad
voor de Scheepvaart de zaak niet heeft on
derzocht, omdat de ramp niet onder de kust
heeft plaats gehad, terwijl niettemin Marine
een onderzoek onder de kust heeft doen in
stellen. Uitgebreid was dat onderzoek in
tusschen niet, doch een loodsvaartuig is
een kustvaartuig en ook in verband met de
windrichting kon men onderstellen, dat de
schoener wel degelijk op onze kust is ver
ongelukt. Eerst geruimen tijd later is be
gonnen met een onderzoek door twee
sleepboolen, doch geheel in orde is dit ook
niet geweest. Dat alles zou niet gebeurd
zijn, zoo de Raad voor de Scheepvaart
direct had ingegrepen. Zijn optreden zou
veel overbodig hebben gemaakt. Spreker
vraagt nu den Minister van Waterstaat of
hij het gewenscht oordeelt alsnog met zijn
collega van Marine te confereeren over een
overdracht van het onderzoek aan den
Raad voor de Scheepvaart.
De vergadering wordt tot heden II uur
verdaagd.
(Vervolg van gisteren).
De tandtechnici.
Aan de orde is de interpellatie van me
vrouw De VriesBruins, over de uitvoering
van de wet van 29 Juni 1925, tot wijziging
van de wet van 24 Juni 1876, houdende re
geling van de voorwaarden tot verkrijging
der afzonderlijke bevoegdheid tot uitoefe
ning der tandheelkunst en van de uiloefe
ning dier kunst, zooals deze wet laatstelijk
is gewijzigd.
Mevr. DE VRIES—BRUINS (V. D.) licht
de navolgende vragen toe:
le. Acht de Minister de uilvoering der
wet van 29 Juni 1925, houdende wijziging
van de wet van 24 Juni 1876, Stbl. 117,
houdende regeling van de voorwaarden tot
verkrijging der afzonderlijke bevoegdheid
lot uitoefening der tandheelkunst en van de
uiloefening dier kunst, zooals deze wet laat
stelijk is gewijzigd, in overeenstemming met
de bedoeling van den weigever?
Door Mrs. C. N. WILLIAMSON.
Nedcrlandsche vertaling van Ada van Arkel.
I 8
Ia plaats van de verwarming in haar
geest, ontstaan door den schrik, le voltooien,
zooals het een paar seconden te voren had
êreigen le doen, had het vallen van de
foode druppels van de zoldering het werk
Tan de vreemde geluiden achter den muur
niet gedaan. Het meisje was nu zelfs be-
'taard genoeg om de schade, die aan het por
ted, dat zij in het oude deel van Scott had
Sevonden, was toegebracht, te betreuren. Zij
trachtte het te herstellen door er een stroom
^aler over le gieten, terwijl de vlek nog
Tersch en nat was. Ondanks haar pogingen
bleef de vlek echter maar het felle rood was
I Veranderd in zacht rose, zoodat het scheen
glimlachende gelaat van den jongen
j ®et een leere vleeschkleur was getint. De
Potloodlijnen, reeds te voren zoo vaag. wa-
««n dit nog meer geworden door het water,
j Jpaar toch waren zij niet ui'.gewischt en
I bheila was daar blij om.
Zij wist niet wie de jongen geweest was;
Els hij nog leefde, moest hij nu een oudere
toan zijn, te oordeelen naar den snit van
Fj11 heeren; zij zou waarschijnlijk nooit iets
te welen komen over hem zelfs al was dit
e moeite waard. Toch stelde zij er belang
te en zei ig zichzelf dal, waar zij klaarblij-
*hjk in de verte familie was van de Glen-
Tly's door haars vaders familie de Douglas-
11 de jongen van de teekening misschien
een verre neef van haar was. Dit huis was
altijd het huis van de Glentorly's geweest,
lot voor korten tijd, toen het voor hotel was
verkocht, en waar alles, wat het bevatte,
meubelen, boeken, schilderijen, 't eigendom
was geweest van de Glentorly's, was het
heel waarschijnlijk, dat de jongen een lid
van de familie was.
„Ik zal hun bloed waardig zijn, als het
werkelijk in mijn aderen stroomt," dacht
Sheila, „en ik zal geen lafaard zijn in hun
huis."
Als een beloomng voor haar moed, kwa
men er geen geluiden meer en er vielen ook
geen roode druppels meer van het plafond.
Als de rose vlek niet op de leekening was
geweest, zou het meisje langzamerhand heb
ben kunnen gaan gelooven, dat alles een
booze droom was geweest; maar de practi-
sclie kant van haar natuur kwam nu boven
en zij wist beter. Zij begreep en zag in, dat
zij wel degelijk reden had om bang te zijn;
maar haar strijdlust was opgewekt en zij
was van plan vroeg of laat een verklaring
le vinden voor alles, wat gebeurd was.
„Ik zal het zelve ontdekken, als ik kan.
zonder iemand in mijn vertrouwen te ne
men," besloot zij.
Het eenige, wat het meisje echter niet
kon doen, was weer naar bed gaan. Zij bleef
in haar ochtendjapon opzitten tol het maan
licht bleeker werd en overging in het mor
genrood. Toen, loen de torenkamer grijs was
van hel licht, ging zij liggen en viel werke
lijk in slaap.
Het was over zevenen, loen zij wakker
werd, en zij had nauwelijks drie uur gerust
Toch voelde zij zich goed en vol lust, om,
geholpen door opwinding, door ie maken wat
er nog voor ervaringen voor haar waren
weggelegd.
