Waarom Woutje niet
meer ontevreden was.
gceri vacantie geven. Was dat niefc vreese-
lijk jammer En wie weet, of het Zaterdag
al niet weer zou dooien
Dam, het hoofd der school, zou dus stellig
Telkens onder de les moest Mies daar-
kan denken en het scheelde maar heel wei
nig, of zij had een slechte aanteekening op-
geloop en.
Na twaalven werd er druk gebabbeld over
het ijs en de baan, die dien middag open
zou 'gaan. Het groepje, waarvan Mies
woordvoerdster scheen te zijn, was al heel
rumoerig, 't Was ook een vreeselijke samen
spanning, die er op touw werd gezet.
„Tegen wie vraagt misschien iemand,
j,Tegen" niemand, maar „vóór" het ijs en
een vrijen middag.
Mies 'n brutaaltje beweerde driest,
dat zij best naar den burgemeester durfde
&aan om 't hem zelf te vragen. De anderen
keken haar echter.ongeloovig aan en mom
pelden iets van „branie!" en „ze durft hef
toch nietl"
„Wedden, dat ik het durf?!" stelde Mies
voor, terwijl zij een strijdlustige houding
aannam.
„Best," ^zei Loes de Bruin. „Daar zit je
aan. Als je 't doet, krijg je van ons een plak
chocola cn als je 't niet doet, geef jij er ons
één."
„Dat 's afgesproken!" zei Mies en kor
daat verliet zij het schoolplein en liep in de
richting van de straat, waar de burge
meester woonde.
De anderen, met Loes de Bruin aan het
hoofd, volgden haar nieuwsgierig. Werke
lijk, zij sloeg de Hoogstraat in! Daar stond
ze stil vóór het huis, in 't volgend oogenblik
belde zij aan en even later werd zij door den
huisknecht binnen gelaten.
In gespannen verwachting bleven de an
deren vóór het ,Jiuis van den burgervader
Staan. Die Mies toch! Zou zo 't werkelijk
'doen?
„Och, welnee!" meende Loes de Bruin.
„Ze doet maar alsof. Misschien vraagt ze
heel wat anders: of meneer ook een dub
beltje op de stoep verloren heeft of zoo. Je
zult het zien. 't Is niets dan branie van dat
kind!"
Intueschen was Miesbij den burgemeester
binnen geslapt en na even gewacht te heb
ben, mocht zij naar boven gaan. Daar zat
burgemeester van Laar die dien dag vroe
ger dan gewoonlijk thuisgekomen was
vóór zijn schrijftafel. Nu begon Miesje's
hartje toch te kloppen, maar de gedachte,
door de heeie klas uilgelachen te 'worden,
als zij onverrichter zake terugkwam, gaf
haar moed.
„Zoo, beste meid. wie ben je en wat wilde
je graag?" vroeg de burgemeester, die zelf
kinderen had, vriendelijk.
Mies voelde zich dadelijk op haar gemak
fcn zonder haperen kwam zij met haar ver
doek voor den dag.
„Nu, voor dezen keer zal ik het toeslaan,
omdat er in de Kerstvacantie heelemaal geen
jjs is geweest. Ik zal juffrouw Van Dam een
"briefje schrijven." luidde het antwoord.
Haastig bijna vergat Mies te bedan
ken snelde zij naar de wachtenden builen
„We krijgen vrij! We krijgen vrij!" juichte
Zij. „De burgemeester zal juffrouw van Dam
een briefje schrijven. Hoera!"
,,'k Had i' nooit gedacht en 'k durf het er
nog niet op le wagen. In elk geval moeten
we om twee uur naar school gaan en als 't
dan zoo is. zullen we 't wel hooren. We
kunnen onze kaarten en schaatsen wel in
onze tasschen meenemen", zei Loes prac
tise!)
J Haastig sloven allen nu uil elkaar om
koffie te gaan drinken en de schaatsen te
yoorschijn te halen.
r Om twee uur hoorden dc meisjes, dal zij
Vrijaf kregen, maar Mies, die er ook bij was,
vond dat de juffrouw haar boos aankeek. Of
zou t' misschien maar^verbeelding zijn?
Vroolijk spoedde het troepje zich naar dc
5jsbaan. Mies reed nu eens met haar ouder
zusje Betsy, die op de H. B. S ging en Don
derdagsmiddags altijd vrij had, en dan weer
met haar vriendinnetjes. Maar telkens onder
't rijden dacht zij er aan, dat als juffrouw
van Dam boos op haar was, cr morgen wel
wat „op zou zitten". Dit bedierf eigenlijk
haar plezier, want al nam zij zich ook voor,
„er 2ich niets van aan te trekken", van zich
afzetten kon zij het toch niet.
