VOOR DE JEUGD
c-
LEIDSCH DAGBLAD
No. 43.
Een Bekentenis.
Zaterdag 24 October
Anno 19Z8.
ill t lil
Naar het Bngelsch van H. CLARKE,
yrjj bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
9) SLOT.
Tim trachtte nog te spreken, maar Jacob
voerde hem weg. Hij sloot den armen,
verschrikten jongen in den kerker onder
de voordeur en deed de deur op slot Toen
ging hjj naar den veldwachter. Hjj was
juist weg, toen Nan op weg was naar de
bibliotheek.
Hoofdstuk X.
Toen Nan een tijdje had zitten naden
ken, was zij tot een besluit gekomen: zij
zou Grootvader alles eerlijk bekennen. Zij
begreep, dat liet niet voldoende was, als
zij de gespen maar weer stil in het kistje
legde. Eindelijk zag zij in, hoe verkeerd
zij gedaan had en dat de eeïnge manier om
dit zooveel mogelijk goed te maken wae
alles te bekennen.
Behoedzaam deed zij de deur open en
trad de bibliotheek binnen. Haar grootva
der liep zenuwachtig op en neer, hij zag
er bleek en ontdaan uit. Hij twijfelde geen
oogenblik, of Tim had de diamanten ge
stolen. Hoe hij dit echter gedaan had, was
hem een raadsel.
Hij bleef stilstaan en deed zijn best te
glimlachen, toen hij Nan zag.
„Lieve kind", zei hij vriendelijk, „kom je
mij eens opzoeken Maar ik heb nu niet
<eel tijd, Nanneke, want 'ik verwacht
iemand bij mij."
„Laat mij alstublieft één minuut blijVen",
smeekte Nan en daarna ging zij haastig
v9ort
„Grootvader, ik heb de gespen uit het
kistje genomen en ze op het partijtje ge
dragen. Eén ervan had ik verloren, maar
Tim had hem vanmorgen in zijn kooi ge
vonden. Hij kwam hem straks brengen."
De oude heer ging zitten en nam haar op
zijn knie. „Zeg het nog eens, Nan, ik be
grijp het niet goed. Hoe kwam je aan
de gespen V' vroeg hij.
Non deed nu in gebroken zinnen haai
verhaal en beefde over al haar ledematen.
Terwijl meneer Trelawny naar haar luister
de, drong het meer en meer tot hem door,
dat Tim de waarheid had gesproken, toen
hij zei, dat hij den gesp in de kooi had ge
vonden en dat de ekster hem daarin had
neergelegd.
Nan haalde den éénen gesp uit haar zak
en tevens het vergeelde papiertje.
„Tim heeft den andere", zei zij, terwijl
zij den gesp op de schrijftafel legde. Met
trillende lippen keek zij haar grootvader
aan en stamelde„Ik verdien niet dat ik
ze ooit weer draag maar het
spijt mij zoo heel heel erg."
Hoewel de oude heer heel ongerust was
over de andere diamanten, vergat hij deze
voor een oogenblik, terwijl hij naar Nan's
berouwvol stemmetje luisterde. Hij tracht
te haar tot kalmte te brengen ei sprak
heel zacht en vriendelijk tegen haar, toen
Rupert plotseling de bibliotheek kwam bin
nenstormen.
„Grootvader, Jacob heeft Tim in den ker
ker opgesloten. ïk hoorde hem roepen, toen
'fc <tjB« kora»-a
„Ik ga onmiddellijk naar hem toe", zei
de oude heer ernstig. „Nee, blijf nog even
hier, Rupert; ik moet je eerst wat vragen'-.
Hoewel het duidelijk bleek, dat Tim de
waarheid had gesproken wat den gesp be
trof, geloofde meneer Trelawny toch nog,
dat hij het kleine fluweelen kistje met den
overigen inhoud gestolen had.
Nu hij wist, dat Nan het geheime kastje
had open gemaakt-, Jtón hij het verdwijnen
der diamanten beter verklaren. Nan had
het deurtje stellig niet goed geslofcn en
toen Tim bij de boekenkast stond, was her-
waarschijnlijk opengesprongen. De jongen
had het fluweelen kistje gezien en geen
weerstand kunnen bieden aan de verlei
ding.
„Rupert, toen Tim hier was, heb je hem
eenige oogenblikken alleen gelaten. Hoe
lang was dat V 'vroeg meneer Trelawny.
Rupert bedacht zich een oogenblik en
zei toen:
„Ik .weet het niet precies, Grootvader.
Ik denk een paar minuten."
„Ik zal je 6traks zeggen, waarom ik dat
vraag".; hernam de oude heer. „Blijf hier
even wachten met Nan. Ik wil eerst met
Tim spreken."
f Hij verliet daarop de bibliotheek en Nan
maakte van de gelegenheid gebruik om Ru
pert alles te vertellen, dat zij Grootvader
juist had toevertrouwd. Rupert keek haar
een oogenblik ontsteld aan. Hij kon zijn
eigen ooren nauwelijks gelooven.
„O Nan, heb je dat gedaan V' riep hij
uit. „Hoe slecht van je! Ik dacht, dat je
de gespen gevonden had in een laatje of
iets anders, dat niet op slot was."
„Ja, ik weet, dat het heel slecht van me
was", zei Nan, diep ongelukkig. „Ik heb
er zoo'n vreeselijk espijt van", en zij baret-
te plotseling in snikken uit.
