Onze foto toont links den kop Tan een Padua-haan. Rechts ziet men een fraai exemplaar van een jongen Barneveldschen haan. bedacht hij, dat hij nu toch moest doen, zooals moeder gezegd had, toen hij giste ren met het vleesch wa-s thuisgekomen. Hij liep daarom weer terug naar den molen en vroeg een dik stuk papier. Niemand vroeg hem, waar hij dit voor noodig had, en ook Toon zei niets, maar toen bij buiten den molen was, nam hij arme Moortje en wik kelde haar zóó Btevig in het dikke, bruine papier, dat het nu juist een rolham geleek. „Wat breng je nu mee?" vroeg de boer .verbaasd. „Wel, natuurlijk één der katten van dei» molenaar", antwoordde Toon. „Ze heet Moortje, zegt de molenaar, en u moet haar goed behandelen „Ach, lieve help!" riep de boerin, en zo rukte Toon het pak uit de handen, haalde daaruit het bijna gestikte Moortje, en riop boos: ,,Maar jongen, is dat nu een kat thuis brengen 1" En toen wreef ze het arme dier, totdat het weer was bijgekomen. Maar vader gaf Toon een geducht pak, en zette hem daarna aan het werk op het land. „Voor boodschappen deugde de jon gen toch ook niet,'' zei hij tot zijn vrouw. En de boerin zuchtte„Neen, dat haar jongen zóó dom was Of Toon later wat slimmer werd, dat ver telt de geschiedenis niet. TANTE JOH. „Kleine Toeti" door W. RUWERS. Ms gij een gezellig leven wilt hebben, neem dan dieren om u heen en verzorg ze goed. 't Zij gij buiten of in de stad woont, waar liefde voor dieren is, wordt ook wel een plaatsje voor hen gevonden. Natuurlijk kunt gij niet op een bovenhpis een bok, een ezel of varkens houden, maar gij kunt er veel vermaak hebbe'n van een hond, een kat of marmotten. Zoo wil ik -u eens een en ander van onze dieren vertellen. Daar wij buiten wonen, hebben wij zoo wat van alles en zal ik beginnen met onzen grootsten lieveling „onzen bok Toetie". Eenige jaren voor we dezen Toetie koch ten, hadden wij een ander bokje ook „Toetie" genaamd. Dit diertje mochten wij slechts één zomer houden, daar wij hem van een boer ter leen kregen. De boer. die ons dat kleine wille dier gaf. deed dit 'sizomers vaak, daar hij dan geheel van de kosten af was en men goed voor zijn bokjes en geitjes zorgde. De geleende bokje9 of geitjes waren dan nog zóó klein, dat men ze slechts melk en brood, ja, soms alleen melk mocht geven. De grootste pret bij het voeren was altijd het wild heen en weer schuddend stukje staart. Reeds bij den der den keer van het voeren, wist de kleine guit, dat 't voor hem was als men met het bakje kwam en als er ergens in kamer of keuken iets klonk als het roeren in een ge- emailleerden schotel, dan sprong ons beestje vlug. in schuinen galop op dit voor hem zooveel belovend geluid af. Al deze herinneringen hadden wij nog aan het vorig jaar en nu gingen wij een nieuw bokje halen, want de zomer kwam in het land en vele bokjes en geitjes waren er weer geboren. Toen wij op weg togen, was het een zon nige Juni-morgen. Wij gingen allen te za- men. 't Was een heerlijke wandeling, langs Jtoogd duinenrijen, waar onder aan den voet groote uitgestrekte weilanden lagen, met ge zellig veel koeien en paarden er in. Aan den rand dezer duinen la'gen de boerderijen, intiem verscholen in boomgroepjes en wel dadig zonnig groenden de landen daar achter. Wij woonden aan zee en vonden het een zeer groot genot van tijd tot tijd aan den onderkant dezer duinen te wandelen. Aan de boerderij gekomen, kwam de boerin ons al tegemoet met het bokje aan een touwtje bij haar Zij gaf hem aan zijn nieuwen eigenaar, Loe, met de woorden: „Ziezoo, jongeheer en nou goed oppassen en niet te hard met hem loopen en goed voeren, hoor; ajuus." Loe. pas 4 jaar oud. nam het touwtja^. stevig in zijn hahdje en -gaf van vreugde over zijn nieuw bezit, geen antwoord op de- schoone. lofwaardige toespraak der boerin. Moeder maakte het goed met een lang ge sprek over 't weer en den groei van alles, wat zij om zich heen zag. Er was hard ge werkt, dat zag men aan den geheelen tuin en Moeder bewonderde alles zeer, zoodat het afscheid een hartelijk „tot weerziens" was. Nu begon de eerste wandeling. Ook dit bokje moest Toetie heeten, al onze bokken hebben altijd „Toetie" geheeten. De kihderen bespraken levendig, hoe buitenge woon pleizierig Toetie het nu zou krijgen, want hij zou overal mee mogen gaan, zelfs naar het strand en als er dan een vesting gemaakt zou worden, moest Toetie in het midden staan en bij 't „pootje baden" mocht hij aan een badstoel vastgemaakt, naar hem staan kijken. Of hij bang zou zijn voor de groote, wijde zee? Loe sprak niet veel hij had genoeg te doen met het touwtje vast te houden. Toetie weigerde telkens te loopen. sprong onverwachts met schuine aanloopjes op Loe toe en trok don heftig met het fijne kopje aan het touw. Het scheen hem bui tensporig te hinderenook Loe