Jhr. Mr. Dr. N. C. DE GIJSELAAR No. 20125. LËIDSCtT DAGBLAD, Dinsdag 20 October Tweede Blad. Anno 1925,. 1865 - 21 October - 1925 BINNENLAND. Het oude, eerwaardige Leidsclie stadhuis, yanaf de muren in de hall zien de kloek- gezonde, yroolijk-gewichtige regenten-ge zichten, die zonder „volkshulpc" regecren mochten.... néér op de stapels ingepakte stembiljetten aan hun roeten volgens het algemeen, evenredig kiesrecht bij de laatste verkiezing uitgebracht alsof ze, yanaf hun onaantastbare, want gestolde, Verzekerdheid, de onrust, het zoeken van 't yluchtige heden, met een oolijk-begrijpen- den lach maar in zich zelf betobben laten. 'k Moet éven wachten in de Commissie kamer, met donker-deftig eikenhout hoog beschoten. Vanuit den toren twinkelt het klokkespel de oude. bekorende wijzen; in de Breestraat, beneden, brullen de taxi's, rate len de vrachtauto's, blazen de electrische tram-treinen brutaal daaroverheen hun on- gebreideld-schetterige, moderne leven uit. De burgemeesterskamer. Zijn Edelacht bare drukt me de hand. ,,'k Ontving u liever "hier dan in mijn woning, 't Stadhuis is, als burgemeester, mijn „thuis". Hier werk ik, hier leef ik heel den dag. U kijkt rond? Een mooie kamer". „Een echt regenten-verblijf'. „.De zoldering, en de schoorsteen, prach tig, hè? Akelig-leelïjk dat goedkoop behang sel-papiertje; en 't vloerkleed een horreur! Bij eiken stap, die ik zet, denk ik: geluk kig maar, die brengt het mooie, nieuwe kleed wat nader voor mijn opvolger". „Waarom vraagt u zelf niet vernieu- jying aan?" „Zonde van 't vele geld. Die gordijnen stonden al op nominatie voor vervanging toen ik hier kwam, vijftien jaar geleden, 'k Laat ze maar hangen. De gaatjes zie je niet, want ik trek ze niet dicht. Wie hin dert 't dan?" We zitten tegenover elkaar aan de schrijf tafel. In het rose-rood, gansch glad gescho ren gezicht, nog juist overdekt door het licht-gegolfde, bruine haar met de pre cies-getrokken scheiding links kijken, over de lorgnet heen, die op het topje van den neus is vastgezet, de leuke, blauwe oogen mij verwachtend aan: „Begint u maar te vragen". 'k Blijf even opnemen, geboeid. Maar dit is bijna een oud-hollandsch regenten-ge zicht rechtschapen-open, kloek-gezond, oubollig-plaisant; de door vele geslachten been over-erfde degelijke burgerlijkheid en tóch met iets voornaams, als daarop geënt door een langzaam volgroeide aristo cratische verfijning. Een gemoedelijk,-een voudig man, zooals hij daar leuk-afwach tend naar mij heen ziet. Pas op: telkens zal opééns een onverwachte, hautaine ge slotenheid over de schijnbaar gan9ch open trekken heenschuiven. „Uw familie stamt uil Gorcum?" „Nee, waarachtig niet: uit DordL Van 1577 af hebben ze het uitgeplozen. Dat onze tak weer in Gorcum is terecht geko menpuur toeval. Zooals in 't leven bet toeval zoo vaak domineert. Vindt u ook Diet? U kunt in 't „Adelsboekje" onze ge schiedenis naslaan." „Laten we dan alvast bij uw grootvader beginnen." „Ieder mensch heeft twéé grootvaders, mevrouw! Misschien hebt u dat al meer gehoord?" De oogen lachten in plagend jolijt; de lorgnet tusschen duim en vinger geheven, wuifde het grapje naar mij toe. „Wel, dan mogen ze aille twee aantre den!" „Vader's