Jhr. Mr. Dr. N. C. DE GIJSELAAR
No. 20125.
LËIDSCtT DAGBLAD, Dinsdag 20 October Tweede Blad. Anno 1925,.
1865 - 21 October - 1925
BINNENLAND.
Het oude, eerwaardige Leidsclie stadhuis,
yanaf de muren in de hall zien de kloek-
gezonde, yroolijk-gewichtige regenten-ge
zichten, die zonder „volkshulpc" regecren
mochten.... néér op de stapels ingepakte
stembiljetten aan hun roeten volgens
het algemeen, evenredig kiesrecht bij de
laatste verkiezing uitgebracht alsof ze,
yanaf hun onaantastbare, want gestolde,
Verzekerdheid, de onrust, het zoeken van 't
yluchtige heden, met een oolijk-begrijpen-
den lach maar in zich zelf betobben laten.
'k Moet éven wachten in de Commissie
kamer, met donker-deftig eikenhout hoog
beschoten. Vanuit den toren twinkelt het
klokkespel de oude. bekorende wijzen; in de
Breestraat, beneden, brullen de taxi's, rate
len de vrachtauto's, blazen de electrische
tram-treinen brutaal daaroverheen hun on-
gebreideld-schetterige, moderne leven uit.
De burgemeesterskamer. Zijn Edelacht
bare drukt me de hand. ,,'k Ontving u liever
"hier dan in mijn woning, 't Stadhuis is, als
burgemeester, mijn „thuis". Hier werk ik,
hier leef ik heel den dag. U kijkt rond?
Een mooie kamer".
„Een echt regenten-verblijf'.
„.De zoldering, en de schoorsteen, prach
tig, hè? Akelig-leelïjk dat goedkoop behang
sel-papiertje; en 't vloerkleed een horreur!
Bij eiken stap, die ik zet, denk ik: geluk
kig maar, die brengt het mooie, nieuwe
kleed wat nader voor mijn opvolger".
„Waarom vraagt u zelf niet vernieu-
jying aan?"
„Zonde van 't vele geld. Die gordijnen
stonden al op nominatie voor vervanging
toen ik hier kwam, vijftien jaar geleden,
'k Laat ze maar hangen. De gaatjes zie je
niet, want ik trek ze niet dicht. Wie hin
dert 't dan?"
We zitten tegenover elkaar aan de schrijf
tafel. In het rose-rood, gansch glad gescho
ren gezicht, nog juist overdekt door het
licht-gegolfde, bruine haar met de pre
cies-getrokken scheiding links kijken,
over de lorgnet heen, die op het topje van
den neus is vastgezet, de leuke, blauwe
oogen mij verwachtend aan: „Begint u
maar te vragen".
'k Blijf even opnemen, geboeid. Maar dit
is bijna een oud-hollandsch regenten-ge
zicht rechtschapen-open, kloek-gezond,
oubollig-plaisant; de door vele geslachten
been over-erfde degelijke burgerlijkheid
en tóch met iets voornaams, als daarop
geënt door een langzaam volgroeide aristo
cratische verfijning. Een gemoedelijk,-een
voudig man, zooals hij daar leuk-afwach
tend naar mij heen ziet. Pas op: telkens
zal opééns een onverwachte, hautaine ge
slotenheid over de schijnbaar gan9ch open
trekken heenschuiven.
„Uw familie stamt uil Gorcum?"
„Nee, waarachtig niet: uit DordL Van
1577 af hebben ze het uitgeplozen. Dat
onze tak weer in Gorcum is terecht geko
menpuur toeval. Zooals in 't leven bet
toeval zoo vaak domineert. Vindt u ook
Diet? U kunt in 't „Adelsboekje" onze ge
schiedenis naslaan."
„Laten we dan alvast bij uw grootvader
beginnen."
„Ieder mensch heeft twéé grootvaders,
mevrouw! Misschien hebt u dat al meer
gehoord?" De oogen lachten in plagend
jolijt; de lorgnet tusschen duim en vinger
geheven, wuifde het grapje naar mij toe.
„Wel, dan mogen ze aille twee aantre
den!"
