VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
»^qf^>?tijiiTliyi;?;i;i;;;i si::>tgiaT>*> jiiiii
No. 13.
Zaterdag 10 April
Anno 1926.
Robbedoes.
ft*
Vaar het Eagelsch van L. E. TIDDEMAN,
Vlij bewerkt door
O. E. DE LILLE HOGERWAARD.
i).
HOOFDSTUK IV.
Op Visite bij den Majoor.
Toen Bep twee dagen na het bezoek aan
Jen majoor aan het ontbijt kwam, vond zij
een briefje naast haar bord liggen, iets
wat natuurlijk lang niet eiken dag voor
kwam. Eerst dacht zij zelfs, dat het een
vergissing 'was, maar toen zij het adres
bekeek, zag zij, dat het wel degelijk voor
haar bestemd was. Haar naam stond er
op', doch het was niet duidelijk gescheven.
Met moeite ontcijferde zij
Jongejuffrouw -Bep Halm
't Zonnehuis,
Dalton.
Nu, zij was jongejuffrouw Bep Halm en
het huis van haar vader heette 't Zonne
huis, maar wie zou het briefje geschreven
hebben 2
Zij ging naar haar vader en liet het hem
zieD. Zij begreep er niets van.
Lieve kind", zei .haar vader, ,,wat zou
je er van zeggen, als je den brief eens
openmaakte, dan kun je zien, van wien
hij- komt."
Dit was een goede raad. Bep schcurue
neb couvert open en las:
Mijn lief vriendinnetje,
Ik zit nog altijd met mijn voet op een
laag stoeltje en verveel me erg, omdat ik
geen klein meisje heb. Denk je, dat je
wider je eens een middag zou willen afstaan
om een eenzamen ouden man gezelschap te
houden en heb je er zelf lust in t
Na vriendelijke groeten,
Majoor Wallis.
Bep liet den brief uit haar hand vallen.
„O, lieve help!" riep zij uit.
„Heb je er niet veel zin in vroeg dok
ter Halm. „Je moet zelf maar beslissen."
„Zou u er niet met majoor Wallis over
kunnen spreken 1" vroeg Bep.
„Nee kindje, de brief is aan jou geadres
seerd en je moet dus zelf een besluit rie-
men."
„Dat is zoo moeilijk," zuchtte Bep, „en
dat duurt soms zoo lang."
„Nu, je kunt er den heelen middag over
denken", antwoordde haar vader lachend.
„Je hebt geen haast te maken."
Bep bracht den middag in den tuin door
maar de bloemen en struiken noch Hector
konden haar raad geven. Zelfs Tom niet,
hoewel zij 't hem vroeg. Hij kwam met
zijn langzamen tred voorbij, terwijl hij zijn
mand droeg.
,,Tom," riep het kind.
„Ja Bep," antwoordde hij.
„Je'hebt zeker geen erge haast?"
Deze vraag was eigenlijk geheel over
bodig, want Tom haastte zich nooit.
„Nee, ik heb geen haast. Wat wou je
graag V'
„Tom, heb je majoor WalliB wel eens
gezien V
„Ja."
Tom zette ziin mand op den grond, licht
te zijn pet op en streek met zijn vingers
door zijn rood haar.
„Of ik majoor Wallis wel eens gezien
heb?" zei hij. „Nou! Gezien en gehoord
ook; hem verleden week maar al te goed
gehoord. Dat zal ik niet licht vergeten."
„Wat zei hij dan V'
„Hij zei, dat hij wel eens met mo bou
afrekenen."
„Waarom
Tom aarzelde even.
„Ja, om je de waarheid te zeggen
„Natuurlijk, je moet altijd de waarheid
spreken
„Om jc de waarheid te zeggen, er hin
gen appels over zijn muur en ze zagen er
zoo lekker uit. Er waren er een heele hoop;
hij zou ze zeker niet missen. Ik heb er
een paar geplukt
„Dat was stelen, Tom."
„Dat zei de majoor ook."
„Ik begrijp best, dat hij zei, dat hij met
je afrekenen zou. Dat zou Vader ook doen.
Maar Tom, zoo vreeselijk is de majoor toch
niet, want hij heeft me gevraagd, of ik een
heelen middag bij hem wil komen. Zou
•n mijn plaats gaaD V'
„Nee hoor! Ik ging H3g liever in het
hol van een tijger."
„Wat een onzin, Tom."
Bep draaide zich om. Tom hoefde ze niet
om raad te vragen.
Zij ging weer met Hector spelen en had
nog juist tijd om een schoone jurk aan
te trekken, voor haar vader thuiskwam.
„Nu, kleintje," zei deze, terwijl zij te-
gneover elkaar aan tafel zaten, „heb je
al een besluit genomen V'
„Ja," antwoordde het kind. „ik heb er
den heelen middag over gedacht. Al6 't
niet zoo warm was, zou ik er misschien
eerder mee klaar geweest zijn."