vader was griffier bij den Hoo gen Raad; die van moeder bankier. Och, nee, dat klinkt te mooi: commissionair in 'effecten geeft beter de werkelijkheid weer. Nou, vader trouwde dan met moeder. Ge beurt óók meer zult u zeggen! En beiden droegen denzelfden naam: de Gijselaar". „Gebeurt niet zoo héél veel meer pou ik zeggen!" „Ze waren sous-germain neef en nicht". „Dus de erfelijke eigenschappen kwa men uit één stam in u samen". „Hola, vergeet u maar liefst de vrouwen van die mannen? moet ik wijzen op den invloed van de vrouw! Daar tegen den muur hangt mijn oud-oom, heette Kee9. En zoo waar: hij gaf zijn naam aan de „Keezen", de patriotten, de tegenstanders van Willem V; de revolutionairen van die dagen 1" „Van dien oud-oom hebt dan niet veel geestelijk bloed geërfd!" „Ik ben afgedwaald.... of hij! Want, kijk, wat mij rehabiliteert: zijn broer, juist, was een verwoed orangist". „Zal wel eons moeilijkheden hebben gegeven in den familiekring". „Och komt- zoodra ze de huiskamer bin nen kwamen was toch alle politiek verge ten! Je kon die Koes ook niet vergelijken met een modern democraat: hij was staats gezind, hij wou den" Prins weg hebben. Voilé. Maar nou komt de aardigheid: toen de Pruissen binnenvielen om den Prins te hel penjoog Kees als een haas de grenzen over. 'k Neem het hem niet kwalijk. 't is menscljelijk. In den Franschen tijd, natuurlijk, is hij teruggekomen. En raadt u nu eens waar hij is gaan wonen? In Leiden. In welk huis? In 't mijne". Een energieke ruk trok de lorgnet van den neus-punl; ze tikte tegen de tafel om de aandacht ie spannen. „Dus dat blééf dan het familiQhuis „Heelemaal niet Na een paar geslach ten werd het verkocht. Ik wist van niets; ik nam 't huis over van den vorige® burge meester. Een nicht van me, mevrouw Bee- laerts van Blokland een afstammelinge van dien „rooien", begrijpt u komt bij me op bezoek en zegt: „In dit huis ben ik geboren". Zóó kwam 't uit". „De geest van dien „rooien" spookt in dat huis we! niet rond!" Plots de hautaine geslotenheid. „Vraagt u me niet naar mijn politieke gevoelens". Opeens weer gemoedelijk, om den indruk weg te wisschen: ,,'k Ben een vreesclijk onafhankelijk man, moet u weten, een soort Einspanner". „Laten we dan naar uw jeugd lerugkee- ren". „Vraagt u maar". „Uw grootvader woonde dus in Den Haag". „Ja vader trouwde in, in 't ban kierskantoor van Gorcum". Met een kleinen schrik: „Maar niet óm in 't kan toor te komen, trouwde vader: om moeder". „Hij had in de rechten gestudeerd?" De onergie-ruk trok het lijf slrak-recht. Dat deden ze allemaal, misschien al wel tweehonderd jaar lang. Kijkt u maar na in 't „Adelsboekje". Op geschiedenis ben ik dolgenealogie heb ik niet zoo goed in mijn hoofd". „U werd' wel niet apart gehouden in uw jeugd, van andere kinderen weg, als 't pa triciërs-zoontje?" „In Gorcum? Daar liep alles door me* kaar! De zoon van den groentenboer was je beste vriend". „Ging u op de gewone school?" „'k Begon op een particuliere; 'k was te jong voor de openbare, en zoo duveisch on deugend thuis.ik moest de deur uit Op school was ik zoet. Liep keurig aan het handje van Meester Bloot. Die bracht me in persoon thuis, vanwege 't gevaar met al dat water, 'k Heb hem nog