kwam onder den indruk dezer kwelling en zette een ijselijk ernstig gezicht. De springerige, trek kerige pas gekregen schat nam heel zijn denken in beslag; hij ontstelde telkens op nieuw. als er weer zoo'n hevige ruk in zijn handje kwam. En zoo gebeurde het, dat hij oreens het touwtje losliet. Nu begon een hobbeldans van 't bokje en aanhoudend schaterlachen der kinderen, die hem narenden, aldoor vielen en dan meteen bleven liggen om even uit te lachen. Toetie kreeg er schik in, 'twas niet meer dat vervelende wandelen op een weg: neen, het werd nu een polkadans over de duinen, steeds wilder en wilder Eindelijk hadden zij hem haast; 't werd tijd. want hij was zoetjesaan op de hoogste duin gekomen en sprong steeds door De kinderen gilden en lachten en het bokje, niet beseffend, dal deze duin plotseling veranderde in een steil afloopenden zandheuvel, sprong steeds vol lustige joligheid verder met Loe vlak achter hem aan, zoodat opeens alle twee in rol lende vaart als eén klont kleertjes beentjes en dunr.o witte pootjes naar beneden ver dwenen. In woeste vaart gleden alle kinderen de voor hen uit tuimelende massa achterna en zoo kwamen zij proestend en blozend bene den met oogen en haren vol zand 't Was opnieuw een daverend gelach Toetie's poot jes werden even gekeurd en nog heel be vonden, dus nu kon men rustig weer verder pret maken. Vol heilige ernst nam Loe zijn bokje nu opnieuw vast en wond het touw eenige malen om zijn handje Het bokje scheen plotseling niet meer zoo ondeugend te zijn. want het liep verder tamelijk gewillig naar huis en werd door Loe met vele lieve woordjes en herhaalde streelingen in zijn stalletje gezet Dadelijk moest voor zijn eten gezorgd worden en daar Toetie nog maar alleen zuigen kon, bedachten wij een flink stuk brood overgoten met veel melk in een bakje te doen en dit hem dan goed onder zijn neus te duwen. Nadat het gereed was werd Toetie gu- haald en mocht zijn eersten maaltijd in de kamer gebruiken. Maar het ging heelemaal I niet. Toetie stootte eerst heel nukkig legen den bak en toen deze op den grond viel, sprong hij er met een luchtig tripje over heen en begon op de stoelen te klimmen. Gauw maar weer vastgebonden en nu aan het bedenken, hoe hij dan gevoerd moest worden. Een kinderzuigflesch was de alge- meene uitspraak; de kinderen meenden, dat hij sterk aan zijn moeder herinnerd moest worden en een flesch met speen zou dat zeker doen. Dus nu maar gauw alle benoo- digdheden gehaald. De flesch werd gereinigd en toen met lauwe melk gevuld, waarna de speen er stevig op bevestigd werd. Loe mocht Toetie de flesch geven. Hij nam haar flink in beide handjes recht voor zich uit en bood Toetie de speen aan. Happend en zuigend begon Toetie plotseling zóó te stooten, dat Loe mét flesch en al achterover tuimelde en met zijn hoofd op den grond terecht kwam, steeds de flesch vasthoudend, golfde er een groote straal in een boog door de geheele kamer, waarna de rest der melk zacht klok kend op zich gezicht lekte. Allen vlogen op Loc toe, om hem te hel pen en zagen daardoor niet, hoe Toetie een moderne step over alle meubels be gon uit te voeren, daarbij een wonderlijk benauwd geluid gevend. De kinderen gilden zoo, dat de meid kwam zien. wat er te doen was. Toetie ziende, die klagend hikte en met wijd-opengesperden bek en uitpuilende oogen heen en weer wiegde op de canapé, riep zij: „Hij stikt, hij slikt." De speen zat diep in zijn keel en hoe meer hij slikte en slurpte, hoe steviger zij er in ging. Daar kwam Moeder gelukkig binnen; zij stak behendig en vlug haar vingers in zijn keel, de meid hield hem stevig vast en allen keken in ademlooze stilte toe. Loo vergal te huilen, maar hield nog steeds de flesch vast. Toen hoorden zij een hevig zuigend slokgeluid en.de speen was er uit Al len lachten vroolijk op en streelden de arme Toetie. Moeder vertelde nu, dat de speen in het vervolg zeer zorgvuldig met een bandje op de flesch moest worden vastge maakt 't Is nooit meer gebeurd en Toetic is dien zomer mooi gegroeid. Hij dronk heel veel. waarbij hij nooit vergat, zijn staartje, dat nog o, zoo klein was, heel snel heen en weer te schudden als bewijs, dat het lek ker was. Fabelen van Lessing. Het schaap en de zwaluw. Een zwaluw vloog op een schaap aan om wat wol voor zrjn nest uit de vacht van het schaap te rukken. Het schaap sprong vreeselijk boos .heen en weer. „Waarom ben je toch zoo boos op mjj?" vroeg de zwaluw, „en waarom zoo gierig? Je staat den herder wel toe, dat hij je al 'je wol afneemt, zoodat je naakt moet loopen, en mi) wil je niet eens één enkel vlokje geven. Hoe komt dat toch?" „Wel," antwoordde het schaap, „jjj ver staal de kunst niet om mg mijn wol op zoo zachte manier af te nemen, als de herder dat doet,"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 18