Een Jongensgrap?
pert had ook eigenlijk niet verwacht hen
thuis te vinden. Hij schoof het raam op en
zette de kooi op den grond. Tim zou zeker
dadelijk raden, wie haar daar neergezet had j
Rupert wandelde weer naar huis en kwam
bij de brug onder aan den heuvel, waar hij
den pony den vorigen avond overheen ge-
leid had.
Hij bleef even stilstaan op de brug om
naar de rivier te kijken en de waterjuffers
gade te slaan, die zich vroolijk in den zon
neschijn bewogen. Plotseling hief hij het
hoofd op en luisterde aandachtig. Een
vreemde kreet drong tot hem door. Eerst
dacht hij, dat het 't geluid van één of an
deren vogel was, doch het herhaalde zich
en nu geloofde hij stellig dat het iemand in
de rivier was, die om hulp riep, al klonk het
geluid heel zwak.
Vlug liep hij den kant uit, vanwaar hij
meende, dat het geluid kwam. Toen hij de
struiken naderde, waar hij Nan's schoentje
den vorigen avond gevonden had, bleef hij
I stilstaan. Nu hoorde hij het geluid vlak on-
der zich. Het klonk wel iets duidelijker, -
maar toch als van iemand, die geheel uitge
put is.
Rupert keek om zich heen in de hoop
iemand te ontdekken, die hem behulpzaam
kon zijn. Hij zag echter niemand en moest
dus handtelen.
Hij liep een paar passen verder, tot de
plek, die Tim Bennett hem gewezen had als -
de gemakkelijkste om de rivier te bereiken
en daalde daarop voorzichtig de helling af,
1 want deze was vrij steil. Eenige struiken
ontrokken d© rivier aan zijn oog, zoodat
hij nog niet zien kon, wie om hulp geroepen
had. Hij riep nu, dat er hulp kwam opda
gen, kreeg antwoord en herkende Tim'6
stem. Hij meende, dat hij nu begreep wat
er gebeurd was. Tim was te dicht bij de
rivier gekomen en er in gevallen. Hij hield
zich aan een tak vast en vreesde elk oogen-
blik, dat deze zou afbreken.
„Hou vast, Tim, ik kom!" riep hij.
Doch nu zag hij., dat het niet Tim was, die
in levensgevaar verkeerde, maar Nan. Tim
lag op den oever, hield met één hand een
jongen berk vast en met de andere Na-n's
jurk. Haar zonnehoed was afgevallen en
Rupert zag, hoe haar natte krullen om haar
doodsbleek gezichtje plakten. HaaT oogen
waren gesloten en één vreeselijb oogenblik
dacht hij, dat ze dood was.
,,Gauw, jongeheer, gauw! De boom
breekt!" gilde Tim.
Er stond nog een jonge berk vlak bij de
plek des onheils en een tak er van hing over
het water heen. Rupert greep dien en het
mocht Tin en hem gelukken Nan met ver- j
eende krachten uit het water te halen. Hij
i had geen oogenblik later moeten komen,
want Tim kon Nan niet langer vasthouden,
wüde hij zelf niet door de stroom meege
voerd worden.
(Wordt vervolgd).
zjj, dzi mevrouw Boecawen of Rosa over
-Ie gespen, die zfy zoo bewooderd hadden,
zouden spreken. Er werd echter geen woord
over gerept en toen Nan en Rupert vóór
het kasteel waren afgezet eo het wagentje
doorreed, slaakte een zucht vac ver
lichting.
[Haastig wenschte zij Rupert, Jacob eo
Keriah goedenoacht en ging naar haar
kazner, met geen enkel woord over het
partijtje sprekend. Het eerste wat zij' deed,
toen zqI haar kaars neergezet had, was
de schoentjes uit het pakje leggen. Zij
wilde de diamanten gespen er af nemen
en de zilveren er weer op zetten- Doch
toen zij naar de schoentjes keek, ontstelde
zij hevig en uitte een doordringenden kreet.
Eén der diamanten gespen was wegl Hi]
moest troschem de struiken1 gevallen zgjb-r
'Hoofdstuk .VU
Nog juist bijtijds gered.
„Nan, ga je vac morgen met m$ mee
naar de stad?" vroeg Rupert den volgenden
dag Da het ontbijt. „Ik ga dadelijk, want
Keziah heeft gerst voor de kippen noodig."
R'jj stond ic de hall en Nan met haar
blauwen zonnehoed in de hand op de
trap. Zij en Rupert waren in den tuin ge
weest om Keziah te helpen met het voeren
der jonge kalkoenen.
„Ik heb geen zio om naar de stad te
gaan," antwoordde zij'. „Ik wou, dat je me
met rust liet; 'k heb immers niet gezegd,
dat ik naar de stad wou".
