VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No. 8.
Zaterdag 27 Februari
Anno 1926
Broer en Zus.
Naar het Engelsch van L. E. TIDDEMAN,
Vrij bewerkt door
G. E. de Lille Hogerwaard.
7)
HOOFDSTUK XII.
Veroordeeld.
Grootmoeder luisterde aandachtig naar
het verslag, dat Molly uitbracht over haar
tierde ontmoeting met den vreemden man,
doch zei niets. Molly maakte daarna de
twee rijksdaalders uit haar zakdoek los en
gaf juffrouw Owen het geld, waarbij zij de
uoorden van mijnheer. Thomas herhaalde
Molly dacht, dat Grootmoeder het niet zou
willen aannemen' en rmssohiën boos zou
irorden, maar tot haar niet geringe verba
zing legde de oude -vrouw het geld in de
kast en zei
„.Je hebt een paar flinke winterlaarzen
noodig, kind, die zullen wc daarvoor koo-
pen.
„Wat moet ik tegen mijnheer Thomas
zeggen, Grootmoeder, als ik hem weer
spreek V-
Juffrouw Owcn dacht even na en zei
toen:
„Zeg maar, dat je een paar winterlaarzen
r.oodig hebt en dat ik die er voor koopen
zal, dat ik niet meer zoo hard kan werken
als vroeger en dat de tijden duur zijn, en
dat ik hem bedank."
De laatste woorden kwamen er aarzelend
uit en toch was er geen dankbaarder ziei
in heel Pakefi'eld dan juffrouw Owen.
Molly wist echter, hoe onafhankelijk zij
was en hoeveel het haar dus moest kosteu
een gift van een vreemde aan te nemen.
Zij haastte zich daarom te antwoorden
„Goed, Grootmoeder, ik zal het hem zeg
gen.'7
„Denk jc, dat je hem zult terugzien,
lind V
„Ja, ik hoop het, Grootmoeder/'
„Vindt jc hem dan aardigi"
„Ja, nu wol en ik heb medelijden met
hom, want hij ziet er zoo bleek en mager
uit. Niemand schijnt voor hem te zorgen."
Juffrouw Owen boog zich over het vuur
heen, met aen rug naar het kind, en mom
pelde iels, dat zóóveel op „Eigen schuld
geleek, dat Molly er van schrikte, want nog
ncoit had zij die lieve lippen iets onaange
naams hooren zeggen.
„Wat zei uV' vroeg zij, haar eigen oorca
niet vertrouwend.
Grootmoeder, die nog altijd bezig was
met het vuur, antwoordde verward
„Ik wist niet eens, dat ik wat zei; ik
denk, dat ik hardop dacht. Haal den blaas
balg eens, kind, dan zal ik probeeren, of
ik het vuur niet wat beter kan laten bran
den."
Het brandde goed genoeg, dcch Molly
deed wat haar gezegd werd. Zij kwam nu
op een leeftijd, waarop zij begreep, dat er
oogenblikken zijn, waarin het het beste is-
te zwijgen. Met een wijsheid boven haar
jaren besloot zij den vreemden man te laten
rusten en niet meer met Grootmoeder over
hem te spreken. Dit was niet gemakkelijk,
want zij geraakte steeds meer van hem ver
vuld, daar zij hem telkens tegenkwam. Hij
was dan zoo vriendelijk en goed voor haar,
dat het kind steeds meer van hem ging
houden.
Op ccn mooien'herfstnamiddag wandeide
Molly, die een boodschap voor Grootmoe
der in de naburige stad gedaan had, naar
huis. Langs de Kirkley Plassen komende,
waar het nu eenzaam en verlaten was,
dacht zij aan den keer, waarop Grace Do
ver cn zij verlangend naar het roeien had
den staan kijken. Zij herinnerde zich, dat
zij daar den vreemden man voor het eerst
gezien had en glimlachte bij de gedachte,
hoe angstig zij toen waren geweest. Nu
was zij niet bang meer voor hemzij was
gewend hem op de onmogelijkste plaatsen
geheel' onverwacht te voorschijn te zien
komen en schrikte niet eens meer, toen hij
plotseling zijn hand op haar schouder legde.
„O, bent u het, mijnheer Thomas 7"
vroeg zij vriendelijk. „Dat is een uitkomst!
Juffrouw Meek heeft me een groote mand
uiet appels voor Grootmoeder meegegeven
en ik dacht juist: „Hoe krijg ik ze naar
huis?" Ze zijn heel zwaai'. Voelt u maar
eens. U wilt mij zeker wel helpen 1 Dan
nemen wij dc mand tusschen ons in, net
zooals ik met Tom altijd deed."
Haar donkere oogen keken hem vol ver
trouwen aan.
„Geef maar eens hier", zei hij. „Ik geloof
dat ik ze wel alleen kan dragen. Ik ben
vrij wat sterker dan een meisje als jij."