Het eerste, wat zij deed, was zorgvuldig
de zoldering inspecteeren, of daar ook een
roode vlek te zien was; maar er was niets,
hoewel de morgenzon door het oostelijk ven
ster binnenstroomde. Er was echter een
breede barst in een van de donker-eiken-
houien balken, die het plafond kruisten, pre
cies op de plek, zoo ver zij kon nagaan, waar
de robijnroode druppels waren uitgekomen,
en op de schets waren uileen gespat Maar
er hadden nog heelwat meer roode druppels
door zulk een spleet in het zwarte hout
kunnen komen, zonder dat zij een spoor
achterlieten. Als zij het geheim moest uit
vinden, zou het niet zijn door zoo iets als
een roode vlek in de zoldering.
Sheila baadde en kleedde zich vlug aan
en was bijna gereed, toen de bediende, die
den vorigen avond haar diner had gebracht,
aan de deur klopte met een smakelijk uit
ziend ontbijt Een heerlijke geur van thee
en bros gebakken spek en toost prikkelde
haar neusgaten aangenaam en zij was dub
bel blij, dat zij niemand dien nacht te hulp
had gerpepen, nu de gewone dingen van alle
dag ale een geruststelling binnen kwamen.
Als zij het gedaan had, zou het nieuws nu
door^het heele hotel verspreid zijn en iedere
bediende zou welen, dat de „nieuwe secre
taresse zoo geschrokken was."
Zelfs nu vond zij, dat de kellner haar
met heimelijke belangstelling aankeek, ge
heel verschillend met den blik van den vo
rigen avond. Het was of hij* iets verwachtte.
„Ik hoop, dat u goed geslapen heeft, juf
frouw," zei hij beleefd en Sheila bedankte
hem en zei met luchtige opgewektheid, dat
zij zich nooit beier had gevoeld, dan dezen
morgen. En het mooiste was, dat hel volko
men waar was. Het meisje voelde zich lot
alles in slaat.
Zoodra zij ontbeten had, begaf zij zich op
weg naar de kenner van mijnheer Mc. Kin-
non, maar zij kende den weg nog niet in dit
reusachtige en uitgestrekte oude huis, en
het was gemakkelijker gezegd dan gedaan
om te komen waar zij wezen wilde. Na
eenig heen en weer dwalen kwam zij door
een gang in een groote vierkante hall, d:e
zij zeker wist nog nooit eer le hebben ge
zien. Er was een trap naar beneden in het
midden en zij besloot, dat het beter zou zijn
naar beneden te gaan dan teTug te keeren
en misschien weer te verdwalen. Beneden
zou zij waarschijnlijk wel bedienden van
van het hotel ontmoeten, die haar terecht
konden helpen.
Er stonden echter verscheidene dames
bij elkaar op de derde of vierde trede.
Sheila wachtte een oogenblik op eenigen
afstand, denkend, dat zij wel naar beneden
zouden gaan, maaT ziende, dat zij zich niet
bewogen en dat de trap heel breed was,
dacht zij, dat zij misschien langs hen heen
kon gaan zonder haar te storen. Zij ging ta
melijk verlegen naar voren, met het gevoel,
dat zij een betaalde employée was en dat
het een zware beleediging zou zijn voor
iemand in haar positie om de gasten le hin
deren. Dichterbij komend, zag zij, dat één
van de drie dames het mooie jonge meisje
was, waarmede zij gisteren van Londen had
gereisd. Zij droeg dezen morgen een korte
witte sjerge japon met elegante witte schoen
tjes en had een hoed op, zoodal zij vermoe
delijk juist uit wilde gaan of juist terug was
gekeerd, hoe vroeg hel ook nog was.
Eén van haar metgezellen op de trap was
een oudere, er vrij zonderling uitziende
dame met camée-achtige trekken, verscho
ten blond haar, „would-bo" artistiek opge
maakt, en een aesttietiscfce japon, meer ge
schikt voor een Londensch boudoir tegeo
theetijd, dan voor de morgenuren in een
Schotsch hotel.
De derde persoon was een zeer opval
lende vrouw van misschien twee of drie en
dertig jaar, stellig een vreemdelinge, van
een Joodseh type, met prachtige donkere
oogen als bronnen van licht, een eigenaar
dig bleeke en toch frissche gelaatskleur en
zwart haar, dat weggolfde van een buiten
gewoon laag, smal voorhoofd.
Eén blik was genoeg om deze nieuwe per
soonlijkheden in Sheila's brein vast te leg
gen. Zij zag ook, dal de sleep van de oudste
van het trio zoodanig over de trap lag uil-
gespreid, dat zij, hoe breed die ook was, niet
voorbij zou kunnen zonder de japon op zij
te schuiven of de draagster te vragen haar
voorbij te laten. Zij was nu dicht bij het
groepje en op het punt terug le keeren, toen
er iets gebeurde.
„Wel, het was kapitein Derby 1" riep de
dame met de sleepjapon. „Wist u dat niet,
lady Viola?"
„Neen ik ik," het meisje stotterde
en wankelde even alsof zij een slag in het
gezicht had gekregen.
Sheila zag onmiddellijk hoe zij haar kon
behoeden voor de schande van een onvrij
willige bekentenis. „Neemt u me niet kwa
lijk," zei ze snel, „ik vrees, dal ik op uw
japon heb getrapt en u achteruit trok. tiert
spijl me zoo; ik hoop, dat ik niets ge9chenrrt
heb."
(Wordt vervolg<0