„Vader's vader was griffier bij den Hoo
gen Raad; die van moeder bankier. Och,
nee, dat klinkt te mooi: commissionair in
'effecten geeft beter de werkelijkheid weer.
Nou, vader trouwde dan met moeder. Ge
beurt óók meer zult u zeggen! En beiden
droegen denzelfden naam: de Gijselaar".
„Gebeurt niet zoo héél veel meer
pou ik zeggen!"
„Ze waren sous-germain neef en nicht".
„Dus de erfelijke eigenschappen kwa
men uit één stam in u samen".
„Hola, vergeet u maar liefst de vrouwen
van die mannen? moet ik wijzen op den
invloed van de vrouw! Daar tegen den muur
hangt mijn oud-oom, heette Kee9. En zoo
waar: hij gaf zijn naam aan de „Keezen",
de patriotten, de tegenstanders van Willem
V; de revolutionairen van die dagen 1"
„Van dien oud-oom hebt dan niet veel
geestelijk bloed geërfd!"
„Ik ben afgedwaald.... of hij! Want,
kijk, wat mij rehabiliteert: zijn broer, juist,
was een verwoed orangist".
„Zal wel eons moeilijkheden hebben
gegeven in den familiekring".
„Och komt- zoodra ze de huiskamer bin
nen kwamen was toch alle politiek verge
ten! Je kon die Koes ook niet vergelijken
met een modern democraat: hij was staats
gezind, hij wou den" Prins weg hebben.
Voilé.
Maar nou komt de aardigheid: toen de
Pruissen binnenvielen om den Prins te hel
penjoog Kees als een haas de grenzen
over. 'k Neem het hem niet kwalijk.
't is menscljelijk. In den Franschen tijd,
natuurlijk, is hij teruggekomen. En raadt u
nu eens waar hij is gaan wonen? In Leiden.
In welk huis? In 't mijne".
Een energieke ruk trok de lorgnet van den
neus-punl; ze tikte tegen de tafel om de
aandacht ie spannen.
„Dus dat blééf dan het familiQhuis
„Heelemaal niet Na een paar geslach
ten werd het verkocht. Ik wist van niets; ik
nam 't huis over van den vorige® burge
meester. Een nicht van me, mevrouw Bee-
laerts van Blokland een afstammelinge
van dien „rooien", begrijpt u komt bij
me op bezoek en zegt: „In dit huis ben ik
geboren". Zóó kwam 't uit".
„De geest van dien „rooien" spookt in
dat huis we! niet rond!"
Plots de hautaine geslotenheid. „Vraagt
u me niet naar mijn politieke gevoelens".
Opeens weer gemoedelijk, om den indruk
weg te wisschen: ,,'k Ben een vreesclijk
onafhankelijk man, moet u weten, een soort
Einspanner".
„Laten we dan naar uw jeugd lerugkee-
ren".
„Vraagt u maar".
„Uw grootvader woonde dus in Den
Haag".
„Ja vader trouwde in, in 't ban
kierskantoor van Gorcum". Met een
kleinen schrik: „Maar niet óm in 't kan
toor te komen, trouwde vader: om moeder".
„Hij had in de rechten gestudeerd?"
De onergie-ruk trok het lijf slrak-recht.
Dat deden ze allemaal, misschien al wel
tweehonderd jaar lang. Kijkt u maar na in
't „Adelsboekje". Op geschiedenis ben ik
dolgenealogie heb ik niet zoo goed in mijn
hoofd".
„U werd' wel niet apart gehouden in uw
jeugd, van andere kinderen weg, als 't pa
triciërs-zoontje?"
„In Gorcum? Daar liep alles door me*
kaar! De zoon van den groentenboer was je
beste vriend".
„Ging u op de gewone school?"
„'k Begon op een particuliere; 'k was te
jong voor de openbare, en zoo duveisch on
deugend thuis.ik moest de deur uit Op
school was ik zoet. Liep keurig aan het
handje van Meester Bloot. Die bracht me
in persoon thuis, vanwege 't gevaar met al
dat water, 'k Heb hem nog mijn dissertatie
gestuurd. Toen ik met zes jaar op de stads
school kwam, kon ik al lezen en schrijven."