mijn dissertatie gestuurd. Toen ik met zes jaar op de stads school kwam, kon ik al lezen en schrijven." „Dat gaf een voorsprong." „En daar kon je wat mee doen in dien tijd! De school bestond.... uit één lokaal; twee roeden aan 't plafond: moest ze wor den gesplitst in klassen, de gordijnen trok ken toe. Rekenen mocht ieder zoo ver als hij kon; je gebruikte 't vervolgboekje van Boeser, dat bij je hersens paste. Dan pikte Elswoud het schitterende hoofd van de school die en die jongen uit: ,Ga .mee naar de huiskamer voor een extra-les." Ge schiedenis b.v. De grond van alle drie de moderne talen werd daar uitstekend gelegd." „Hoe is 't mogelijk." „Daarom moet ik altijd lachen als ik die geweldige eisclien hoor van 't onderwijs tegenwoordig, en ik 't pover resultaat aan schouw op de leerlingen." „Waaraan schrijft u dat toe?" ,De onderwijzers hadden liefde voor hun vak, toewijding voor de kinderen. Dat moogt u gerust neerschrijven. Elswout was een be roemd man bij 't openbaar onderwijs; tege lijk hoofd van dè Liberale Partij in Gorcum." „Gingen uw vader's sympathieën dien kant uit?" „Hij bezat óók geen politieke ader ,En daarop volgde het gymnasium?" „Bestond niet. De Latijnsche School bij den Ds. aan huis, was juist ter ziele. Ik ging naar de II. B. S.; kwam dadelijk in de tweede klas." „Hoe hebt ai dat klaargespeeld?" „Je werkte op school vooruit, als je wou." „De „knappen" kwamen beter tot hun recht." .De differentiatie groeide langs natuur lijken weg." ,WaUs2cren uw lievelingsvakken?" ,,'k van vreeselijk veel'dingen. Ta len beschouwde ik als hulpvakken: wis kunde-, natuur-, scheikunde dat was je ware. 'k Deed eindexamen in '81." „Dan was u nog pas vijftien jaar." ,Wat zou dat?" „Latijn en Griekscli had u niet ge leerd?" ,Wou u er dat nog bij hebben? 'kKwam in huis bij een leeraar in Haarlem; die stoomde de klassieken er in. Na een jaar deed ik examen voor (Se vijfde klas gym." „Volgde u weer Alle vakken?" „Uit de wiskundige stuurde de leeraar me weg. „Jij weet te veel zei ie dat gaat niet." Dan ging je in dien tijd wandelen." „Geen heimweh? Zoo'n jong kereltje weg uit 't nest?" ,Dc vier eerste weken had ik 't kwaad." De energie-ruk ,Je weet dat het moét. je schikt je. Moeder trouwens léérde je wel Ze was geen wekeliike mrmdorr Goddank Vrienden schrevem^rtTTTaarlerrf: „De jongen ziet slecht uit, hifmoet terug." Moeder ant woordde: Blijf jij maar rustig waar je bent." 'k Heb veel aan moeder te danken: zo was streng, en tóch voelde je de liefdeband." „Uw moeder leeft nog, nietwaar?" ,Ze woont in Nijmegen, hoogbejaard. Vroe ger ging ik dikwijls naar haar toe; mijn drukke leven houdt dat nu tegen." „Ziet u haar niet veel meer?" „Iedere zes weken ga ik zeker. Natuur lijk." ,Nu promoveeren we u dan (och lot stu dent in Leiden, 'k Wed: u hebt in dien lijd flink pleizïer gemaakt?" ,,'t Is meer dan veertig jaar geleden, dat ik aankwam, en nóg doorleef ik in mijn herinnering de dolle pret van die jaren. Mijn club. „U zat zeker in do zoogenaamde „eer ste"?" „Zoo noemen ze die. Eigenlijk nonsens. Vrienden had ik bij hoopen: Roëll, Van Rechteren, Philips, Rengcrs.en hoe a! die sinjeuren verder heeten. Wel honderd En met de meeste ben ik bekend