Muizenpret.
Een Moedige Jongen.
haai- borstel overheen wreef, hoorde zij het
kraken.
Rupert, kom eens kijken", riep zij uit»
„Ik geloof, dat er eon la in is. Ik denk
vast, dat dit gedeelte van de tafel wegge
schoven kan worden. Probeer eens, of jij
•er beweging in kunt krijgen."
Rupert haalde zijn mes uit zijn zak en
.stak het lemmet in de spleet, waardoor deze
I breeder werd. „Je hebt gelijk, Nan", zei
ihij, ,,Het beweegt. Kijk, ik kan er een
"vinger tusschen steken. Hoera, ik heb het!"
Een gedeelte van het blad was als een
'deksel van een griffeldoos achteruitgewe-
'ken en liet een klein laatje zien. Rupert
en Nan bogen er met ingehouden adem
'overheen, half verwachtend, dat zij er don
•een of anderen schat in zouden ontdekken,
•den robijnen halsketting misschien, dien
■Gilbert Trelawny meegebracht had van zijn
:reis om de wereld met Sir Francis Drake,
'doch welke in den tijd der Burgeroorlogen
;op geheimzinnige wijze verdwenen was.
Er lag echter niets anders in het laatje
.wkr* oen dun, in leer gebonden boekje, dat
bedekt was met 6tof.
„Niets dan een oud boekje!" riep Nan
teleurgesteld uit. „O Rupert, als het de
'robijnen halskotting eens geweest was!"
„Dio zou nooit op deze plaats verstopt
jzijn, waar hij veel te gemakkelijk gevonden
•kon worden. Maar ik geloof niet, dat hij
Jergens verborgen is. Waarschijnlijk is hij
iverkocht en is het geld aan den Koning
•gegeven. Al het goud en zilver werd in die
(dagen gesmolten."
Maar Nan scheen nog niet overtuigd te
zijn. „Ik geloof zeker, dak hij hier of daar
Verborgen is", hield zij vol. „Als hij ver
kocht was, zouden wij het wel weten.
Rupert antwoordde niet. Hij was naar
één der vensters gegaan om het boék betei1
te kunnen bokijkon. Er was een slot op ge
weest, doch het was er afgebroken, zoodat
hij het gemakkelijk kon openmaken.
„Een kookboek, denk ik", zei Rupert,
terwijl hij de wenkbrauwen fronste. „Hier
is een recept van ik begrijp wel niet goed
wat iets met wijn, kruiderijen en rozij
nen. Maar 't is allemaal geschreven en de
spelling is heel grappig."
„Een kookboek!" riep Nan minachtend
uit. „Leg het maar neer, Rupert. We heb
ben nog een massa te doen."
„Nee, nee 't is geen kookboek, maar een
poort dagboek. En het moot gemaakt zijn
in de dagen van Koning Karei. Hier staat
(iet heele beleg van Exoter beschreven en
hoe de troepen zich aan Oromwell overga
ven. O Nan, kom eens kijkenHier staat
'iets over Kolonel Trelawny's ontsnapping
(Dat móet het zijnWat zal Grootvader blij
Ëjn, dat wij het boek gevonden hebben!
et moet aan onze bet-bet-over-grootmoc-
jr behoord hebben, Nan!"
Nan keek nu over zijn schouder naar het
'verbleekte schrift,
„Kolonel Trelawny heette Mark, weet je
,'wel, Nan? M. T. beteekend Mark Tre
lawny."
i Nan las:
M. T. kwam. Wij hadden alles gereed en
fcmder aan de bladzijde: De soldaten ver
trokken dezer dagen. M. verheugd de to
renkamer te kunnen verlaten.
„Zij moeten hem in deze kamer verstopt
jhebben, -Nan", zei Rupert, terwijl hij om
[zich heen keek. „Zie jij in je verbeelding
We soldaten ook zoeken? Kolonel Trelaw-
fcny stond natuurlijk bij de deur met het
[zwaard in de hand. De zie het heelemaal
jCoor oogen. Jij ook. Nan?"
„Nee, ik niet", antwoordde Nan; „staat
nog meer in over Kolonel Trelawny V'
Rupert bladerde het boek verder door.
l.Nee, 't zijn allemaal korte aanteekeningen
'zooals dit. We moeten het mee naar bene
teen nemen en Grootvader laten zien, Nan.