„Dat gaf een voorsprong."
„En daar kon je wat mee doen in dien
tijd! De school bestond.... uit één lokaal;
twee roeden aan 't plafond: moest ze wor
den gesplitst in klassen, de gordijnen trok
ken toe. Rekenen mocht ieder zoo ver als
hij kon; je gebruikte 't vervolgboekje van
Boeser, dat bij je hersens paste. Dan pikte
Elswoud het schitterende hoofd van de
school die en die jongen uit: ,Ga .mee
naar de huiskamer voor een extra-les." Ge
schiedenis b.v. De grond van alle drie de
moderne talen werd daar uitstekend gelegd."
„Hoe is 't mogelijk."
„Daarom moet ik altijd lachen als ik die
geweldige eisclien hoor van 't onderwijs
tegenwoordig, en ik 't pover resultaat aan
schouw op de leerlingen."
„Waaraan schrijft u dat toe?"
,De onderwijzers hadden liefde voor hun
vak, toewijding voor de kinderen. Dat moogt
u gerust neerschrijven. Elswout was een be
roemd man bij 't openbaar onderwijs; tege
lijk hoofd van dè Liberale Partij in Gorcum."
„Gingen uw vader's sympathieën dien
kant uit?"
„Hij bezat óók geen politieke ader
,En daarop volgde het gymnasium?"
„Bestond niet. De Latijnsche School bij
den Ds. aan huis, was juist ter ziele. Ik
ging naar de II. B. S.; kwam dadelijk in
de tweede klas."
„Hoe hebt ai dat klaargespeeld?"
„Je werkte op school vooruit, als je wou."
„De „knappen" kwamen beter tot hun
recht."
.De differentiatie groeide langs natuur
lijken weg."
,WaUs2cren uw lievelingsvakken?"
,,'k van vreeselijk veel'dingen. Ta
len beschouwde ik als hulpvakken: wis
kunde-, natuur-, scheikunde dat was je
ware. 'k Deed eindexamen in '81."
„Dan was u nog pas vijftien jaar."
,Wat zou dat?"
„Latijn en Griekscli had u niet ge
leerd?"
,Wou u er dat nog bij hebben? 'kKwam
in huis bij een leeraar in Haarlem; die
stoomde de klassieken er in. Na een jaar
deed ik examen voor (Se vijfde klas gym."
„Volgde u weer Alle vakken?"
„Uit de wiskundige stuurde de leeraar me
weg. „Jij weet te veel zei ie dat gaat
niet." Dan ging je in dien tijd wandelen."
„Geen heimweh? Zoo'n jong kereltje weg
uit 't nest?"
,Dc vier eerste weken had ik 't kwaad."
De energie-ruk ,Je weet dat het moét.
je schikt je. Moeder trouwens léérde je wel
Ze was geen wekeliike mrmdorr Goddank
Vrienden schrevem^rtTTTaarlerrf: „De jongen
ziet slecht uit, hifmoet terug." Moeder ant
woordde: Blijf jij maar rustig waar je bent."
'k Heb veel aan moeder te danken: zo was
streng, en tóch voelde je de liefdeband."
„Uw moeder leeft nog, nietwaar?"
,Ze woont in Nijmegen, hoogbejaard. Vroe
ger ging ik dikwijls naar haar toe; mijn
drukke leven houdt dat nu tegen."
„Ziet u haar niet veel meer?"
„Iedere zes weken ga ik zeker. Natuur
lijk."
,Nu promoveeren we u dan (och lot stu
dent in Leiden, 'k Wed: u hebt in dien lijd
flink pleizïer gemaakt?"
,,'t Is meer dan veertig jaar geleden, dat
ik aankwam, en nóg doorleef ik in mijn
herinnering de dolle pret van die jaren. Mijn
club.
„U zat zeker in do zoogenaamde „eer
ste"?"
„Zoo noemen ze die. Eigenlijk nonsens.