„0, heel best, dan ga ik alleen!" zei
Rupert tamelijk boos en hg ging weg zon
der verder een woord meer te zeggen. Het
kwam niet dikwijls voor, dat hij boos was
op Nan, maar er was dien morgen niets
met haar te beginnen.
Vóór hij echter den hoek omsloeg, keek
hij nog eens om, want hij verwachtte nog
haK, dat Nan hem achterna zou loopen.
Nan's barometer stond wel eens meer het
eéne oogenblik op regen en het volgende
op zonneschijn. Maar geen klein figuurtje
kwam er aan, zoodat hij .verontwaardigd
voortliep; Nan wist immers, dat hij een
vogelkooi voor Tim ging koopen
Hij kocht de kooi en de gerst en was al
v eer op den terugweg, toen hij Madame
d'Aulnay tegenkwam. Zij maakte een praat
je met hem en verzocht de groeten aan Nan,
doeh Rupert voelde, dat zij aan heel andere
dingen dacht, terwijl zij met hem sprak.
Lang duurde het praatje echter niet, want
het hoofd der 6chool kwam in de straat en
Rupert had plotseling haast om weg te ko
men. Hi] had niet gehoord, wat Madaine van
de groote overwinning dachter was zelfs
niet eens over gesproken.
Toen hij thuis kwam, gaf hij Keziah de
gerst en ging hij Nan zoeken. Hij was er bij
na zeker van, dat zij heel blij zou zijn, dat
hij weer terug was. Hij kon haar echter
nergens vinden. .Hij zocht haar bij het raam
op de galerij, in de torenkamer en in haar
slaapkamer. Hij ging zelfs naar den onder-
aardschen kerker, en eteenen gewelf met
een heel klein raampje, precies onder de
voordeur. Nergens was echter een spoor
van haar te ontdekken. Ook was zij niet in
de bibliotheek, want daar had hij het eerst
gekeken, evenmin als in den tuin of in den
boomgaard. Eindelijk ging hij naar de keu-
ken.
„Keziah, weet4 je ook, waar Nan is?"
vroeg hij. „Zou ze alleen naar d© bosschen
gegaan zijn 1"
Speelt ze dan niet met haar poppen, jon
geheer Misschien is zij naar jongejuf
frouw Rosa gegaan. Ik heb haar al in meer
dan een uur niet gezien. Maar hou mij nu
alsjeblieft niet op, want ik beb het neel
druk vanmorgen. Je zusje zal wel goed be
zorgd zijn."
Nu Keziar hem eenmaal op het denkbeeld
gebracht had, vond Rupert het zelfs heel
waarschijnlijk, dat Nan naar haar vriendin
netje gegaan was om nog eens over het
feest van den vorigen dag na te praten. En
hij besloot de kooi nu maar dadelijk aan
Tim te gaan brengen in plaats van tot
's middags te wachten-
Toen Rupert bet kleine huisje aan den
voet van de Rots van Dowsland bereikt had,
wae er niemand thuis. Tim en zijn moe
der verdienden den kost met het zoe
ken' van allerlei kruiden, die zij in de stad
4oqsn verfcodbéeo. Ru-
door Jo B.
't Was in de groote vacantie. Dirk en Ab
waren bij hun vriend Jaap gelogeerd. Sinds
een half jaar woonden Dirk' en Ab niet
meer in Utrecht, maar ze waren steeds be
vriend gebleven met Jaap, hun vroegeren
schoolkameraad.
Zoo kwam het ook, dat ze nu in de vacan
tie ©en week bij Jaap mochten komen lo-
geeren, wat voor. alle drie een groot ple
zier was, want nu konden ze weer eens als
te voren met elkaar pret maken en grappen
uithalen.
Op een avond kort vóór hun vertrek zaten
ze op den zolder van een leegstaand huis
en hadden 't plan gemaakt met hun fiets
lantaarns „zoeklichten" uit te zenden. Wat
ze er zich precies van voorstelden, hadden
ze geen van drieën kunnen zeggen, maar
allen verwachtten er pret en joligheid van.
Toevallig viel hun oog op het huis van
hun buurman, een ouden heer, die met een
huishoudster en dienstbode woonde.
„Kijk eens", riep Jaap, „die juffrouw
van den ouwen prof zit met het dienstmeis
je in de keuken, laten we hén eens bestra
len
„Hè ja, dat zijn pracht-objecten!" stem
de Dirk in en onmiddellijk richtten ze van
gófe «oWerraam alle drie hun carbidlam
pen op het raam van de keuken, waarin de
lichtbundels vielen
't Mist© de uitwerking niet: de oude huis
houdster en 't meisje schrokken op en kwa
men voor 't raam staan.