Rupert sloeg zijn arm om haar heen.
„Arme, kleine Nan", zei hij vriendelijk.
,,'t Is goed, dat je het verteld hebt. Je
hadt ook wel kunnen zwijgen. Je bent heel
dapper geweest, hoor! Kom, droog je tra
nen ,Nan, en laten wij er niet verder over
praten. Ik weet zeker ,dat Grootvader» dat
ook zal zeggen."
Op dit oogenblik kwam meneer Trelawny
weer in de bibliotheek terug. Hij keek nog
ernstiger dan hij gedaan had, want hij had
geen woord uit Tim kunnen krijgen. Einde
lijk begon hij te gelooven, dat de jongen
werkelijk niets van de diamanten af wist
en het geheim van htm verdwijning werd
daardoor nog ondoorgrondelijker.
Rupert sprong rp, toen de oude heer
binnenkwam. .Grootvader, u fiebt Tim
toch zeker uit den kerker gelat-en Vvroeg
bij opgewonden.
„Nee Rupert, nog niet. Hij moet daar
blijven, .totdat Jacob terugkomt", en bij
maakte een afwerende beweging met
zijn hand, toen Rupert nog iets in het mid
den wilde brengen. „Kinderen," ging meneer
Trelawhy voort, „ik heb een zwaar verhes
geleden. De diamanten, welke Madame
d'Aulnay aan mijn zorg had toevertrouwd,
zijp verdwenen! Ik ben bestolen! Jacob
haalt den veldwachter al."
Beide kinderen zwegen een oogenblik he
vig verschrikt. Uit hetgeen Nan hem zooeven
verteld had, begreep Rupert, waar de dia
manten bewaard werden. Hij keek naar de
plank, waarop zijn boeken stonden en her
innerde zich, dat hij er eenige had afgeno
men om ze Tim te laten zien. Maar hij kon
niet, hij wilde niet gelooven, dat Tim een
dief was.
„0, Grootvader, u denkt toch niet, dat
Tim ze weggenomen heeft?" riep hij uit.
„Ik weet zelf niet, wat ik er van denken
rroet, Rupert Maar ze zijn weg. Hoe zal ik
Madame d'Aulnay vanmiddag onder de oogen
durven komen? Wat moet ik haar zeggen?"
Hij wéndde het gelaat van de kinderen af,
opdat dezen het niet zouden zien en ging op
nieuw naar de boekenkast. Rupert volgde
hem en vroeg:
„Kunnen ze niet in een reet zijn gevallen,
Grootvader?"
„Onmogelijk!" antwoordde de oude heer
wanhopend. „Het hout is heel massief. Kijk
zelf maar. Ze zijn gestolen."
Rupert keek in het leege kastje en be
tastte het van alle kanten. Het was zoo
als zijn grootvader reeds gezegd had on
mogelijk, dat de diamanten in een reet ge
vallen waren Na eenige oogenblikken sloot
de oude heer het deurtje weer.
„Kijk nu eens, Rupert," zei hij, „zou je
het deurtje kunnen vinden, als je het niet
wist?"
Rupert moest bekennen, dat hij het niet
ontdekt zou hebben. Nergens zag hij een
-voeg of reet.,
„En al wist je, dat er een deurtje was, dan
zou je nog niet weten, hoe je het moest
openmaken. Probeer het maar eens," zei
meneer Trelawny.
Rupert keek hem aan en zei: „Maar ik
heb het papiertje gezien, dat Nan gevonden
heeft. Ik weet, waar de twee veeren zijn. Ik
geloof ten minste wel, dat ik ze^vinden kan."
„Twee veeren er is er maar één!"
rien de oude heer uit.
Nan, die eerst uit een gevoel van
schaamte de boekenkast niet durfde nade
ren, kwam nu dichterbij. Zij had het ver
geelde stukje papier m de hand. „Er staan
er twee op dit papiertje, Grootvader,"
haastte rij zich te zeggen.
Rupert keek over haar schouder heen,
terwijl meneer Trelawny zenuwachtig naar
zijn bril zocht.
„Ja, er staan twee kruisjes op(, Groot
vader," zei Rupert nu. ,,Ik zal een probeeren
of ik de veeren vinden kan."
In het volgend oogenblik was hem. dit
gelukt Alle drie hoorden een zwak geluid
en het deurtje week optóeuw.
„Maar het kastje lijkt nu veef grootert"
riep Rupert uit Hij stak er zijn hand in
en slaakte een kreet van verrassing. „Hier
heb ik iets!" En bij deze woorden' haalde
hij het fluweelen kistje te voorschijn. Een
kreet van vreugde en verlichting kwam over
de lippen van den ouden heer, want het
was niets meer of minder dan het kistje
met de diamanten, dat Rupert in zijn hand
hield.
„Nu zie ik het" zei hij*. „Er is een
dubbele wand in het kastje. Dat heb ik
nooit geweten en mijn vader en grootvader
evenmin- We kenden alleen maar de éénd
veer, die het deurtje deed opieaispringen.
Goddank, kinderen, de diamanten zijn te
recht!"
Rupert en Nan konden nauwelijk beseffen,
hoe groot zgn verlichting Was. Zg scheen
hein in het eerste oogenMïk te owerwel-
i' -1 A