gebleven; dat géit zoo, als je in 't mouvement zwemt," „Hebt u braaf mee ontgroend?" ,Een officieele groentijd bestond niet. De noviet was vrij. Pakte een student hem te hardhandig aan: „ik groet-je zei je ik loop heen." Gek toen heette het modern en liberaal om te roepen om een gereglementeerden groen tijdnü heet hel' modern en liberaal om hem weer af te schaffen". „Zoo cirkelt alles! Kwamen veel misbrui ken voor?" „Soms. Toen, als nu: alles hangt af van de persoonlijkheid, van de menschen, die toepassen. Systemen zijn machteloos. Ach, wordt je builen het studentenleven niet óók gepest? trappen ze niet, soms, op je hart? 't Is nu eenmaal een ellendige menschelijke eigenschap om het nieuwelingen zuur te maken. Gelooft u ook niet?" Daar was weer na de wat bruusk gezegde overtuiging de hoogstemmige, behoedzaam-lastende vraag aan 't eind van den zin, alsof een nietbewuste inluilic-drang een mogelijke kloof door die bruuskheid ge slagen voorzichtig weer te dempen zocht, want, nietwaar, alleen uit het harmonisch evenwicht - vinden met anders-voelenden ontspringt óók ten slotte je eigen gcluksbron. „U promoveerde in de Rechten"? „En in de Staatswetenschappen. In '91 bij Professor Buys. Over: „Het Pa namakanaal." Geschiedenis, hè? dat trok me, en het Volkenrecht, 'k Had niet zoo vlug gewerkt als vóór mijn student-zijn. Pret kest tijd! Ik vestigde me in Amsterdam als advocaat." „Dat wist ik niet." „Heeft maar een half jaar geduurd. Mijn oom stierf, vader's compagnon. „Wil je in de zaak komen"? vroeg vader. Ik was geën gageerd ik narn aan. Als advocaat ver diende ik nog niet juist genoeg om een huis gezin te vestigenI Zoo werd ik bankier. En later, bur gemeester, precies eender: bij verrassing! Wilt u eens wat hooren? 'k had nog nooit een Raadszitting bijgewoond, zelfs niet op de tribune, toen ik de eerste Raadszitting leiden moest." „Geen gemakkelijke opgaaf! maar éénige scholing had toch uw lidmaatschap van de Provinciale Staten u bijgebracht." „Daar kwam ik in, in 1908, op „drie Octo ber": Leidens Onzetl Daarom zal ik die in- trée-datum nooit vergeten. De Christelijk Historischen brachten me er in; tot hun rich ting voel ik me 't meest aangetrokken. Aar dig werk wel in de Staten; dat gepuzzle met die waterschapsdingen, net wat voor mij." „Waarom zochten de autoriteiten juist uit als burgemeester van Leiden"? „Patijn vond me nog al geschikt, geloof ik, die sprak er over met Limburg. Ze wilden een gemoedelijk man". „Nam u 't dadelijk aan"? ,,'k Vroeg een week bedenktijd. Wat is dat gek.aldoor wist ik: ik dóe het. Ik voelde "het als mijn plicht, 't Is me sterk afgeraden. Keetje, mijn oude meid, zei: „Waarom zou u dat nu doen? U leeft hier gelukkig." Vrien den riedden: „Steek je niet in zorg, en 't kost je nog veel geld ook." „U vondt 't wel aardig." „Nee, nee. Ik wist alleen: ik moét het doen. En waarom? dat kan ik u niet uitleg gen, want ik kan 't mezelf niet uitleggen." „De eer van de uilverkiezing haalde u over." ,,'k Heb duizend fouten, maar, geloof me, ijdel ben ik niet." „En hoe is u 't ambt bevallen?: „'k Wensch geen slap terug te treden?" „Dat wil niemand; nooit. Iedereen heeft 't land aan oud worden, is angstig voor den dood. Toch wil niemand terug „Een raadsel. Vindt u ook niet?" Een klok sloeg. „Laten we voortmaken. Vraagt u nog eens wat?" „Is u met genoegen lid van de Eerste Ka mer?" ,,'t Neemt heel veel lijd. 