Vrienden had ik bij hoopen: Roëll, Van
Rechteren, Philips, Rengcrs.en hoe a!
die sinjeuren verder heeten. Wel honderd
En met de meeste ben ik bekend gebleven;
dat géit zoo, als je in 't mouvement
zwemt,"
„Hebt u braaf mee ontgroend?"
,Een officieele groentijd bestond niet. De
noviet was vrij. Pakte een student hem te
hardhandig aan: „ik groet-je zei je
ik loop heen."
Gek toen heette het modern en liberaal om
te roepen om een gereglementeerden groen
tijdnü heet hel' modern en liberaal om
hem weer af te schaffen".
„Zoo cirkelt alles! Kwamen veel misbrui
ken voor?"
„Soms. Toen, als nu: alles hangt af van
de persoonlijkheid, van de menschen, die
toepassen. Systemen zijn machteloos. Ach,
wordt je builen het studentenleven niet óók
gepest? trappen ze niet, soms, op je hart? 't
Is nu eenmaal een ellendige menschelijke
eigenschap om het nieuwelingen zuur te
maken. Gelooft u ook niet?"
Daar was weer na de wat bruusk
gezegde overtuiging de hoogstemmige,
behoedzaam-lastende vraag aan 't eind van
den zin, alsof een nietbewuste inluilic-drang
een mogelijke kloof door die bruuskheid ge
slagen voorzichtig weer te dempen zocht,
want, nietwaar, alleen uit het harmonisch
evenwicht - vinden met anders-voelenden
ontspringt óók ten slotte je eigen gcluksbron.
„U promoveerde in de Rechten"?
„En in de Staatswetenschappen. In
'91 bij Professor Buys. Over: „Het Pa
namakanaal." Geschiedenis, hè? dat trok
me, en het Volkenrecht, 'k Had niet zoo vlug
gewerkt als vóór mijn student-zijn. Pret
kest tijd! Ik vestigde me in Amsterdam als
advocaat."
„Dat wist ik niet."
„Heeft maar een half jaar geduurd. Mijn
oom stierf, vader's compagnon. „Wil je in
de zaak komen"? vroeg vader. Ik was geën
gageerd ik narn aan. Als advocaat ver
diende ik nog niet juist genoeg om een huis
gezin te vestigenI
Zoo werd ik bankier. En later, bur
gemeester, precies eender: bij verrassing!
Wilt u eens wat hooren? 'k had nog nooit
een Raadszitting bijgewoond, zelfs niet op
de tribune, toen ik de eerste Raadszitting
leiden moest."
„Geen gemakkelijke opgaaf! maar éénige
scholing had toch uw lidmaatschap van de
Provinciale Staten u bijgebracht."
„Daar kwam ik in, in 1908, op „drie Octo
ber": Leidens Onzetl Daarom zal ik die in-
trée-datum nooit vergeten. De Christelijk
Historischen brachten me er in; tot hun rich
ting voel ik me 't meest aangetrokken. Aar
dig werk wel in de Staten; dat gepuzzle met
die waterschapsdingen, net wat voor mij."
„Waarom zochten de autoriteiten juist
uit als burgemeester van Leiden"?
„Patijn vond me nog al geschikt, geloof ik,
die sprak er over met Limburg. Ze wilden een
gemoedelijk man".
„Nam u 't dadelijk aan"?
,,'k Vroeg een week bedenktijd. Wat is dat
gek.aldoor wist ik: ik dóe het. Ik voelde
"het als mijn plicht, 't Is me sterk afgeraden.
Keetje, mijn oude meid, zei: „Waarom zou
u dat nu doen? U leeft hier gelukkig." Vrien
den riedden: „Steek je niet in zorg, en 't kost
je nog veel geld ook."
„U vondt 't wel aardig."
„Nee, nee. Ik wist alleen: ik moét het
doen. En waarom? dat kan ik u niet uitleg
gen, want ik kan 't mezelf niet uitleggen."
„De eer van de uilverkiezing haalde u
over."
,,'k Heb duizend fouten, maar, geloof me,
ijdel ben ik niet."
„En hoe is u 't ambt bevallen?: „'k
Wensch geen slap terug te treden?"