Natuurlijk lieten de jongens dadelijk
wéér een lichtbundel schijnen en hielden
zichzelf daarbij Verborgen.
Plotseling hoorden ze de keukendeur
opengaan en ernstig, voorzichtig kwamen
de huisjuffrouw ©n 't meisje naar buiten en
keken omhoog. Direct zonden de bengels
weer een belichting en toen hoorden ze
angstig uitroepen:
,,0 Grietje, 'tzijn vast inbrekers, die ons
al bespieden!"
De jongens op den zolder proestten 't uit
van plezier, maar hielden zich dadelijk weer
in en wéér zonden ze licht uit.
De twee vrouwen werden hoe langer hoe
angstiger en in de avondstilte vingen de
jongens woorden op als: „politie.... moe
ten waarschuwenik durf niet moet
jij maar doen Griet
Toen bedacht Jaap nóg iets, want het
was t e verleidelijk om het hierbij te laten.
Ze spraken af, dat Ab met de lantaarn zou
.Hijven werken, terwijl dan Jaap en Dirk
de..voordeur van nummer 48 aan de deur
van nummer 46 zouden gaan vastbinden,
dan konden de juffrouw en Griet er niet
uit! Daarna zouden ze uit het zolderraam
klimmen en voor inbrekers gaan spelen,
want 't was onderwijl heelemaal donker ge
worden wat zouden ze bang worden die
twee daar beneden
Jaap en Dirk gingen gauw naar beneden
en Jaap, die den sleutel had, want zijn vader
was eigenaar van het' leegstaande huis
maakte snel de deur open en toen ze alle
bei buiten stonden, haalde hij een stevig
touw uit zijn zak. Hiermede werd de deur
van nummer 48 aan nummer 46 vastge
bonden, dat om de koperen deurknoppen
geknoopt werd.
Toen dat gedaan was. verdwenen de twee
bengels weer in de deur van het leegstaan
de huis, waar Ab op den zolder nog steeds
aan 't manoeuvreeren was met zijn carbid-
licht. Ze hoopten, dat de juffrouw nu zou
gaan probeeren politiehulp te halen. En ja,
wat zij verwachtten, gebeurde. De juffrouw
zei tegen Grietje, terwijl ze nog eens om
hoog keek:
„Kom. laten we samen even naar me-
vrouw-van-op-één-na-hiernaast gaan .die
kan dan de poleis wel opbellen!"
Daarop gingen ze naar binnen en meteen
holden Ab, Jaap en Dirk naar beneden. Nu
zou 'ter om gaan of het touw het uithield.
Op de stoep van nummer vijftig gingen ze
zitten en wachtten afEn al gauw be
gon de pret. want aan de deur van num
mer 48 werd geruktgerukt en ze hoor
den de juffrouw en Grietje lawaai maken
en boöze woorden uitroepen....
Maar de jongens gaven geen kik. al zaten
ze te stikken van het lachen.
„Ze kunnen er lekker niet uit!" zei Jaap
eindelijk zachtjes. „hoe lang zal ons
touwtje 't uithouden?" vervolgde hij en
plotseling de gevolgen overziende, zeide hij'
den twee anderen, dat ze op moesten staan,
want hij wilde de deur van nummer vijftig
vast op slot doen.
„Hier Dirk. neem jij de lantaarn en ga
vast een einde weg. want jij kunt niet zoo
hard loopen! Breekt het touw. dan smeren
wij 'm natuurlijk ook onmiddellijk...."
Terwijl had Jaap nummer 50 gesloten en
stonden Ab en hij gereed om 'telk oogen
blik op een loopen te zetten. Dirk liep al
langzaam naar een hoek van de straat.
Met spanning volgden ze 't rukken en
trekken aan de deur van nummer 48
hef. touw hield het uit.
Plotseling werd er evenwel óók aan de
deur van nummer 46 getrokkenNu
werd het gevaarlijker, want daardoor had
het sprak gespannen touw het hard te ver-,
antwoorden. Aan twee kanten werd er ge-,
trokken en gebromd en geschreeuwd
Jaap en Ab stonden nog steeds te wach-j
ten.'t Was te grappig om nu weg tej
ioopen, ofschoon ze vreesden, wat er ge-,
beuren zou. als het touw brak
Jaap overlegde in zichzelf: als het touw
het uithield en die mensohen daarbinnen
afdropen, dan zou hij het wel weer I09'
willen maken. Dat was zooale het hóórde,
want ze hadden nu genoeg spektakel ge-
nvrakt, jwwi-tói wa^wddcriSkj