Een ijsongeluk, dat nog goed afliep. Eagen achtereen was er sneeuw geval len. 'i\j lag voeten hoog over velden en ia bossoher; ja. op sommige plaatsen had de wiml haar zóó opgestuwd, dat ze een bange dijk was geworden. Sinds eenige dagen echter was het helder-vriczend weer. Een gladde, blinkende ijsvlakte bedekts rivieren, kanalen en plassen en beloofde heerlijke Jjebanen. In een klasse van het gymnasium te Beverdam ging het vóór den aanvang der l&isen nog levendiger toe, daa anders het geval was. Het waa n.i. de laatste dag vóór de Eeratvacantie. De vriendjes stonden bij elkaar en maakten allerlei plannen voor de reeks van vrije dagen. Vooral hadden de jongens het druk over het vooruitzicht Van oen mooie ijsbaan op de „groote vijvers.'® Paze vijvers waren zeer uitgestrekt en (omgeven door boschrij'ke oevers met diepe bochten en hoeken. Midden in die vijvers lagen eilandjes, waar 's zomers allerlei roeibootjes langs roeiden en 's winters schaatsenrijders bij voorkeur aanlegden. Hoe mooi en heerlijk deze vijvers ook waren, stonden gjj toch bekend als zeer gevaarlijk water. Bijna elk jaar vorderden zij één of meer slachtoffers. .Vooral iu den omtrek van den „Meeuwensteen", dicht bij het kleine „Hazeneiland" was het heel ge vaarlijk. Menig bootje strandde daar bjj laag water. In den winter hielden zich daar groote scharen eenden, meeuwen en andere watervogels op, die het water, zoolang de koude het maar eenigszins toeliet, open hiel den. En bevroor daar ondanks hun po gingen en die der menseben het water inch, dan was het ije er, al zou het elders ook vrachtkarren kunnen verdragen, dun, bros en bedrieglijk. De jongens hadden het er druk over, of de rijvers spoedig berijdbaar zouden zarjn. Lange Willem, de zoon van bakker Umrnels, en Karei Kroon, de predikantszoon, anders de beste vrienden, waren het hier over zóó oneens, dat ze op het punt stonden hun meenjng op voelbare wijze te verdedigen. Plotseling ging de deur echter open, zoo dat allen iu de verwachting, dat hun leeraar er aan kwam naar hun plaats vlogen. Pes te grooter was echter het gejuich, itoen niet deze, maai- Hans, de zoon van den pachter van het vischwater en daartoe 'behoorden ook de vijvers binnenstormde. ;L „Hoera, jongens! Goed nieuws. Luister!'' i' „Wat is er? Kom er maar gauw mee ivoor den dag!" klonk het nu van alle 'kanten. „Ja, als jullie zoo schreeuwt, zeg ïfc .liiets. Zoo'n lawaaitroep kan ik niet over schreeuwen!" „Vertel het dan maar gauw; we zijn al al stil!" riep da nieuwsgierige Frits Abels; „je brengt ons in groote spanning." „Goed dan: de groote vjjvers liggeu dicht!" „Wat? Hoe? De vijvers dicht? Werkelijk? Hoe weet je dat?" klonk het nu verward jdoor elkaar. „Stellig, hoor! Ik heb het net van Reln- deis gehoord, die al heel vroeg buiten was. De baanvegers zijn er al op!" „Hoera! Dat is heerlijk! Dan gaan we Vanmiddag dadelijk schaatsenrijden," zei Karei Kroon. „Wie gaat er mee, jongens?" „Vraag liever, wie er niet meegaat!" viel Hans hem in de rede. „Zullen wij elkaar om twee uur aan het bootenhuisje vinden' en dan samen naar het Hazeneiland rijdea.3 if et a'n allen is 't veel leuker." „Prachtig! Maar precies om twee nur, we wachten niet," zei Frits Abels. „Die meegaat, moet zijn hand opsteken. Keer- jtien man dus? Afgesproken!" Na da les liepen allen naar huis. nadat rij elkaar neg aangemaand hadden te zorgen op tijd te zijn. Hans liep met zijn besten vriend, Chris Harmsen, want zjj woonden naast elkaar. Zij waren trouwe vrienden, vooral Chris was erg aan den gnooteo en sterken Hans gehecht, omdat hij ham altijd tegen jongens, die Chris met fejjn lammen linkervoet plaagden, in bescher ming nam «n nok wel eens wegens andere plagerijen voor hem in de bres sprong. Hars was heelemaal vervuld van do pret, die hem te wachten stond. Onderweg sprak hij er