Zeeleeuwen in Artis.
Achter uit den tuin kwam antwoord. Hij
hep nu naar de tuintjes van Nel, Liesje en
Pim.
Nel lag op den grond geknield met een
gieter naast zich en een oud stuk spons in
de hand. Zij was bezig de bladeren van de
paardenbloem schoon te maken.
„Ziezoo," zei ze, opkijkende. „Ziet de
plant er nu niet frisch uit? Het heeft ver
scheiden dagen niet geregend en ze was zóó
vreeselijk stoffig."
Nel neuriede een deuntje, zóó was zij in
haar schik over haar werk.
„Wat ben je toch een baby, Nel," zei Joop
plotseling. „Jongens zijn veel gauwer groot,
ik was zes maanden geleden ten minste lang
niet zoo kinderachtig meer."
Nel keek Joop een oogenblik verbaasd aan
Toen' werd ze boos; voor een baby uitge
maakt te worden is ook niet prettig voor
een meisje van negen jaar. Zij nam haar
gieter en haar spons en liep kwaad weg.
Toen Joop haar niet meer zag, bukte hij
zich, trok de paardenbloem met wortel en
al uit den grond en slingerde haar in den
pereboom, waar zij bleef hangen.
„Daar," mompelde hij, „nu is dat flauwe
gezeur meteen uit"
Hij hep nu ook weg, maar durfde zich
niet goed aan de anderen vertoonen.
Tegen etenstijd kwamen ze weer bij el
kaar en daar Nel bedacht had, dat zij toch
niet boos op him logé mocht zijn, besloot zij
het weer goed te maken.
„Zullen we eens naar de konijnen gaan,
Joop?" vroeg zij na het eten. „"k Heb het
heele hok met bloemen versierd."
Maar Joop, die al spijt begon te krijgen
over hetgeen hij gedaan had, schudde het
hoofd en zei iets binnensmonds.
Nel ging nu met Liesje naar het konijnen
hok.
„Wat ruiken de bloemen lekker," zei ze.
,,'k Geloof, dat Dot al begrijpt, dat hij mor
gen jarig is."
Joop hep eerst doelloos rond, maar toen
bedacht hij, dat hij de paardenbloem mis
schien nog zou kunnen vinden en dan weer
planten. Doch hoewel zij nog steeds in den
pereboom hing, was het al donker geworden
om haar nog te vinden en ging hij dus na
eenigen tijd onverrichter zake naar binnen.
Maar toen hij in bed lag, kon hij niet in
slapen- Het wilde hem maar niet uit de
gedachte, hoe teleurgesteld Nel zou zijn, als
zij den volgenden dag zou bemerken, dat de
paardenbloem verdwenen was. En terwijl
hij onrustig in zijn bed heen en weer woelde,
wilde hij niets liever dan dat hij de plant
in het tuintje had laten staan. Plotseling
viel hem echter iets in.
„Ik zal morgen vroeg opstaan," zei hij in
zichzelf; „lang voordat iemand nog op is,
zal ik naar de wei van Parker gaan, daar
een nieuwe paardenbloem halen en die in
Nel's tuintje planten."
Den volgenden morgen om zes uur sprong
Joop zijn bed uit en kleedde zich haastig
aan. Hij had gedacht om vijf uur al buiten
te kunnen zijn, maar hij bad zich leelijk ver
slapen. Hij was echter gauw klaar, deed de
deur heel zacht open en sloop naar beneden.
Het was een prachtige morgen, de dauw
lag op het gras en de vogels zongen naar
hartelust. En hoewel het later op den dag
warm zou worden, was het nu heerlijk bui
ten.
Hij nam Liesje's schop uit de schuur,
kroop door de heg en stak de wei over, waar
de kinderen eiken dag speelden. Hier was
geen enkele paardenbloem te bekennen,
maar in de aangrenzende wei, die aan Par
ker behoorde, stonden er heel wat
Na een paar minuten kwam Joop aan een
hek, dat gesloten was. Er naast stond een
bord met „Verboden Toegang" Dit was Par
kers terrein en toen Joop een paar dagen
geleden over het hek had willen klimmen,
hadden zijn nichtjes hem gewaarschuwd het
niet te doen, omdat Parker altijd heel boos
was. als er iemand op zijn land liep, vóór
dat het hooi binnen was. Maar Joop was nu
niet bang voor Parker. Wat er ook gebeurde
hij moest een paardenbloem hebben. Er was
een 3mal paadje tusschen de heg en het
hooi en Joop volgde dit behoedzaam.