't Is een bezwaar lijke combinatie met hei burgemeestersambt Je moet voor de „Eerste" veel sludeereni de zee van. „Handelingen" doorwerken, die de „Tweede" op je afzendt. Dat hoeven zij ten minste de onze niet te doen. Een voorrecht! De positie van do „Eerste" is heel eigenaar dig: wat is je zedelijke opgaal? Zoolang' 't cenigszins kan, samenwerken met de „Tweede". Of de constellatie daar je al of niet bevalt, mag geen rol spelen. Zoo objec tief mogelijk moet je stroomingen cn stem mingen van den „overkant" op je laten in werken. Ik heb wel vóór een wet gestemd in de Eerste, waar ik zou hebben tegen ge stemd in de Tweede. Voelt u 't verschil? Je gooit heel wat wetgevende arbeid omver, als je in laatste instantie die weer afbreekt. Al leen als je geweten gebiedt, behoor je, moét je legen stemmen." „Als u zoudt moeten kiezen tusschen uw twee functies?" Als een vlag ging de lorgnet de lucht in: „Burgemeester is tienmaal mooier." „U hebt sterk regcerbloed in u." „Meer regcerbloed misschien, dan voor een afgevaardigde past. Daarom vergt „regeeren" over een gemeente, met een gemeenteraad naast, neen bóven je.... veel zelf-opoffe- ring. Je doetje best dat de boel marcheert.... komt zoo'n raadsvergadering en gooit jc moeite omver." ,,'k Kén wel uw ideaal: een verlicht despoot zou de beste regeerder zijn!" „Kostelijk. Als jo maar waarborgen kon vinden legen mogelijke willekeur. Luistert u eens, in ernst: mijn groole bezwaar tegen 't regeeren van personen, gekozen door het al gemeen, evenredig kiesrecht, is: regeeren is een moeilijke zaak, en door déze wijze van verkiezing komen te zelden dié personen naar voren, die regeeren kunnen." „Maar 't uitvoerend bestuur regeert toch eigenlijk?" „Waarachtig niet. Ja, bij de landsrcgee- ring: de Kamer althans regeert niet. Óver het stadsbestuur is de gemeenteraad baas, zeker theoretisch." „In de praktijk wint uw inzicht 't bijna altijd." „Jawel, na een gevecht, dat enerveert. Zegt u eens: waarom benoemt" de Raad? Geef toch vrijheid aan 't dagelijksch be stuur! Vertrouw je 't niet? Zet het af! Laat me toch zelf mijn ambtenaren kiezen. Is dat billijk, of niet? Als ik de hersens ben, moet ik toch armen cn bcenen hebben, die mij gehoorzamen". Smal gespannen trokken de oogen samen; de gelaatskleur gloeide aan tot donkerrood; als vaslgekne- pen lag de vuist op het tafelblad. „Als ik de verantwoordelijkheid draag voor de leiding, moet ik óók verantwoordelijk dur ven zijn voor mijn menschen. En nooit stop ik er „vriendjes" in. Dat durf ik zeggen". „De verhouding met uw ambtenaren is goed". Onmiddellijk de ontspanning. „KostelijkI Hier op 't stadhuis marchéért de boel. hoor. Ik houd van mijn menschen. Ik houd van mènschen. En ik werk graag voor ze. 'k Doe niet aan rechthebberij". Weer de hooge, bchoedzaam-taslende slem: „Is dat nou niet waar? Zegt u nu zelf." Nog éven gloeide de boosheid na: „Maar ik moet kunnen leiding geven; anders verdwijn ik liever. Gek, ik bezit niet de minste eer zucht". „Omdat die bevredigd is." „Nee. 