„Dat wil niemand; nooit. Iedereen heeft
't land aan oud worden, is angstig voor den
dood. Toch wil niemand terug „Een raadsel.
Vindt u ook niet?" Een klok sloeg.
„Laten we voortmaken. Vraagt u nog eens
wat?"
„Is u met genoegen lid van de Eerste Ka
mer?"
,,'t Neemt heel veel lijd. 't Is een bezwaar
lijke combinatie met hei burgemeestersambt
Je moet voor de „Eerste" veel sludeereni de
zee van. „Handelingen" doorwerken, die de
„Tweede" op je afzendt. Dat hoeven zij ten
minste de onze niet te doen. Een voorrecht!
De positie van do „Eerste" is heel eigenaar
dig: wat is je zedelijke opgaal? Zoolang' 't
cenigszins kan, samenwerken met de
„Tweede". Of de constellatie daar je al of
niet bevalt, mag geen rol spelen. Zoo objec
tief mogelijk moet je stroomingen cn stem
mingen van den „overkant" op je laten in
werken. Ik heb wel vóór een wet gestemd in
de Eerste, waar ik zou hebben tegen ge
stemd in de Tweede. Voelt u 't verschil? Je
gooit heel wat wetgevende arbeid omver, als
je in laatste instantie die weer afbreekt. Al
leen als je geweten gebiedt, behoor je, moét
je legen stemmen."
„Als u zoudt moeten kiezen tusschen uw
twee functies?"
Als een vlag ging de lorgnet de lucht in:
„Burgemeester is tienmaal mooier."
„U hebt sterk regcerbloed in u."
„Meer regcerbloed misschien, dan voor een
afgevaardigde past. Daarom vergt „regeeren"
over een gemeente, met een gemeenteraad
naast, neen bóven je.... veel zelf-opoffe-
ring. Je doetje best dat de boel marcheert....
komt zoo'n raadsvergadering en gooit jc
moeite omver."
,,'k Kén wel uw ideaal: een verlicht
despoot zou de beste regeerder zijn!"
„Kostelijk. Als jo maar waarborgen kon
vinden legen mogelijke willekeur. Luistert u
eens, in ernst: mijn groole bezwaar tegen 't
regeeren van personen, gekozen door het al
gemeen, evenredig kiesrecht, is: regeeren is
een moeilijke zaak, en door déze wijze van
verkiezing komen te zelden dié personen
naar voren, die regeeren kunnen."
„Maar 't uitvoerend bestuur regeert toch
eigenlijk?"
„Waarachtig niet. Ja, bij de landsrcgee-
ring: de Kamer althans regeert niet. Óver
het stadsbestuur is de gemeenteraad baas,
zeker theoretisch."
„In de praktijk wint uw inzicht 't bijna
altijd."
„Jawel, na een gevecht, dat enerveert.
Zegt u eens: waarom benoemt" de Raad?
Geef toch vrijheid aan 't dagelijksch be
stuur! Vertrouw je 't niet? Zet het af! Laat
me toch zelf mijn ambtenaren kiezen. Is
dat billijk, of niet? Als ik de hersens ben,
moet ik toch armen cn bcenen hebben, die
mij gehoorzamen". Smal gespannen
trokken de oogen samen; de gelaatskleur
gloeide aan tot donkerrood; als vaslgekne-
pen lag de vuist op het tafelblad. „Als
ik de verantwoordelijkheid draag voor de
leiding, moet ik óók verantwoordelijk dur
ven zijn voor mijn menschen. En nooit stop
ik er „vriendjes" in. Dat durf ik zeggen".
„De verhouding met uw ambtenaren is
goed".
Onmiddellijk de ontspanning. „KostelijkI
Hier op 't stadhuis marchéért de boel. hoor.
Ik houd van mijn menschen. Ik houd van
mènschen. En ik werk graag voor ze.
'k Doe niet aan rechthebberij". Weer de
hooge, bchoedzaam-taslende slem: „Is dat
nou niet waar? Zegt u nu zelf." Nog
éven gloeide de boosheid na: „Maar ik moet
kunnen leiding geven; anders verdwijn ik
liever. Gek, ik bezit niet de minste eer
zucht".