voortdurend over, tot hij toevallig Cbris aankeek, die stil naast hem voort liep. „Maar joiigen, wat scheelt jou?" vroeg hg. „Je zet een gezicht als een oorwurm. Ben jij dan niet in je schik?" „Dat kun je wel begrijpen! Je weel toch, dat ik met mijn linkervoet niet schaatsen rijden kan en het is dus heelemaal geen woröer, dat ik niet vroolijk gestemd ben!" ,,'t Is waar ook: Daar had ik heelemaal niet aan gedacht. Maar dat zou toch al te jammer zijn!" riep Hans teleurgesteld uit „Nu heb ik er ook maar half plezier in." De vrienden hadden intusschen hun wo ning bereikt en wilden juist afscheid van elkaar nemen, toen Hans plotseling uitriep: „Chris, weet je wat? Jjj kuut in ons kleine sleetje meerijden! We binden er een lang touw aan, zoodat er verscheiden jongens aan kunnen trekken die doen het graag, vat je en dan ben jij er den heeleu middag bg.'' „O Hans, wat 'n prachtig plan! Laten we nu maar gauw alles klaar maken; dan zijn we bijtijds aan het bootenhuisje." Toen beiden om twee uur aan de afge sproken plaats kwamen, waren de meeste kameraadjes al present. Karei reed al beentje-over en Frits Abels, die achteruit reed, liet zich door Willem voortduwen. Plotseling hoorde men gekraak; Frits was in zijn volle lengte op zijn rug gevallen, terwijl Willem met een flinke vaart vooruit schoot. Eindelijk waren allen er. De slede stond op het ijs; Chris conmmandeerde „Vooruit!" en liet lichte gevaarte vloog als de wind over de ijsvlakte, getrokken door acht ferme schaatsenrijders en begeleid door de overi gen. Inongelootelijk korten lijd was het Ha zeneiland bereikt; we! niet door allen gelijk tijdig, daar menigeen tegen wil en dank ver plicht was geweest, het ijs nauwkeuriger en van dichterbij te bekijken, dan hem lief was. „Zoek je dubbeltjes?" riepen de kamera den den slpmperd toe, die dan, heel lee- lijk kijkend, weer opstond, terwijl hij zei: „Ieder op zijn beurt, man!" Dan schudde hij zich eens Hink al en trachtte de ande ren weer in te halen. Toen eindelijk ook de laatste schaatsen rijders bü het eiland gekomen waren, zei Chris, terwijl hij zijn handen wat warm wreef: „Wat vinden jullie er yan, als we eens roovertje speelden?" „Prachtig!" riop Hans uit. „Dat is een goed planl Jij Chris, Karei en frits en jullie zessen zijn met de slee, die jullie trekken, een smokkelaarsbende, terwijl de anderen commiezen zijnl Jullie rijdt met de slee dadelijk weg en vijf minuten daar na volgen wij jullie en trachten je aan de andere zijde te vangen. We mogen echter niet op het eilandje komen, fs dat goed?" „Zeker", zei Karei Kroon; „maar opge past, dat we niot te dicht bij den Meeuwen- steen komen." Spoedig was Chris met zijn smokkelaars aan de Westzijde van liet eiland verdwe nen. Intusschen verdeelde Hans de zijnen in twee helften en toen de vijf minuten om waren, liet hij drie aan de oostzijde wegrij den, terwijl hij zeil ijmt de overigen direct de smokkelaars achterna ging om ze te kun nen insluiten. Nauwelijks waren de smok kelaars den noordkant om, toen zij achter een vooruitspringend gedeelte de drie door Hans afgezonden jongens vóór zich zagen. In de veronderstelling, dat alle commie zen er aan kwamen, keerden de smokkelaars om, doch nauwelijks waren zij twee minu ten verder, of plotseling zagen zij Hans en de twee anderen op korten afstand vóór zich. Onder luid hoera-geroep kwam dit kleine troepje aanstormen. In liet eerste oogenblik weken de smokkelaars ontsteld te rug, maar bijna gelijktijdig beseften zij hun overmacht, zoodat zij den aanval flink af wachtten en handgemeen werden. De drie arme commiezen waren door hun minderheid leeüjk in de klem geraakt en bet zou hun slecht vergaan zijn, wanneer niet plotseling hun drie kameraden te hulp wa ren geschoten. Nu werd de toestand hache lijk voor de smokkelaars. Naar alle vier windstreken stoven