DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 14.
Zaterdag 17 April
Anno 19-26.
ill 軫«6««t*6««e«*6 ill
Robbedoes.
Herinneringen van een
Oude Paraplu.
w w w «1 4 <»WW| OtwG i04
51 JI 18 J t 5 g 11 1 i 5I f I i 5 i 1t 9 S o 1 i 1
"•;i 1i;* '•x.i 11;«-*
.Vaar het Engelsch van L. E. TIDDEMAN,
Vrij'bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
o)
Hoofdstuk V.
Gevangen!
Eenige dagen na Beps bezoek aan den
majoor, zat zij <ip een middag met juffrouw
Tomson en Hector in de serre thee te drin
ken, dat wil zeggen juffrouw Tomson en
Bep dronken thee, Hector kreeg een scho
teltje melk.
Nu was Hector een vriendelijke, goed
aardige hond, doch er was één diersoort,
dit hij niet kon uitstaan. Het was zelfs al
niet geraden den naam te noemen. Maar
Bep deed dit dikwijls voor de grap. Zij be
gon dan:
,Er. waren eens in een land heel ver van
hier allerlei wilde dieren: tijgers, beren,
leeuwen. O, dat -zou ik nog lieelemaal ver-
elen, 'brave Hector, er was ook een olifant
met groote, breede ivoren slagtanden."
Hector^ bleef rustig zitten knipoogen
tegen zijn jeugdige meesteres, die haar on-
eduld niet langer kon bedwingen en maar
dadelijk met de deur in huis viel.
„En," ging zij voort, „te midden van al
deze wilde dieren was een aardig lief,
klein poesje."
Kssl Meetor holde heen en weei*, luid
blaffend en snuivend en met opgestoken
ooréb. Anders was hij altijd zoo'n rustige,
bedaarde houd en nooit lastig of druk. Dien
middag echter scheen hij geheel van streek
l»? zijn-, hij at rioch dronk. Juffrouw Tomson
werd er boos om. Zij had het druk gehad
en dacht nu eens rustig te zitten en van
haar kopje thee te kunnen genieten, doch
het blaffen en grommen van den hond be
dierf alles.
„Koest, domme hond!" riep zij luid.
Nu werd Bep boos.
„Hector is niet dom," zei zij,:u weet we!,
dat hij nooit dom is. Er moet hier of daar
een poes zijn."
Toen zij dit woord uitsprak, begon de
hond nog harder te blaffen, hij sprong tegen
ae deur op en gaf door krabben te kennen,
dat hii er uit wilde. Bep stond op en liet
hem naar buiten gaan; zij ging hem ach
terna om te zien, wat hem zoo ongedprig
maakte. .Hector rende den tuin door, het
grind van de paden sloof onder zijn
pooten weg. Bep holde hijgende achter hem
aan. Hij bleef voor de schuur staan en snuf
felde erg aan de deur.
Bep bleef nu ook staan cn bedacht, dal
er in de schuur een val stond om ratten te
vangen. Beps vader had den koetsier toe
stemming gegeven hier een val te zetten,
nadat- hij de koppen en vleugels van zijn
lievelingsduiven in het rond verspreid had
gevonden; terwijl de ratten hen verder had
den opgègeten. Zij vroeg zich af, of er mis
schien een rat gevangen was en Hector dat
rook, want zijn reuk was bijzonder scherp.
„Och, lieve help!" riep Bep uit.
Juffrouw Tomson kwam nu ook aanloo-
pen, hijgend en buiten adem.
„Och, lieve help!" riep ook zij uit. „Wat
moeten we doen?"
Rep had intusschen een kruiwagen voor
het raam gereden, was er op geklauterd en
keek nu naar binnen.
Zij hoorde een vreemd geluid en ver
bleekte plotseling door hetgeen zij voor
zich zag. Er was werkelijk iets gevangen,
een groot zwart dier, een kat Haar eene
poot zat stijf in den val en zij had zoo'n
pijn. dat zij heelemaal wild leek.
„Wie weet, hoe lang zij al in den val
zit," riep Bep. „We moeten hem er dadelijk
uit halen."
„Ik kan. het'onmogelijk doen," riep juf
frouw Tomson; ,,ik ben veel te bang. En jij
ook,'Bep..je ziet zoo wit als een doek."
Bep dacht op dat'oogenblik heelemaal
niet* aan zichzelf, zij wist niet eens/of zij
bang was of niét. Zij dacht alleen maar aan
de arme zwarte kat en aan de piin, die zij
aan haar poot moest hebben. Zij zou on
middellijk in de schuur zijn gesneld, als juf-
ffoiiw Tomson haar niet tegengehouden
had.
„Daartoe gééf ik mijn toestemming niet,"
zei de oude dame vastberaden.
Bep sprong van den kruiwagen af en hol
de zoo hard zij kon naar huis, steeds roe
pende:
„Tom! Tom! Tom!"
Tom was juist op een schaduwrijk plekje
in den moestuin bezig. Hij keek erg slaperig
.en wreef zijn oogen uit.
„Is er iets aan de hand, Bep?" vroeg hij.
Het kind kon niet spreken; zij greep hem
bij een,arm en. trok hem mee, aan één stuk'
doorloopend. totdat zij aan.de schuur kwa
men. Daar liet ze hem door het raam kij
ken. Toms rood haar rees overeind van
schrik.