„Omdat die bevredigd is."
„Nee. 'k Heb nooit naar „eerljes" ver
langd, van jongs af."
„Daarom juist, misschien, zijn ze u toe
gestroomd. Jammer, dat u den Raad al
leen voelt als een impediment".
,,'k Ben niet persoonlijk boos, als ze me
tegen spreken! Dacht u dat?" In gren-
zelooze verbazing gingen mond en oogen
open ,,'k Voel het als een oponthoud,
als een nadeel voor de stad. Een bijzitter
kén er niet zoo in zijn als een ontwerper".
„Uw regeerkracht werd op zware proef
gesteld in de distributiejaren".
„Toen had ik aan Dr. Van Eek een emi-
nenlen steun. Zonder hem zou 't niet half
zoo goed geloopen zijiW'.
„*t Blééf een zware tijd ook voor u".
,,'k Heb al die zes jaar nooit vacanlie ge
nomen. Eerst in '19 ging ik vier weken naar
Nunspeet. Inspannend, ja, maar de na-
oorlogstoestanden zijn het niet minder".
„Minder angstig".
„Sterker irri te erend. Je wist: de oorlog
eindigt ééns. Wanneer eindigt dit?"
„Het probleem van de werkeloosheid?"
En wat is daarin de waarheid?"
„De bevolking waardeert u".
,,'k Ben hoogst tevreden over Leiden, als
ik 't zoo huiselijk mag uitdrukken".
„Ik bedoelde het anders: niet als on
derwerp, als lijdend voorwerp!"
„Zoo ,zoo, bedoelde u dét? Nou ja, daar
heb ik niet mee te maken".
„Er zijn lastbare teekenen van uw popu
lariteit: het liedje, dat ze op u zingen".
„Dat ging va® de studenten uit",
„Goed, de bevolking nam. het over. Dm
koekjes op uw naam, en niet te verge-"
ten de monumentale bank met hel dank,
bare opschrift".
„Dat stel ik op hoogen prijs. Daa/r hoef je
niet ijdel voor te zijn. Waardeering do<#
goed. Dat is toch menschelijk, niet? In mijn
ziekte heb ik veel liefs ondervondefn",
„U was héél lang ziek".
„Een vol jaar. Gelukkig bleef ik van
alles op de hoogte. Met Van der Lip, aan
mijn bed, behandelde ik alle vraagstukken",
„Toch zult u wel eens getwijfeld hebben
aan uw herstel?"
,,'t Duurde ook zoo gruwelijk lang. En
die zware pijnen zijn ook niet pleizierig."
„Uw aard is opgewekt."
„Uiterlijk zeker."
„U hebt een rustig leven geleid."
In komieke verontwaardiging: „Wat zegt
u nu? Mij lijkt het eerder fantastisch. Al-,
les is anders geloopen, dan logisch scheen
voorgeschreven: 'k Houd van wiskunde....
ik ga in de rechten; ik ben advocaatik
word bankier; ik voel niets voor politiek
ik zit in de Eerele; ik denk in Gorcum tn
levenik ben burgemeester van Leiden,
Wét zegt u?"
,,'k Bedoelde: uw leven is niet door tra
gische diepten en over hoogten gesleurd."
„Uiterlijk niet. Van binnen kunt u mij
niet zien."
„Uw carrière geeft een prachtig stij
gende lijn."
„Wal belcekcnl voor je mensch-zijn jd
carrière0 Maakt die gelukkiger? Geeft zo
Icyensvoldoenuig? Die groeit alleen van
binnen uit."
,,'t Gelukskind had peen hemd aan 'l lijft"
„Juist, juist. De waarheid. Hoe je tempo
ra ment reageert op de omstandigheden, dit
bepaalt je al of niet gcluks-slaal."
„Uw religieusilcit is uw diepe lcvens-
sloun".
t Dringend keken de oogen mij aan. Een
aarzeling. Do mond woü gaan spreken, sloot
zich weer. In eens een ruk, als een bésluit:
„Dal gebied laten wc builen bespreking. Dal'
gnat niemand aan."
„ïk zie zoo graag in de menschen."