'k Heb nooit naar „eerljes" ver langd, van jongs af." „Daarom juist, misschien, zijn ze u toe gestroomd. Jammer, dat u den Raad al leen voelt als een impediment". ,,'k Ben niet persoonlijk boos, als ze me tegen spreken! Dacht u dat?" In gren- zelooze verbazing gingen mond en oogen open ,,'k Voel het als een oponthoud, als een nadeel voor de stad. Een bijzitter kén er niet zoo in zijn als een ontwerper". „Uw regeerkracht werd op zware proef gesteld in de distributiejaren". „Toen had ik aan Dr. Van Eek een emi- nenlen steun. Zonder hem zou 't niet half zoo goed geloopen zijiW'. „*t Blééf een zware tijd ook voor u". ,,'k Heb al die zes jaar nooit vacanlie ge nomen. Eerst in '19 ging ik vier weken naar Nunspeet. Inspannend, ja, maar de na- oorlogstoestanden zijn het niet minder". „Minder angstig". „Sterker irri te erend. Je wist: de oorlog eindigt ééns. Wanneer eindigt dit?" „Het probleem van de werkeloosheid?" En wat is daarin de waarheid?" „De bevolking waardeert u". ,,'k Ben hoogst tevreden over Leiden, als ik 't zoo huiselijk mag uitdrukken". „Ik bedoelde het anders: niet als on derwerp, als lijdend voorwerp!" „Zoo ,zoo, bedoelde u dét? Nou ja, daar heb ik niet mee te maken". „Er zijn lastbare teekenen van uw popu lariteit: het liedje, dat ze op u zingen". „Dat ging va® de studenten uit", „Goed, de bevolking nam. het over. Dm koekjes op uw naam, en niet te verge-" ten de monumentale bank met hel dank, bare opschrift". „Dat stel ik op hoogen prijs. Daa/r hoef je niet ijdel voor te zijn. Waardeering do<# goed. Dat is toch menschelijk, niet? In mijn ziekte heb ik veel liefs ondervondefn", „U was héél lang ziek". „Een vol jaar. Gelukkig bleef ik van alles op de hoogte. Met Van der Lip, aan mijn bed, behandelde ik alle vraagstukken", „Toch zult u wel eens getwijfeld hebben aan uw herstel?" ,,'t Duurde ook zoo gruwelijk lang. En die zware pijnen zijn ook niet pleizierig." „Uw aard is opgewekt." „Uiterlijk zeker." „U hebt een rustig leven geleid." In komieke verontwaardiging: „Wat zegt u nu? Mij lijkt het eerder fantastisch. Al-, les is anders geloopen, dan logisch scheen voorgeschreven: 'k Houd van wiskunde.... ik ga in de rechten; ik ben advocaatik word bankier; ik voel niets voor politiek ik zit in de Eerele; ik denk in Gorcum tn levenik ben burgemeester van Leiden, Wét zegt u?" ,,'k Bedoelde: uw leven is niet door tra gische diepten en over hoogten gesleurd." „Uiterlijk niet. Van binnen kunt u mij niet zien." „Uw carrière geeft een prachtig stij gende lijn." „Wal belcekcnl voor je mensch-zijn jd carrière0 Maakt die gelukkiger? Geeft zo Icyensvoldoenuig? Die groeit alleen van binnen uit." ,,'t Gelukskind had peen hemd aan 'l lijft" „Juist, juist. De waarheid. Hoe je tempo ra ment reageert op de omstandigheden, dit bepaalt je al of niet gcluks-slaal." „Uw religieusilcit is uw diepe lcvens- sloun". t Dringend keken de oogen mij aan. Een aarzeling. Do mond woü gaan spreken, sloot zich weer. In eens een ruk, als een bésluit: „Dal gebied laten wc builen bespreking. Dal' gnat niemand aan." „ïk zie zoo graag in de menschen." „Dan zult u het mot mij van den builen* kant moeben doen". De hooge slem: „Heb ik nu geen gelijk?" ,,'t Weigeren van een