Maar wat is dat?"
Een stukje geel geworden papier was uit
bet boek op den grond gevallen. Nap raapte
Set op. Zij bekeek het aandachtig, doch
foupert uitte een kreet van blijdschap, toen
tbij het zag.
„Kijk eens, Nan!" riep hij uit. „Het zegt
'ons, hoe wij in de geheime kamer kunnen
tkomen. Zie je wel, dat het een teekening
wan de stookplaats is V'
Nan keek eerst naar do oude steenen
m tt&S, Baar he£ *cheteje o»
het gele papier, waar in den rechterhoek
van den schoorsteen een kruisje stond.
„Wat zou dafc beteekenen, denk je, Ru
pert vroeg Nan, terwijl zij op het kruisje
wees en nu evenzeer in vuur geraakte ais
haar broertje. „Het moet het een of ander
beteekenen."
„We zullen probeeren het uit te vinden,"
antwoordde Rupert, terwijl hij haastig naar
de stookplaats liep.
Maar geen duwen, trekken of drukken
hielp, en Rupert was juist Op het punt het
op te geven toen Nan op het papiertje een
heel dun kruisje ontdekte, vlak bbven het
andere en halverwege den muur.
Rupert kon deze plaats gemakkelijk he
reiken door op den schoorsteen te gaan
staan en terwijl hij stevig tegen de aan
gegeven plaats drukte, duwde Nan wat la
ger. Bijna onmiddellijk daarop hoorde 2ij
een geluid en wéék één der zijpaneelen te
rug.
Nan klapte in de handen. „O Rupert, we
hebben het gevonden!" riep zij uit. „En
hier. moet een gang zijn! Waarheen zou die
voeren
Rupert keek in de opening. „Er is geen
gang, „Nan", antwoordde hij. „Het is een
kleino ruimte, net, groot genoeg voor een
man om in te kunnen staan. Het is er heele
maal licht, want er is een gat bovén in den
muur. Verder is er niets."
„Niets, heelemaal niets
„Niets dan stof en spinnewebben", zei
Rupert lachend. „Maar laten we Grootva
der er eens bij roepen, Nan. Hij moet dit
zien."
(Wordt vervolgd).
Door
O. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Gen-avónd, Heer Uilpiept Muis Vaal
heel beleefd,
Och, spaar alsjeblieft toch mijn leven
'k Heb vrouw en vier kindertjes thuis
in het nest
De angstige muis zit te beven.
Dat kan me niet schelen 1 krast norsch
mijnheer Uil,
'k Houd veel van een muisje, maar
weet je,
Br ben toch zoo vrees'lijk verkoudon
ap sjoe 1
Apsjaatje; apsjietje; apsjeetjel
Ik ga dus naar bed met een kruik en
een kwast,
Mijn oogen. die tranen met tuiten.
Hoe dol of ik anders op muisjes ook ben,
Ik waag er mij nu niet voor buiten
Als Vaal bij zijn vrouw in het nestjo weer
komt,
Zegt, hij; Mijnheer Uil is verkouden.
Wel jammer voor hem, maar ik bof er
toch bij,
Dat hij met het leven liet houden!
De muisjes, die vieren nu wat vroolijk
feest:
Zij dansen rond 't nest in de boomen.
Heer Uil snurkt heel vast op zijn tak in
de lucht,
Waar hij van de muisjes mag
droomen I
Een ware Noord-Amerikaansche
geschiedenis.
„George, waar ben je?" riep George's
moeder in den tuin achter het blokhuis,
zoo noemt men de woningen, die de Ameri
kaan sche planters in de bosschen gewoon
zijn van ruwe boomstammen op te trekken.
De geroepene, een flinke jongen van on
geveer dertien jaar, stond op, legde zijn lei,
die hij aan beide kanten haast vol gecijferd
had, op de tuinbank neer en liep naar. zijn
moeder toe.
„Moeder, hier ben ik", riep hij. „Wat;
wilt u graag
„George, het is al over twaalven; de zon
staat reeds boven den grenseik en Vader en
Gerard zullen wel hongerig zijn. Ze hebben4
nog een paar voren op den maisakker te
trekken en dan zullen zij inspannen en naar
huis komen. Ik wilde Vader gaarne op zijn
lievelingsgerecht: meelknoedels met versch
rundvleesch trakteeren, loop dus gauw naar
de stad om vleesch te halen."
