Des middags tegen tijd van twee. Fabelen van Lessing. te dooden en de kleine hond ontving, even. als alle anderen, een deel van het vleesch. Het diei bleef in het leven en woonde ae ontmoeting van Stanley met Emin Pacha bij. toer de laatete eindelijk dicht bij het Albert Nyanza-meer gevonden werd. Stanley moest weer door het groo'te woud terugkeeren om een deel der expeditie te halen, dat hij bij den ingang had achterge laten, en om rijif trouwen Randy een reis van duizend mijlen te besparen, vertrouw de hij het dier tot zijn terugkomst aan één der officieren toe. Maar helaae! Randy be groep dv goede bedoeling van zijn mees ter niet. Hij dacht, dat zijn baas hem op laaghartige wijze in den steek gelaten had, weigerde eenig voedsel te nemen en stierf drie dagen na het vertrek van zijn mees ter van verlangen naar hem Hij vond zijn we've: diende rust midden in het Zwarte Werelddeel." Murphy, de oiang-oetan in dsn Londenschen Dierentuin, rookt graag een cigaret, en tracht nn een lucifertje aan te steken met zijn vooi en achterpoot terwijl zijn oppasser het doosje in zijn hand houdt. Ae zien. Wait had Ohiitamé een pret, als hij ze weg kon jagen! Hij scheen een diepen afkeer te hebben van hun wit-en-bruine huid. Als dat zoo was, dan werd hij er zwaar voor gestraft, want na een poosje werd hij zelf roodachtig-geel op die plaat sen, waar zijn nek en zijn ribben moesten zitten. Arme Chitané, zijn dagen waren geteld, evenails die van zijn goeden meester. Op zekeren dag moesten de reizigers een meer oversteken, en daar zij genoeg te doen hadden met voor zichzelf te zorgen, dacht niemand aam den hond, en de arme Chitané verdronk. Het ongelukkige, kleine dier deed zijn best aJ zwemmende den overkant te bereiken, maar zijn krachten schoten te kort en de karavaan had voortaan geen anderen aanvoerder dan Livingstone. Het speet allen zeer, dat de hond verdronken was en sommigen gaven het meer den naem van „het meer van Chitamé". Spoedig daarop volgde de dood van den baas van den poedel, den beroemden Livingstone, die bij dezelfde expeditie het leven verloor. De naam Livingstone doet ons dadelijk aan Stanley denken. Stanley vond Living stone in de wildernissen van Afrika, en het was Stanley, die het werk voortzette, dat door Livingstone begonnen was. Toen Stanley in 1874 naar Afrika, ver trok, werd hij door niet minder dan vijf honden vergezeld. Hun namen waren: „Castor", „Kapitein". „Nero", „Buil" en „Jack" Castor en Kapitein behoorden tot de bulhonden. Nero was een dog. Bull was, wat zijn naam aanduidde en Jack een bull- terrier. Deze honden moesten den reizigers verschillende diensten bewijzen, maar de l-wee kleinste hebben daarbij de meeste eer behaald. De arme dieren stierven naar volgorde van hun grootte. Eerst stierf Castor, die slecjals een maand lang het leven in het „Zwarte Werelddeel' kon uithouden. Kapi tein overleefde zijn vriend niet lang, daar op volgde Nero, en Jack en Buil bleven dus maar alleen over. Jack was een vlug, klein dier. Toen Stan ley eens twee zebra's geschoten had, om zich voedsel te verschaffen, zette Jack hun dadelijk de tanden in den nek. Toen Stan ley daarna bij één der doode zebra's stond, ging Jack aan zijn Voelen liggen en scheen hij te verwachten, dat hem een goed deel van den buit zou worden toegewezen voor zijn heldendaad. Hij dacht daar echter niet lang over na, want een oogenblik later sprong hij op. Zijn meester keek op en zag in de verte een leeuw naderen Hij greep zijn geweer, laad de het met twee kogels en wachtte bedaard het naderende roofdier af, er geen oogenblik aan denkend, dat hij zijn doel zou missen. De leeuw naderde tot op drie honderd pas afstands; toen bleef hij stilstaan en verdween plotseling tusscben de struiken. Geen tien miputen later kwam hij weer te voorschijn, door ©enige andere leeuwen ge volgd. Toen de voorste tot op honderd pas genaderd was, vuurde Stanley. De leeuw viel dood neer en de anderen sloegen op de vlucht. Waar onze vriend Jaok al dien tijd was kan ik niet met zekerheid zeggen, maar