„Ga gauw naar binnen." riep Bep, „cn
haal de arme poes er uit."
„Dat durf ik niet."
Bep keek hem vol verbazing aan.
„Durf jij dat niet?"'vroeg zij.
Tom kon op haar gezicht lezen, dat hij
haar erg tegenviel. Hij deed een zwakke
poging om do deur open te maken, doch
sloot haar weer onmiddellijk.
„Johan is met Vader uit rijden," zei Bep:
..wc zijn dus maar met ons drieën? juffrouw
Tomson, jij en ik. Eén van ons moet dus
gaan."
„Die kat is bepaald wild." begon Tom
weer. „Zij zou je verscheuren, als je dicht
bij haar kwam."
„En durf je daarom niet?" vroeg Bep „J?
bent een lafaard. Tom!" Meteen duwde zij
liem op zij, maakte de deur open cn vóór
juffrouw Tomson of Tom haar kon tegen
houden. was zij in de schuur. In 't volgend
cogfsihlik was haar liand aan den wal cn
waf Poes bevrijd.
Zij lag in een hoek van de donkere
schuur en keek F met haar gele oogen
aan. Op dat oogenblik kwam Hector met
zijn kop om den hoek van de. deur. Bep
greep hem bij zijn halsband en bracht hem
in huis. Toen zij hem veilig opgfiWoten had,
ging zij weer naar de schuur teru
daar juist haar vader staan.
Tot zoover had Bep zich dapper gehou
den, maar nu zij haar vader zak, wierp zij
zich in zijn armen en begon het uit te snik
ken Juffrouw Tomson moest nu precies
vertellen, wat er gebeurd was en Tom
stond er vrij schaapachtig bij te kijken.
„Schaam je wat. Tom." zei de dokter; „ik
dacht niet, dat je zóó laf was."
fug en zag
Tom draaide verlegen met zijn pet in zijtt
handen.
„Ik ben zoo bang voor krabben van een
kat," zei hij eindelijk. „Moeder zegt, dat ze
vergiftig kunnen zijn en de oude juffrouw
Almon, die bij ons in de buurt woont, was
er zeven maanden ziek van en
„Onzin!" zei de dokter. „Je bent nog
banger dan een muis. Jij wordt nooit een
man."
„Lieve kind," ging hij voort tegen Bep,
„er moet wat gedaan worden voor je zwarte
beschermeling, maar we moeten eerst zien
haar te vangen."
Bep hield haar adem in, toen haar vader
de schuur binnenging en de poes met de
gele oogen bekeek, die siste en spuwde,
aisof een vijand haar naderde in plaats van
een vriend, die haar wilde helpen. Maar
sissen en spuwen hielp al bitier weinig;1
zij werd weggebracht en voordat Poes het
zelf wist, was haar pootje verbonden en lag
zij in een mandje naast de keukenkachel.
(Wordt vervolgd.)'
Oef, wat is bet saai en vervelend in
die donkere, kleerkast, waarin ze mij .ge
stopt hebben! De blauwe parasol, die naast
mij staat, kijkt mij altijd vol min
achting aan en dat kan ik niet ver
dragen, want daartoe is natuurlijk heele
maal geen reden. Om te tooneo, dat ik
volstrekt niet de eerste de beste ben, vatta
ik het besluit op, mijn herinneringen, dus
mijn levensgeschiedenis, eens op te schrij
ven. Deze bezigheid zou mij tevens den
tijd korten.
Tóen ik nieuw de menscheti zeggen
jong1 was, zag ik er heel sierijjk uit
en stond ik eenigen tjjd voor een winkel
raam om da voorbijgangers te lokken. Pa
winkeljuffrouw zei altijd, dat ik van zeer
iijnc kwaliteit was.
Vóór dat raam vond ik bet heel prettig:
je kon alles zien. wat er op straat gebeurde
en mijn kameraden, eetvgo zwarte paraplus
er< verschillende licht en donker gekleurde
parasols, waren heel spraakzaam. Ook had
den we veel plezier door een dikke, ka
toenen paraplu voor het lapje te houden,
die wel heel trotsch naast ons stond, maar
toch eigenlijk heel eenvoudig en zelhs lomji
was.
Van die ongelukkige „stomp-parapluutjes",
ruo uoem ik de teg nwoordige korte, dikke
dingen, die allesbehalve elegant zijn en toch
een verbeelding hebben als hun stok dik
is, van die ongelukkige ..stomp-parapluutjes"
stond er niet ééntje voor het raam. Dat
soort kwam in onzen deftigen winkel niet
voor.
Op een middag bleef eau jongmeosch
langen tijd vóór het winkelraam staar om
ons. deftige paraplu's aandachtig te bekij
ken Spoedig daarna kwam do hand da-
winkeljuf frouw, pakte mij beet en legÏ9
me op do toonbank.
Daar s'.ond hetzelfde jongmenseh, dal
daareven buiten naar ons had staan kijken
en mi; blijkbaar boven mijn makkers ver
kozen had; hij stak mij op, bekeek mrj,
nauwkeurig, vroeg naar den prjjs, legde'
een heele rij zilveren geldstukken op de