zij uitéén, en de ver volgers hen natuurlijk met den grootsten spoed achterna. Pc beide jongens-, die de slee met Chris trokken, reden ijlings heen. op den voet ge volgd door Hans en Willem. In den ijver van hun spel lette geen hunner op de rich ting, welke de stede nam, noch zagen zij het bordje, waarop „Gevaarlijk!" stond, toen Chris plotseling omkeek en in hetzelf de oogenblik gilde: „Terug! Terugl De MeeuwensteenI" Maar het was reeds te laatl De beide jongens, die de slede voorttrokken, konden juist nog bijtijds op zij springen, maar de stee reed in volle vaart het wak in. Onder luid vleugelgeklap en gesnater schoten ontelbare vogels omhoog en fladder den om de spTakelooze iongens heer,. Daar dook de slee weer op, maar waar bleef Chris? Nu werd ook zijn ijsmuts zichtbaar, doch van hemzelf was niets te zien. Maar ginds aan den rand van het wak bewoog zich iets: dat moest Chris zijn! Intusschen had Hans al zijn moed verzameld. Jammerend riep hij: „Chris, Chris I ik zal je helpen I" reed erheen en ging toen hij vlak bij den ijsrand gekomen was, plat op het ijs liggen om een grooter draag vlak in te nemon. Nu bereikte hij, al vcortschuivende, het wak, boog zich voorover en greep de jas van Chris. Maar hij trok te vergeefs, daar 't bovenlijf van zijn vriend zich onder het ijs bevond en er door zijn krampachtige bewegingen al dieper en dieper onder ge raakte. Reeds voelde Hans de bewegingen van zijn ongelukkigen kameraad minder worden en nog altijd waren zijn pogingen om Chris te redden te vergeefs. Een kloek besluit en de dappere jongen 9prong in het water. Proestend kwam hij weer boven, bereikte met een paar slagen Chris en had hem nu met eenige krachtsin spanning spoedig van onder het ijs naar bo ven getrokken. Intusschen had Willem de oude plaats van Hans ingenomen en aan hun vereenigde pogingen ge lukte het, Chris op het het ijs in veiligheid te brengen. Met eenige moeite en met behulp der ove rige kameraden, die nu inmiddels toegescho ten waren, gelukte het ook Hans, weer op het ijs te komen. Hoe was het echter met Chris gesteld? Schijnbaar levenloos,, met gesloten oogen lag hij daar. „Laten wij hem flink wrijven, dan wordt hij warm!" riep Hans uit. Allen deden hun best en het waren bange, angstige oogenblikken, die zij met hem bezig waren, totdat er eindelijk in het ver stijfde lichaam wat beweging kwam, waar op het ingeslikte water door den armen jongen werd uitgebraakt Hij werd nu in de slede gezet, in jassen gepakt en daarop ging hef zoo snel mogelijk naar de stad terug, want ook voor Hans werd liet hoog tijd. dat hij uit zijn natte kleeren kwam. die al stijf begonnen te worden. Spoedig lag de ongeluksplek daar weer stil en verlaten, slechts bezocht door de in het vak zwemmende vogels, terwij! eenige meeuwen in groote kringen nog rus teloos heen en weer schoten. Het was Kerstavond en overal heerschte vreugde en vrede, behalve-in de woning van Chris. Daar lag hij in zijn Bed. zwaar ademhalend en met door koorts verhitte wangen, nu eens allerlei verwarde zinnen mompelend, dan weer onrustig heen en weer woelend Juist was de dokter heenge gaan met de belofte later nog even aan te komen, daar tegen den avond de koorts óf tot bedaren moest komen, óf in hevigheid toenemen. Mevrouw Harmsen zat in diep gepeins verzonken aan het bed en had haar hana zacht op het gloeiende voorhoofd van Chris gelegd. Dit scheen den zieke tot bedaren to brengen, zoodat hij een poosje later rustig adem haalde Er werd geklopt en op het zachte „binnen" van mevrouw Harmsen, kwam Hans de kamer binnen. „Wel Hans ben jij 't?" fluisterde me vrouw Harmsen, „dat is aardig van je. dat je weer eens naar Chris komt kijken Jij ziet er ook nog slecht uit. Heeft het koude bad je geen kwaad gedaan?."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1926 | | pagina 18