als hij zich achter zijn meester ver borgen hield, moeten wij hem dat niet kwa lijk nemen, want hij was maar een heel klein dier, en had rijn plicht gedaan, toen hij zijn meester voor het naderend gevaar waarschuwde. Buil was echter de laatst-overlevende van al de honden. Hij was een groot reiziger, want hij trok vijftienhonderd mijlen het land door, over bergen en door vlakten, door bosschen en moerassen. Over dag liep hli trouw met de karavaan mee en 's nachts zorgde hij, dat de dieven en hyena's het kamp niet konden naderen, zond r dat de reiziger® het wisten. Hij was ook niet bang voor de inlanders, als zij met pijl en boog gewapend het kamp kwamen bezoeken, maar kefte en blafte, als zij er aan kwamen. Het was dus geen wonder, dat Stanley bedroefd wa6, toen de krachten van Buil begonnen af te nemen. De arme hond bleef zoo lang mogelijk de karavaan volgen, maar eindelijk kon hij niet meer en stierf van uitputting. Bullc was echter niet de laatste van Stanley'? lievelingshonden. Toen hij in, 1887 naar Afrika ging, om Emin P&oha op te zoeken, nam hij een fox-terrier mee, Randy genaamd Het dier volgde zijn meester ld de wouden, waar de reizigers honderd en zestig dagen doorheen moesten trekken. Ik zou we' eens willen weten, wat Randy toen dacht, bij het zien van al die hooge hoo rnen en van de dwergen, welke in die bos schen wenen. Ik zie hem in gedachte al de verlaten hutten doorsnuffelen en blaffende tot Stan ley terugkeeren, alsof hij zeggen wilde ,,Er is niemand meer in, ze zijn allen voor mij gevlucht!" Ik hoop, dat de hond daar bij niet op de vergiftige haken heeft ge trapt, die de dwergen op den grond hadden gestrooid, om hun vijanden kreupel te ma ken. Maar al ontkwam hij daaraan, toch had het arme dier met heel wat ongeluk ken te kampen. Soms stierf hij bijna van honger doch dat lot deelde hij met zijn m«este en de andere tochtgenooten, die cok menigmaal niets hadden om hun hon ger te stillen. Stanley was zelfs genoodzaakt rijn ezel Des middags tegen tijd van 'wee Is 't zoo n aardig uurtje. Gaan kinders met elkander mee, Vriendinnen,, vriend of buurtje. De ééne belt bij d'an're aan, „Zég, ga je mee? maar góuw dan" En saam zij naar een derde gaan, Die ook weer daad'lijk mee kan. Gelwee, gedrie, gevier, gevijf, „Ja, soms ook wej gezéssen Zij stappen, stormen zonder kijf Vól pret naar school en lessen. Gaan Miep met 't sterren-jurkje rood En Pim met bruine beenen Soms eefjes saam naar baas Verkool, Den suikerbakker, henen De and'rén wachten, élk schavuit! Wel buiten, snél belanden Pim, Hiep en 't zakje,.... deelen z' uit Kleef-zuurtj' in klamme handen! .Van d' overkant, je weet wel waar Woont Gon? staan Vic en Bopje Aldaags vroeg tasch-gewapend klaar Voor 't klokhoed krullenkopje. Dat éindelijk belt! Hoert.! in vaart Gaat 't schoolwaarbs op een draven 'n Straat verder haalt juist doodbedaard Piet Peper Ru van Raven. Blond Josephientje in het groen, 'n Vriendin aan elke zijde Komt babb'lend aan uit 't stadsplantsoen, Doet druk aan stoepen-glijden! Jij die géén middagschool óóit hebt, Je moet er eens op letten, Hoe kinderb toch vóór 't tweeën klept Blij zon-gezichten zetten! j Och, 's morgens héistig j'eet en kleedt, Op 't nippertje te komen VooraJ als j'aan teuten deedt Of lang hebt liggen droomen. Maar heusch, zoo tegen tijd van twee Is 1 zoo'n gezellig uurtje Op straat te zijn,zeg, ga j'eens mee i- Dan krijg jij óók een zuurtje! CLARA WITTE. Bei Schaap en de Zwaluw. Een zwaluw vloog op een schaap ai om wat wol voor zijn nest uit de vacht van het schaap te plukken. Het schaap sprong vreesdijk boos heen en weer. „Waarom ben je toch zoo boos op mij vroeg de zwaluw, „En waarom zoo gierig" Je staat den herder wel toe, dat hij je al je wol afneemt, zoodat je naakt moet loopeu. en mij wil je nog niet eens één enk. vlokje geven. Hoe komt dat toch V' „Wel", antwoordde het schaap, „jij ver staat de kunst niet om mij mijn wol op zoo zachte manier af te nemen, als de herder dat doet."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 18