„En wat ben je van plan te doen 2"
„Ik heb eigenlijk niet veel zin om naar
den majoor te gaan en Tom zou liever in
het hol van een tijger gaan, maar ik zal
het toch maar doen."
„ZooEn waarom V
„Omdat ik denk, dat de majoor me noo-
dig heeft; ik weet zeker, dat hij zich erg
verveelt."
„Goed," zei de dokter, „ik zal er je
morgen om een uur of drie heen rijden."
„En wanneer komt u mij dan weer ha
len, Vader?"
„Om vijf uur, is dat goed?"
„Het is wel heel lang, tqaar ik zal het
toch wel uithouden", antwoordde zij.
Hoewel onze Bep zulke flinke plannen
had, ontzonk haar de moed toch wel wat,
toen zij den volgenden dag in de huis
kamer van „Eikestein" op den majoor
wachtte. Er stonden heel veel mooie din
gen, vooral veel vreemde voorwerpen uit
verre landen. Bep dacht, dat zij ze wel
eons-bekijken mocht. Zij stond op en ging
naar den schoorsteen, waar een aardig
beeldje stond.
Juist toen zij het aanraakte, riep een
schrille stem:
„O, jou stout kind!"
Zij schrikte zóó hevig, dat het eeD won
der "was, dat zij het niet liet vallen.
Zij keek rond, doch zag niemand Zij
streek opnieuw heel zacht over het beeldje,
toen dezelfde schrille stem weer riep:
„Goeden morgen, Jemina. Hoe gaat Het
met je moeder?"
Bep schrikte nu nog heviger. Zij begreep
er niet-s van. Waar kwam die vreemde stem
toch vandaan Zij keek in elk hoekje, doch'
zag niemand. Terwijl zij nog zocht, zei de
zelfde stem weer:
„Domkop! Domkop!"
Dat liep de spuigaten uit.
„Ik ben niet dom!" riep Bep, „en
bent heel onbeleefd."
Op dit oogenblik kwam mijnheer Wallis
binnen en hij lachte hartelijk om do ver
warring van zijn kleine bezoekster.
„Kijk maar eens door het raam", zei hij,
„dan zul je zien, wio zoo onbeleefd is."
Bep deed dit en zag een grijzen pape
gaai, die zijn kop schuin hield en opnieuw
riep:
„Domkop 1 Domkop!"
Het kind schaterde het uit van plezier.
„Dat is niet erg", zei zij, „jij woet niet
beter. Je bent maar een papegaai. Zoete
Papje! Zoete Papje!"
Zij krauwdo hem op zijn koje, hetgeen
hij gewillig toeliet, terwijl do majoor ver-
'halen begon te doen van verre landen, waar
allerlei vogels, insecten en andere dieren
leven, zooals men ze in een dierentuin kan
zien. Maar Bep was nog nooit in een die
rentuin geweest. Toen haar nieuwe vriend
dit hoorde, belde hij om eenige boeken en
liet hij haar platen zien van leeuwen,
beren, tijgers en allerlei andere dieren.
„O, dat is een tijger," zei Bep, „die wo«i
ik zoo graag eens zien."-
„Waarom V'
„Omdat Tom zei
Zij voltooide haar zin niet, daar zij plotse
ling bedacht, dat hetgeen Tom gezegd had,
eigenlijk niet geschikt was om over te .ver
tellen aan den majoor.
„Nu, wat zei Tom?"
„O, dat kan ik niet zeggen", antwoord
de Bep. ,,'t Komt er eigenlijk ook niet*'
op aan."
„Was het over tijgers ?"-
„Het was over u."
„Vond hij, dat ik op een tijger leek?"
„Ja, hoe weet u dat?"
„Maar waarom lijk ik op een tijger?"
„Ja, ziet u, ik vind het niet. Ik denk,-
dat Tom zich vergist; maar vergissen is
menschelijk, zegt Vader."
„Waarom ben je het niet eens met Tom
en waarom vindt Tom, dat ik op een tijger
lijk?"
„Omdat hij vindt, dab u er zoo kwaad
uitziet, maar ik heb u eens heel goed aa-n-.
gekeken en vind heelemaal niet, dat u er
kwaad uitziet. Ik ben niets bang voor u."
„Kom dan maar wat dichter bij."
Bep ging naast haar nieuwen vriend
staan en legde haar hand op de zijne.
Hij zuchtte diep.
„Ik ben bang, dat u zich verveelt",-
i zei zij: a
„Zou u niet graag een spelletje willen
doen 1 Natuurlijk geen kinderspelletje,
maar een voor groote mcnschen. Dat zou
leuk zijn."
„Domkop! Domkop!" riep de papegaai.
Doch Bep en haar vriend letteD er niet
op. Zij speelden hun spelletje eü waren er
nog in verdiept, toen dokter Halm zijn
dochtertje kwam halen»