„Dan zult u het mot mij van den builen*
kant moeben doen". De hooge slem: „Heb
ik nu geen gelijk?"
,,'t Weigeren van een sleutel, geeft óók
een sleutel!"
„We zijn cn blijven raadsels. Wat weten
menschen van elkaar?"
Weer sloeg een klok. Wc namen afscheid,
Jhr. do Gijselaar bracht me lot de kamer
deur, toen door dc. hall, naar dc straatdeur
heen: „Blijf U toch in uw kamer".
„'k Ontvang zoo zelden damesbezoek.hier,
de eer van het' uitgeleiden laat ik me niet
nemen".
„U is ook hier dc vriendelijke gastheer."
Dc gastheer! Baas in eigen huis, en be
minnelijk voor wie liem bezoeken, mits zo
zich houden aan de regelen, geldende in
zijn huis... zóó voelt zich ook het liefst
de burgemeester van Leiden. De klassieke
Magistraat, wien zelfs de opdracht van .ver
licht despoot" niet zou verschrikken! Maar
die nu zijn modern versland hem leert,
dat deze post in Holland waarschijnlijk niet
gecreëerd worden zal uit zijn levens-
tact, zijn mcnschenkennis, zijn breed weten
schappelijk bezit zijn kinderlijk hart.
de kracht schept om óók met gebonden
marschorder leiding te geven, hoofd te zijn.
En de bevolking óók het deel „behept"
met democratische neigingen kennend
den „burgervader" in zijn onkreukbaarheid,
zijn karaktervastheid, zijn onpartijdigheid.....
waardeert, vertrouwt, houdt van:
„Den aincn, goejen Laienaer,
„Dat is De Gaiselaer."
Het is een cenigszins eigenaardig huwelijk:
dat van de stad en haar hoofd, maar: het
marcheert! Waardoor? Ziehier het raadsel,
„Wat weten wij menschen van elkaar?"
Eén ding weet ik van mijzelf: ik wcnsch
de stad-cn-haar-hoofd een reeks harmoni*
sclie jaren toe. En één ding, althans, weet ik
van Jhr. de Gijselaar: hij zal ddéraan met
al zijn krachten werken!
W. VAN ITALLIE—VAN EMBDEN.
Indische begrooting voor 1926.
Ingediend is dc begrooting van Neder*
landsch-Indië voor 1926. Hieraan is het vol*
gende ontleend:
Volgens de voorloopige gegevens hebben
de uitkomsten in 1924,
bedragen
Geheele dienst: uitgaven f662.491.000, ont
vangsten f 707.608.000, overschot f 45.117.000
gewone dienst: uitgaven f C07.525.000, ont
vangsten f 695.544.000, overschot f 88.019.000
buitengewone dienst: uitgaven f47.677.000,
ontvangsten f 6.964.000, tekort f 40.713.000;
vlootuitbrcidinguitgaven f 7.289.000, ont-
vangsten f5.100.000, tekort f2.189.000.
De uitkomsten zijn voor den gchceleci
dienst ruim 129 millioen, voor den gewonen
dienst ruim 109% millioen, voor den bui
tengewonen dienst ruim 19 millioen, en
voor de vlootuitbrciding bijna een half mil
lioen gunstiger dan de raming.
De meevaller van ruim 109% millioen op
den gewonen dienst is te danken aan een
besparing van ruim 39 millioen op de uit
gaven cn aan een vermeerdering van in
komsten met ruim 70 millioen.
De vermeerdering van de gewone ont
vangsten met ruim 70 millioen is te danken
aan 'n hoogere opbrengst dan geraamd was
van de belastingen ad 55 millioen, van de
producten ad ruim 20% millioen en van al
lerlei middelen ad ruim 11 millioen, waar
tegenover staat, dat beneden de raming
bleven de monopolies met ruim 4 millioen,
de bedrijven met bijna 9 millioen, cn de
•ontvangsten rechtstreeks tegenover uitga
ven staande, met bijna 3% millioen.
Wat
de verwachtingen voor 1925.
betreft, bedragen de eindcijfers van die
begrooting: gcheelo dienst: uitgavetX