„Hij zou natuurlijk boos worden, als ik
zijn hooi vertrapte," dacht hij. „dat zou
iedere boer. Maar als ik niets vertrap, zal hij
me toch niet beletten een mooie paarden-
bloem te plukken,"
Hij klom dus over het hek en liep hoe
langer hoe verder het weiland in. Spoedig
vergat hij echter heelmaal op het smalle
paadje te blijven en sprong hij midden in
het hooi, toen hij een pracht-exemplaar
zag. Vóór hij haar evenwel losgemaakt had,
ontdekte jiij een eindje verder een nog
mooiere en zoo gebeurde het telkens. Hij
had een heel spoor in het hooi achtergela
ten en niemand anders dan Parker zelf ont
dekte dit. Parker, die, gevolgd door zijn lee-
lijken buldog, juist eens naar zijn hooi kwam
kijken, toen Joop op het punt was zijn paar
denbloem mee te nemen.
„Kwajongen, die je bent!" mompelde Par
ker boos „Ik zal jou leeren om mijn hooi te
vertrappen!" En terwijl hij zijn hond floot,
sloeg hij Joop, die druk bezig was, gade.
Joop was heel tevreden over zichzelf,
want hij dacht wel, dat Nel, als zij deze
prachtige paardenbloem zag, hem zeker zou
vergeven, dat hij de hare had uitgetrokken.
Terwijl hij vroolijk een deuntje floot,
voelde hij zich eensklaps bij zijn kraag
pakken en vóór hij eigenlijk begreep wat
er gebeurde, zag hij het woedende gezicht
van Parker.'
,Jk zal jou leerenI" riep de boer zóó hand.
dat men het drie velden verder wel had
kunnen hooren. „Wat beteekent dat? Hefo
je niet gelezen, dat het hier verboden toe
gang is? Nou geef eens antwoord."
Joop had niet veel te beweren. Hij was
zóó hevig geschrikt,, dat hij niets tot zijn
verontschuldiging kon aanvoeren en hoe
wel hij eigenlijk niet bang was voor den
boer oi diens luide, booze stem, had hij
toch ontzag voor den buldog, die al snuf
felende en grommende om hem heen liep.
„Kun je niet praten?" begon Parker weer,
hoewel hij daartoe Joop nauwelijks den tijd
gelaten bad. „En soms ook niet lezen?"
„Ja, natuurlijk wel," antwoordde Joop
boo6.
„Dan zal ik je eens laten zien, wat ik
met jongens doe, die mijn hooi bederven
en die niet kunnen spreken, als hun iets
gevraagd wordt", zei de boer. „Ga maar
meel"
Terwijl Parker naar het hek liep, moest
Joop hem wel volgen. De boer nam hem
nu mee naar een schuurtje en ging voort;
Daar kun je het verdere gedeelte van den
dag doorbrengen, lik zal je daar opsluiten
en je den tijd geven om na te denken over
heigeen je gedaan hebt."
De moed zonk Joop in de schoenen. Hij
had nog niet eens ontbeten en begon hon
ger te krijgen, maar toen hij vlak bij het
schuurtje kwam en zag, dat er geen gren
del op de deur was. begon zijn hoop le
herleven. Hij zou slechts behoeven te
wachten, totdat de boer uit het gezicht ver
dwenen was en dan gemakkelijk kunnen
ontsnappen.
Parker duwde Joop in de schuur en glim
lachte, toen hij zag, dat Joop opvroolijkte
bij de ontdekking, dat er slot nooh grendel
op de deur was.
„Ik heb hier iels, dat je beter in de
söhuur zal houden dan een slot of een gren
del. Je kunt de deur zelfs wijd openlaten,
dat is mij gelijk, maar ik raad je in je eigen
belang aan, geen slap buiten de schuur te
zetten. Hier Nerol Zie je dezen jongen?
Nou,-die is ondeugend geweest en mag er
niet uit Begrepen?"
Nero gromde als een teeken, dat hij zijn
meester begreep en keek naar Joops bee-
nen, alsof hij grooten lust gevoelde daarin
te bijlen.
De boer lachte.
„Je je zult er wel in blijven," zei hij,
want Joop was verschrikt achteruit gespron
gen, toen Nero zoo naar zijn beenen keek.
„Hij zal je niet bijten," ging hij voort,
„als jij er maar niet uitkomt."
Nu begon Nero weer te brommen en
ging voor de deur liggen, de oogen stijf
gericht op den gevangene.
Parker, die het natuurlijk druk had en al
meer lijd verloren had dan hem Kef was,
ging nu heen en was weldra uit het gezicht
verdwenen.
