Konijnen-Liesje. .Weer werd er óën gans gemist er {waren er nu nog maar zeven. „Waar is zij V' vroeg de ganzerik, boos snaterend, aan do anderen. Treurig bogen dezen hun kop en fluisterden door hun neus: ,,Op het poneert! Op het concert?" „Men kan de oogen niet overal hebben", zeiden eenigen 6nibbig. Allen waren boos. Eindelijk besloten zij eensgezind hun laatst verloren vriendin niet in den steek te la ten. Daarom waggelden zij zoo behoed- •saam en stil mogelijk weer naar de strui ken, vanwaar zij het concertgezelschap konden opnemen zonder zelf gezien te worden. Juist waren zij op een prachtig bloembed neergestreken en hadden zij de vleugels op hun rug samengevouwen, toen het concert begon. Er werd een marsch 'gespeeld en de ganzen waren plotseling stom van verbazing. Nog nooit in hun le- ,ven hadden zij muziek gehoord en ze war fren daarom hoogst hoewel aangenaam verrast. Met scheef gehouden koppen fen stralende oogen luisterden zij naar de wonderbare tonen. Merkwaardig! Hoe lan ger zij luisterden, hoe meer enkele tonen hnn bekend voorkwamen, ja, ten telotte wa. ren zij er van overtuigd, dat hun verloren vriendin aan het concert medewerkte, want geen ander dan zij was in staat zulk een krachtig geluid voort te brengen. In ver- rukking bleven zij luisteren. Toen zij ech ter de vermeende ganzenstem opnieuw hoorden, konden de opgewonden dieren zich niet langer inhoudenzij snaterden om het hardst met de muziekinstrumenten. Daarbij keken zij naar de menschen om te zien, of zij nog niets van him verloren metgezellin konden ontdekken. Maar ach! het kwam geheel anders uit dan zij ver wacht haddenWant nauwelijks had men hun gesnater vernomen, of de dolle jacht en het steenen gooien begon opnieuw, zoo dat liet onmuzikale ganzengezclschap ten tweeden male onder een regen van steenen pp de vlucht moest gaan. Hevig verschrikt en geheel uitgeput von den zij elkander eindelijk terug, een heel eind van dien vreeselijken concerttuin weg. Ditmaal ontbrak er geen. Daar de zon reeds sterk aan het dalen was, beslo ten zij een rustplaats te zoeken en deze hadden zij spoediger gevonden dan zij eerst dachten, want eenige honderd schreden verder zagen zij een klein boschje, dat een heerlijke slaapplaats aanbood. Na de groote vermoeidheid, die zij doorstaan en de ontzettende avonturen, welke zij be leefd hadden, meenden zij eindelijk een oord gevonden te hebbeh, waar zij rustig kenden slapen. Zorgvuldig koos iedere gans een plekje uit en liet zich met een onder drukten zucht neer, denkende, dat zij on middellijk zou kunnen inslapen. Maar de ganzerik scheen een andere meening te zijn toegedaan. Hij verkeerde in een zeer op gewonden stemming en gaf hiervan her haaldelijk blijk. Eenige ganzen gaven hem 'den raad wat te gaan slapen, doch hij was niet voor rede vatbaar en snaterde maar door, zoodat het nog een heele tijd duur de, vóór de kleine schaar deft slaap "kon vatten. De maan stond reeds hoog aan den hemel, toen hij eindelijk wat kalmer werd. Niemand had echter aan den vijand ge- 'daoht, die hier in het bosohje hun slaap feou kunnen storen. Heintje de Vos, die gauwdief, woonde niet ver af en kwam •juist van een vcrgeefschen strooptocht in zijn hol terug, toen do ganzerik voor het (aatst, en eigenlijk reeds half slapend, zijn aieening te kennen gaf. Voorachtig sloop Heintje naderbij. Met een forschen greep pakte hij een vleugel van den vogel beet en |hij zou den ganzerik stellig gewurgd heb- 'ben, als deze zich niet hevig verschrikt zóó plotseling los rukte en weg vloog, dat Heintje er niet op verdacht was. Do anderen waren echter door het leven wak- Iker geworden en maakten zich luid snate rend en in aller ijl uit de voeten. Toen do zon opkwam, waren er nog Itnaar zeven van de tien ganzen over en deze zeven vormden een .«reuvig en ver moeid en ontsteld gezelschap, dat zich lang zaam in beweging zette. Het duurde niet [lang, of zij zagen een dorpje vóór zich lig gen. Zij waggelden er heen en kwamen fuist bij een boerderij, toen de boerin het "evoaelte voederde,. De goede yrouw kreeg medelijden met de zoo erbarmelijk uitzien de ganzen, zij lokte ze en gaf ook hun ruimschoots tc eten. Toen zij zich niet ver dreven zagen, bleven zij daarna rustig in een hoekje zitten. Intusschen werden onze ganzen op hun boerderij 's middags wel gemist, doch men had geen onderzoek naar hen ingesteld, in de veronderstelling, dat zij uit zichzelf wel weer terug zouden komen* Toen dit cen ten tegen den avond nog niet het geval bleek te zijn, was Ce boer hier en daar gaan vragen en had hij van de boterboerin gehoord, dat zijn ganzen op weg naar de stad gezien waren. Daarom begaf hij zich den volgenden morgen vroegtijdig met een handkar op weg en ging het spoor zijner ongelukkige dieren na. De baanwachter, bij wien hij de eerst verloren gans in vrij goeden toestand terugvond, gaf hem de richting van het park aan, de kellriei wees hem het boschje, waar hij tot zijn ontstel tenis verspreide ganzenveeren vond. Ver der gaande kwam hij in het dorpje, waar de ganzen gevoederd waren en eindelijk zag hij op een boerderij zijn dieren als toonbeeld van ellende in elkaar gedo ken in een hoek zitten. Hij liep het erf op en nadat hij gezegd had, wat hij zocht, «o de ganzen werkelijk als zijn eigendom her kend had, bond hij de dieren met touwen op zijn kar en reed ze naar huis, diep te leurgesteld, dat hij twee exemplaren miste. Van deze twee heeft hij nooit meer iets vernomen. Voor hen was het avontuur al heel treurig afgeloopen eD de gaazen, die er goed afkwamen, namen zich stellig voor, nooit meer hun dorp te verlaten. Al mocht het dan ook nog zoo mooi en heerlijk zijn in de stad, hun beviel het toch maar beter in hun dorpje. Konijnen-Liesje is verdwaald; ze is ten einde raad de zon gaat onder; zeker is, het al verschrikk'lijk laat. Ooh, waar is moeders holletje toch in het Knollenland? Konijnen-Liesje loopt en zoekt van d'éën naar d'and'ren kant. Haar hoepel hangt haar aan den arm; neen, spelen wil ze niet Konijnen-Liesje heelt daarvoor nu veel te veel verdriet. Hoera, daar komt de goede fee van duin en bosch en veld, van wie ik je al eerder eens wat aardigs heb ve"'"1'" Ze helpt graag al de dieren, die in nood of zorgen zijn En heeft nu ook veel medelij niet Liesjekind-Konijn.V Het kleine ding is gauw getroost cn stapt aan feetje's hand zoo vroolijk voort van; één, tweejirie>7 ngar moede?*. I&oligDlaiMfcV5

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 18