Toen Betsy en Mies tegen het eten thuis
kwamen, vonden zij daar hun ouders niet,
want die waren 's morgens om elf uur naar
Deventer vertrokken om daar een huis te
zoeken en zouden pas 's avonds laat terug-
keeren. Meneer van der Boon was officier
en naar Deventer overgeplaatst, waar hij
over twee maanden met zijn vrouw en kin
deren heen zou gaan.
Samen zaten de beide meisjes nu aan de
gedekte tafel en Mies was al bijzonder stil.
Ze had „haar durf" niet aan Betsy verteld
cn meer en meer begon de herinnering aan
het booze gezicht van juffrouw van Dapi
haar te benauwen. Ja, ze soesde zóó, dat ze
haar glas water omgooide.
„Kind, wees toch voorzichtig," zei Betsy
bedillerig.
„Rika zal denken, dat we nog niet eens
netjes kunnen eten. Ze ziet ons toch al nooit
voor vol aan. Heb je niet gemerkt, dat ze 't
olie- en azijnstel niet eens op tafel heeft
gezet?"
Zoodra Mies dien avond haar lessen
kende, wilde zij naar bed gaan. Maar juist,
toen zij in de gang liep, zag zij een briefje
in de bus schemeren en toen zij het er uit
haalde. kwam zij tot de ontdekking, datjiet
een briefje voor Moeder was een briefje
met een rouwrand. Als dat maar niet van
juffrouw van Dam was, die in den rouw was
over haar vader I
Mies wier moed op dit oogenblik in
haar Schoenen zonk legde zwijgend het
bewuste briefje op Moeders schrijftafel.
Betsy was zóó in haar lessen verdiept, dat
zij het niet eens merkte.
Mies ging nu naar haar slaapkamertje,
doch kon den slaap maar niet vatten. Het
ongelukkige briefje moest van juffrouw
van Dam zijn, meende zij.
Toen zij eindelijk in een onrustigen slaap
viel, droomde zij van het briefje, de booze
juffrouw van Dam en de ijsbaan, alles door
elkaar. Zij kreeg het er benauwd van en
toen zij 's morgens opstond, was zij lang
niet zoo verkwikt wakker geworden, a;s
dit anders het geval was.
Dralend ging zij de eetkamer binnen,
waar ze Moeder begroette. Moeder was al
leen en zag dadelijk, dat er iets aan
haperde. Om haar wat af te leiden, vertei
de Moeder van haar réis naar Deventer,
't aardige, vroolijke huis, dat Vader ge
huurd had en waarin Mies een snoezig
kamertje met een balkon zou krijgen. Het
hielp echter niet: Mies bleef stil. Einde
lijk verteldo Moeder, dat zij gisteravond
een briefje had gekregen van Tante Jeanne,
die sinds korten tijd in den rouw was over
haar zuster.
Plotseling verhelderde Miesjes's gezicht.
O, was dat briefje van Tante Jeanne V'
vroeg zij verheugd. En n,u volgde de heele
bekentenis van hetgeen er den vongen dag
gebeurd was.
,,'t Was wel heel vrijpostig, eigenlijk
brutaal van je, Mies", zei Moeder, toen zij
alles vernomen had; „vind je dat zelf ook
niet V'
„Ja Moeder, nu wel, maar eerst leek 't
zoo gewoon en toen de anderen zeiden, dat
ik niet durfde, had ik net een gevoel, alsof
ik het doen moest. En zoo heel prettig
gereden heb ik niet eens. 'k Wou eigenlijk
maar, dat 'ik 't niet gedaan had."
„Weet je, wat je doet, Mies?"
„Nee Moeder."
„Je zegt eerlijk aan juffrouw Van Dam,
dat het je spijt en je in 't vervolg niet weer
buiten haar voorkennis zoo iets doen zult."
„G goed Moeder ik ik zal naar
juffrouw Van Dam toe gaan."
t Was alsof Mies lood in haar schoenen
had op weg naar school, maar toch, toen zij
eindelijk het gebouw bereikt had, stevende
zij regelrecht op juffrouw Van Dam af cn
zei ze eerlijk, dat het haar speet.
Juffrouw van Dam keek haar vriendelijk
aan en zei:
,,'t Doet 'me plezier, Mies, dat je er zoo
rond voor uitkomt, nog vóór ,k er over ge
sproken heb. 'Dat maakt, het weer heelemaaJ
goed en we platen er dus niet verder
over."