Joop en Nero werden dus alleen gelaten
en hoe meer Joop naar den hond keek. hoe
minder hij hem vertrouwde. Telkens liet
Nero zijn landen zien. Zoolang Joop stil
bleef staan, bleef hij ook rustig liggen, maair
hij wendde de oogen niet van hem af. Joop
wilde eens zien, wat Nero wel doen aoo,
als hij probeerde uit de schuur te komen en
stak zijn voet er even buiten. Onmiddellijk
sprong Nero op en gromde en blafte zóó, dat
hij haastig zijn voet terug trok-
Het was maar goed, dacht Joop, dat Nel
en Liesje er niet bij waren, want zij zouden
nog banger zijn voor Nero dan hij. Wat hem
zelf betrof, was hij aan honden gewemd en
begreep hij, dat, zoolang hij geen poging
aanwendde om te ontsnappen, hij veilig zou
zijn. Maar hei ergste was, dat hij niets vu
riger vèrlangde dan te ontsnappen. Hij kreeg
steeds meer honger, bovendien kon hij de
nieuwe paardenbloem nu niet bijtijds in
Nels tuintje plantan. Dat maakte hem nog
bedroefder dan het gemis van zijn ontbijt.
(Slot volgl).
Door G. J. VI8SCHEB,
Mijn man lag op den rand van het bassin
en ik lag boven op het steenen vloertje
van den waterval, zooals ze dat hier in
Artis noemen. Die naam waterval is wel
eens minder juist, want het water stroomt
er alleen dan af, wanneer er een kraan
opengezet wordt; daarom noem ik het soms
maar een steenen vloertje.
Plotseling zag ik, dat mijn man zijn mond
zoo wijd openzette, dat ik bijna in zijn maag
kon kijken.
„Waarom geeuw je zoo V' vroeg ik.
„Dat is van verveling", zei hij norsch.
„Wat zou je dan willen?"
„Ik zou wel eene in mijn vaderland willen
kijken, in Californië, was zijn antwoord.
„Om goud te zoeken, zeker! Verlang
daar maar niet naar. Het vet is er lang
van den ktetél. Er wordt bijna geen goud
meer gevonden."
„Och! Jij met je goud! Dat kan me niets
schelen. Ik zou niet naar het binnenland
willen, maar naar de zee aan de kust"
„O, is het dat? Spreek dan alsjeblieft
niet van je vaderland, maar zeg dan liever
je, vaderzéé. Je wilt naar den Grooten
Oceaan
„Precies; dat bedoel ik. Het vischkom-
metje, dat ze hier ons bassin noemen, ver
veelt me al lang."
„Och, man, mopper toch niet. De men-
schen probeeren op alle manieren, om het
ons naar den zin te maken. Ons bassin is
gevuld met echt zeewater, dat met groote
kosten hierheen vervoerd wordt en dat tel
kens wordt ververscht. En kijk die mooie
rots eens! 't Is net echt. En dan dikwijls
nog eon waterwal. En dagelijks zooveel
visch, als we maar lusten. Daar komt onze
oppasser weer aan met zijn mand."
Plons! Ik sprong van boven af in 't wa
ter. Mijn man zwom ook nog een paar
keer rond. De oppasser maakte het hek
open en kwam op ons terrein. Langzaam
liep hij de steenen trap op en wij klauter
den over den rand van bassin heen en
gingen hem na, ook naar boven.
We roken de visch, waarmee de mand
bijna gevuld was. Allemaal schel visch en
scholletjes.
Dat trappen klimmen doen onze neefjes,
de zeehonden, ons ook niet na* Wij kunnen
onze achterpooten, als ik ze zoo eens noe
men mag, onder ons lijf dubbel vouwen en
dan plotseling strekken. Daardoor komen
we springend vooruit. De zeehond met zijn
stijve achterpooten kan dat niet; daardoor
kan hij niet klimmen en op het land kan
hij ook veel minder snei vooruitkomen dan
wij. Op de trap kregen we al een paar
visohjes. Toen nog één boven op den wa
terval en daarop gooide hij ze één voor
één naar beneden in 't bassin. Wij waren
van boven naar beneden gesprongen. We
doken onder om de visschen te pakken. We
sprongen half boven water uit en vingen
ze in de vlucht. Some rolde er een visch
buiten den rand van 't bassin, tegen hot
hek aan. Dan wipten we over den rand
heen en haalden de lekkernij vlak voor de
oogen van de toeschouwers weg, die vo!
verbazing toekeken en riepen:
„Kijk eens! Hij heeft hem! Hè, wat kan
die duiken! Wat zijn ze vlug! Het water
spat in mijn gezicht!"
Ik zou niet kunnen zeggen, wie de meeste
fiwfc had* wij of die heaookeqb