„Misschien wel", antwoordde Molly
lachend, terwijl zij met de mand tusschen
zich in voortliepen. „Hoe grappig, dat u
op eens achter me stond; ik dacht juist
aan u."
„En wat dacht je dan V'
„Dat zeg ik liever niet."
Molly was wel eens ondoordacht en
bracht zichzelf dan door haar eigen woor
den in verlegenheid. Zij was echter te op
recht om er zich met een leugentje uit te
redden.
„Den eersten keer, dat je me zag, vondt
jc mij niet aardig," ging de man voort, „en
dat verwondert me niet; ik was veel te ruw
tegen een meisje, als jij bent."
„Dat was het niet alleen", zei het kind
langzaam, „maar u kwam heel dicht bij
ods en Grace cn ik
Zij aarzelde voort te gaan.
„Nu V'
Molly antwoordde op gedempten toon,
alsof zij bang was, dat iemand het hooren
zou
„Wij roken een sterke dranklucht/7
„Helaas, ik had dien dag gedronken,
veel te veel zelfs, maar ik zou je toch geen
kwaad gedaan hebben."
„Misschien niet, mijnheer Thomas. Ik
heb kinderen dikwijls zien lachen om dron
ken menschen, maar dat heb ik nooit kun
nen doen, vooral niet sinds ik weet, dat
Vader wel eens dronken was en daardoor
zóó slecht voor Moeder, dat zij van ver
driet stierf/7
Molly zweeg cn de man zuchtte errep, ter-
wijl hij in het gras ging zitten. Molly zocht
een plaatsje naast hem, hoewel zij wist,
dat het dampig werd en zij er niet lang
konden blijven*
„Mijnheer Thomas", zei ze ernstig, „ik
heb de heele week al aan u gedacht en ik
'ben bang, dat u niet sterk berit. U wordt
steeds magerder en bleeker. Do wangen
van Jim Hale zijn even rood als deze ap
pels en de meeste menschen hier hebben
een kleur. O, mijnheer Thomas lieve
mijnheer Thomas ik hoop; dat' u nooit
meer drinkt."
Er gleed een blos over het blècke ge
zicht van den man.
„Molly, kind", zei hij ernstig. „Ik heb
geen sterken drank meer geproefd, sinds
ik jou en de kleine jongejuffrouw uit dc
pastorie bij de Kirkley Plassen' gezien heb.
Ik behoorde niet tót dc besten cn was flink
aan den drank, doch ik zwoer, dien dag,
dat ik nooit meer een druppel drinken zou.
Ik kon het denkbeeld niet verdragen, dat
jij voor mij terugdeinsde cn ik dacht: Zij
zal-geen reden hebben dab nog eens te
doen."
Als hij niet zoo ernstig geweest was, zou
Molly misschien geglimlacht hebben. Het
leek haar zoo vreemd,, dat hij zóóveel gaf
om een klein meisje, «dat hij nog nooit te
voren gezien had. Zij ^vas echter heel veel
van hem gaan •.houden-, en geroerd door het
geen hij haar vertelde. Zij legde haar hand
op zijn mouw en kcok- hem vriendelijk aan.
„O, ik ben zoo blij", zei ze, „ik kon de
gedachte niet'verdragen, dat u zoo'n nare
dronken man was zooals -zooals Vader,
want ik houd van u, mijnheer Thomas,
heusch, ik houd vap u."
Hij stond op en hield haar op armlengte
van zich af, terwijl hij haaraankeek.
„Molly", zei hij met zachte, hecsche
'stem, „kijk mij aan en draai je hoofdje
niet,af. Ik ben niet mijnheer Thomas, maar
Thomas Benson! Ik ben je vader!77
Molly werd plotseling spierwit. Haar lip
pen trilden. Zij maakte haar handen los en
verhief zich in haar volle lengte.
„Dat is niet waar!" riep zij uit. „Nee,
nee, dat kan niet waar zijn!"
„Ik ben je vader!" herhaalde hij met
eentonige stem.
„Dan wou ik," riep Mollv buiten zich-
zelve van woede uit, „dat ik u nooit ge
zien hadEn ik wil u nooit, nooit meer
zien! U bent een slechte man cn het is uw
schuld, dat Moeder gestorven ,is. Ik
haat u
Zij besefte niet, hoe wreed deze woorden
waren, al ontging het haar niet, dab de
man tegenover haar het gezicht met de
handen bedekte. Er druppelden tranen tus
schen zijn vingers door, maar zij zag ze
niet.
De schemering was nu ingevallen. Molly
keek naar de donkere lucht en een. blik
werpend op de gebogen gestalte, bukte zij
zich om de mand met appels op te tillen.
Zonder een woord te zeggen, liep zij naar
huis, de zware mand met moeite torsend.
Achter zich hooide zij een snik. Het was
treurig een man te hooren huilen, maar in
Molly's hartje, dat door boosheid verhard
was, klonken Grootmoeders woorden:
„Eigen schuld4/5
(Slot volgt).