Op haar plaats in de klas lag dc bewuste
plak chocolade Mies vond eigenlijk, dat zij
die niet verdiend had, al bad'zij de wed
denschap natuurlijk gewonnen. Zij besloot
haar tusschen twaalf en twee aan Mietje,
het gebrekkige dochtertje van de werk
vrouw te brengen, dan had die er ten
minsto ook wat van!
Woutje woonde met vader en moeder en
nog twee zusjes in een heel klein dorpje,
waar maar één school was. Op die school
gingen alle dorpskinderen, en ook Woutje
en zijn oudste zusje Mieke. Na school
tijd moest zusje moeder helpen, en Woutje
hielp vader soms in den tuin. Doch veel
liever speelde hij in de dorpsstraat met
zijn vriendjes, 't Was nu juist in den hoe-
peltijd! Alle jongens, ook Woutje, hoepel
den met de ronde ton-banden, die ze voor
eenige centen bij Kraps, den kuiper, had
den gekocht. Sommigen hoepelden zelfs
met banden van ijzer, die twee centen
meer kostten dan de houten banden.
lederen middag na schooltijd werd er
gehoepeld over de hobbelige keien, al maar
heen en weer, door de dorpsstraat. Dan
was 't een leven van belang, zoodat do
oude menschen er wel eehs over bromden,
„dat hooren en zien je verging... En waar
om do kwajongens niet liever op het wei
land gingen spelen of in het bosch...."
Natuurlijk konden de jongens dit ook
wel, maar niet in den winter, als 't zoo
vroeg donker werd. Want do weilanden la
gen achter het dorpje, en achter die wei
landen lag het bosch, waar het in den
zomer zoo heerlijk was, vooral dicht bij den
heuvel, waarop het kasteel van den graaf
lag. Daar mochten ze dan boschbessen of
beukenootjes of bramen zoeken, zooveel ze
maar wilden.
Nu, de winter .was al een heel eind voor
bij, en toen ook Paschen achter den rug
was, kwam er weer een heerlijke tijd voor
de dorpskinderen. Heel stil werd het dan
ook in de dorpsstraat, want wie kon, holde
naar het bosch. Ook Woutje cn zijn zusjes
6peelden daar nu vaak, en toen de bosch
bessen rijpt-cn, kwamen iederen dag de drie
kinderen hun mandjes met boschbessen
vullen. Op een Woensdagmiddag toen weer
Woutje met de zusjes op een plek in *het
bosch aan het bessen plukken was, waren
ook de jonge graafjes in het bosch. Ze
wandelden met hun gouverneur, en het
oudste der graafjes droeg een prachtigcn
bal, terwijl het joDgste ^chter een grootcn
gekleurden hoepel aanliep. Waarschijnlijk
zagen ze de drie kinderen, dié aan het bes
sen plukken waren, niet. Maar Woutje en
zijn zusje zagen wèl de twee keurig ge-
kleede jongens. „Zeg, Mieke, ze moeten
toch wel heel lijk zijn", begon Woutje tot
zijn zusje. „Ze hebben zoo'n prachtigen
bal en zoo'n fijnen hoepel... Hè, kijk die
toch eens loopen. Toch veel harder dan een
tonneband..."
„Ja," zei Mieke,- „en ze dragen zulke
mooie kleercn. En lekker eten zullen ze
ook wel krijgen..."
„Nou, cn of ze", viel Woutje in; „zc zul
len wel wat anders krijgen dar: aardappe
len met spekvet..."
Op eens zweeg Woutje; hij dacht aan
het eten, de kleeren en het speelgoed der
graafjes. „Hè, dat zij nu toch zoo aim wa
ren, en de graafjes zoo rijk..." De ge
dachte aan dit alles maakte op eens Wou
tje, die altijd heel tevreden was geweest,
zóó ontevreden, dat hij boos werd op zijn
zusjes en hun toesnauwde: „Ga jullie
maar door met bessenplukken. Ik pluk
niet meer. Ik blijf hier liggen, 'k wil
ni^t meer werken..."
„Maar we hebben moeder toch beloofd,
dat we met volle mandjes zouden thuis
komen", zei Mieke. „Als moeder ze mor
gen heeft verkocht in de stad, brengt ze
wat voor ons mee..."
„Nou ,en ik pluk niet meer"* hield Wou
tje aan.
De zusjes zeiden niets meer. Nog nooit
hadden ze Woutje zoo ontevreden gezien.
Ze namen daarom ook zijn mandje mee en
gingen door met het zoeken naar bessen.
Intusschen lag Woutje lui in 't mos en
keek naar een groep boomen tegenover