sleutel, geeft óók een sleutel!" „We zijn cn blijven raadsels. Wat weten menschen van elkaar?" Weer sloeg een klok. Wc namen afscheid, Jhr. do Gijselaar bracht me lot de kamer deur, toen door dc. hall, naar dc straatdeur heen: „Blijf U toch in uw kamer". „'k Ontvang zoo zelden damesbezoek.hier, de eer van het' uitgeleiden laat ik me niet nemen". „U is ook hier dc vriendelijke gastheer." Dc gastheer! Baas in eigen huis, en be minnelijk voor wie liem bezoeken, mits zo zich houden aan de regelen, geldende in zijn huis... zóó voelt zich ook het liefst de burgemeester van Leiden. De klassieke Magistraat, wien zelfs de opdracht van .ver licht despoot" niet zou verschrikken! Maar die nu zijn modern versland hem leert, dat deze post in Holland waarschijnlijk niet gecreëerd worden zal uit zijn levens- tact, zijn mcnschenkennis, zijn breed weten schappelijk bezit zijn kinderlijk hart. de kracht schept om óók met gebonden marschorder leiding te geven, hoofd te zijn. En de bevolking óók het deel „behept" met democratische neigingen kennend den „burgervader" in zijn onkreukbaarheid, zijn karaktervastheid, zijn onpartijdigheid..... waardeert, vertrouwt, houdt van: „Den aincn, goejen Laienaer, „Dat is De Gaiselaer." Het is een cenigszins eigenaardig huwelijk: dat van de stad en haar hoofd, maar: het marcheert! Waardoor? Ziehier het raadsel, „Wat weten wij menschen van elkaar?" Eén ding weet ik van mijzelf: ik wcnsch de stad-cn-haar-hoofd een reeks harmoni* sclie jaren toe. En één ding, althans, weet ik van Jhr. de Gijselaar: hij zal ddéraan met al zijn krachten werken! W. VAN ITALLIE—VAN EMBDEN. Indische begrooting voor 1926. Ingediend is dc begrooting van Neder* landsch-Indië voor 1926. Hieraan is het vol* gende ontleend: Volgens de voorloopige gegevens hebben de uitkomsten in 1924, bedragen Geheele dienst: uitgaven f662.491.000, ont vangsten f 707.608.000, overschot f 45.117.000 gewone dienst: uitgaven f C07.525.000, ont vangsten f 695.544.000, overschot f 88.019.000 buitengewone dienst: uitgaven f47.677.000, ontvangsten f 6.964.000, tekort f 40.713.000; vlootuitbrcidinguitgaven f 7.289.000, ont- vangsten f5.100.000, tekort f2.189.000. De uitkomsten zijn voor den gchceleci dienst ruim 129 millioen, voor den gewonen dienst ruim 109% millioen, voor den bui tengewonen dienst ruim 19 millioen, en voor de vlootuitbrciding bijna een half mil lioen gunstiger dan de raming. De meevaller van ruim 109% millioen op den gewonen dienst is te danken aan een besparing van ruim 39 millioen op de uit gaven cn aan een vermeerdering van in komsten met ruim 70 millioen. De vermeerdering van de gewone ont vangsten met ruim 70 millioen is te danken aan 'n hoogere opbrengst dan geraamd was van de belastingen ad 55 millioen, van de producten ad ruim 20% millioen en van al lerlei middelen ad ruim 11 millioen, waar tegenover staat, dat beneden de raming bleven de monopolies met ruim 4 millioen, de bedrijven met bijna 9 millioen, cn de •ontvangsten rechtstreeks tegenover uitga ven staande, met bijna 3% millioen. Wat de verwachtingen voor 1925. betreft, bedragen de eindcijfers van die begrooting: gcheelo dienst: uitgavetX

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 5