,,Ja Moeder," antwoordde George, „geef
mij maar geld, dan neem ik het mandje
mee."
De moeder gaf het gevraagde en George
begaf zich terstond op weg.
„Maar George", riep zij hem nog na
„houdt je onderweg nergens op. De knecht
van mijnheer Wine kwam daareven voor
bij J hij ging ook naar de stad. Je zult hem
misschien nog wel kunnen inhalen."
George ging op weg en kwam in de stad.
Den knecht van mijnheer Wins trof hij eT
echter niet meer aan. Toch was hij niet bang
om alleen terug te gaan. Het was nog klaar
lichte dag, zoodat hij niet bang behoefde te
zijn, dat de wolven zich nu al zouden ver-
toonen. „En bovendien," dacht hij, „de
angst zit er nu bij hen in, sedert Vader hen
onlangs zóó heeft achternagezeten, dat drie
van hen er hun huid bij ingeschoten heb
ben."
Toen hij mot het gekochte vleesch de stad
weer verliet, dacht hij„Kijk, het is nog
vroeg en Vader kan nog onmogelijk met die
lange voren klaar zijn. Ik moet toch eens
zien, of ik nog wilde anemonen in het bosch
kan vinden. Het plekje, waar zij in over
vloed groeien, is niet ver af."
George ging echter dieper het bosch in
dan hij aanvankelijk gemeend had. Het
werd donker en de weg al eenzamer. „Hè,"
mompelde hij, toen hij links van zich eenige
lichten flikkeren zag, „ik ben op den ver
keerden weg geraakt. Omgekeerd dus!" En
nu draafde hij, wel een beetje angstig, in
de goede richting vóórt.
Plotseling...... wat is dab voor een snui
ven achter hem? Hij kijkt om eneer
hongerige wolf met overeind nt-nando haren
en een ver uit den muil hangende tong is
het! Het duurt niet lang, of het zijn er twee
geworden, maar nog blijven zij op tamelijk
verren afstand achter hem, en George zwaait
alsof hij toonen wil, dat hij vol moed is, met
een op den weg opgeraapten knuppel sui
zend door de lucht.
Weer hoort hij na een korte poos ver
nieuwd gesnuif achter zich. Hij waagt het
angstig om te zien. O, wee, 't is nu een
heele troep! Het zijn er minstens zeven of
acht, die nu, alsof zij den doodsangst van
den al sneller loopenden jongen bemerken,
een luid vreugdegehuil aanheffen. Wat nu tc
doen De weg is nog ver, de nacht valt in.
„Had ik maar," denkt hij, „een vuurslag bij
mij, om het oude middel tegen de voor vuur
zoo bevreesde dieren te kunnen toepassen
Maar halt! Daar valt hem iets in. Hij zal
de wolven ophouden door hun stuk voor stuk
het gekochte vleesch toe te werpen. Goed
zoo! Ze blijven daar telkens even staan en
ale George hun eindelijk de geheele mand
met het laatste stuk er in toewerpt, is hij
hun zóó ver vooruit, dat hij een hem bekend
oud, maar nu onbewoond blokhuis met een
dak vol gaten bereikt.
In een wip klimt hij tegen dc openstaande
deur op om het dak te bereiken, loopt buk
kende over den rand van den muur, tot hij
één der dakbalken heeft bereikt en met
een kloppend hart gaat hij er wat' op zitten
rusten.
Daar komen dc wolven aan. Door de ge
opende deur dringen zij het blokhuis binnen.
„Hier moet hij zijn," schijnen zij te denken.
Ze zoeken, snuffelen en krabben aan de
wanden. Zij hebben hun slachtoffer boven
zich herkend. Maar hoe zij zich ook uitrek
ken, zij kunnen hem niet bereiken en George
wordt gerustgesteld door het vergecfsche
van hun pogingen. Eindelijk komt hij zelfs
op de gedachte, voorzichtig over de balken
voort te schuiven, met zijn naar buiten af
hangende beonen de deur wat aan te trek
ken en dan met een plotselingen ruk haar in
hel? slot tc werpen. Zoo gezegd, zoo gedaan
het gelukt, cn George heeft de wolven le
gend gevangen.