VOOR DE JEUGD
No. 36.
Zaterdag 5 September
i^l i?i iTï i?ï *iTt i?i it :Ti
I fioIv2 11 »ljl>«i>;t«n<|l>til ji>il|h>t
"*4lP*
LEIDSCH DAGBLAD
•Hir'
Anno 1925
Een bekentenis.
Naar het Engelsch van
H. CLARKE.
Vrij bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Vervolg van Hoofdstuk IL
Een kuchje van Jacob deed den ouden
heer opstaan en naar de tafel gaan, welke
in een hoek der groote bibliotheek gedekt
stond. Hij was, een lange, magere man met
een grooten haviksneus en doordringende
strenge oogen. Rupert vreesde zijn groot
vader meer, dan dat hij hem liefhad. Hij
had diep ontzag voor hem en begreep niet,
l hoe Nan zoo vroolijk en ongedwongen, kon
zijn in gezelschap van hun grootvader.
Rupert had den brief bij het bord van
zijn grootvader neergelegd, doch meneer
Trelawny las hem niet vóór hij van tafel
was opgestaan.
Nan was den geheelen dag bij Rosa Bos-
cawen op visite en nog niet thuis gekomen
E>r werd niet veel gesproken aan tafel
on Rupert was blij, dat toen zijn groot
vader het dankgebed uitsprak hij zijn
boeken kon opnemen om in de breede ven
sterbank de les te gaan leeren, welke zijn
grootvader hem dien morgen had opge
geven.
Jacob had twee kaarsen aangestoken op
de, sohrijf tafel, die dicht bij de ramen stond
en de oude heer las zijn brief.
De volle maan wierp haar zilveren stra
len over de boomen en bet was buiten
lichter dan binnen. Het kostte Rupert
moeite zijn gedachten bij zijn les te bepa
len. Zijn oogen dwaalden telkens af naar
buiten en hij overlegde bij zichzelf, of hij
Nan dien avond nog de schoentjes zou ge
ven of den volgenden- morgen, toen zijn
grootvader plotseling het woord tot hem
richtte.
Rupert, ga eens met je rug naar het
venster zitten", zei hij.
Rupert gehoorzaamde zonder een woord
te spreken. De oude heer hield zijn stren
gen blik een oogenblik op hem gevestigd
en verdiepte zich toen opnieuw in zijn
brief. Hij las hem nog eens over, hoewel
het niet veel scheelde, of hij kende hem
van buiten.
Bovendien had meneer Polwhele hem dien
dag den inhoud er van reeds medegedeeld.
Voor het eerst, sinds het springen der
Bank scheen er kans op betere tijden te
zijn. Een groot stuk grond, dat men altijd
als waardoos beschouwd had, was nu door
eenige ontginners als zeer rijk aan koper
sn tin bevonden. Als de landheer geld tot
zijn beschikking had om het te ontginnen
zou hij tot zijn dood toe een vermogend
man zijn.
Na nog eenigen tijd in den brief verdiept
te zijn geweest, bleef de oude heer zitten
peinzen en keek hij eens naar Rupert, die
de bladen van zijn woordenboek omsloeg
om een moeilijk woord op te zoeken.
„Schei nu maar uit met werken, Rupert"
zei hij. „Ik geloof, dat ik Nan's stem hoor.
Zeg haar, dat zij niet binnenkomt vóór het
avondgebed. Ik ben bezig."
Rupert legde zijn boeken weg en verliet
de bibliotheek. Zijn grootvader liep na hem j
door het vertrek en draaide den zwaren i
sleutel in het slot om. Daarna liep hij lang
zaam terug naar zijn schrijftafel bij het
raa-m. Hij ging echter niet weer zitten. Na
eenige oogenblikken bij de schrijftafel ge
staan en op den brief getuurd te hebben,
ging hij naar het raaan, sloot de zware eiken
houten blinden en schoof den grendel er
voor. Toen liep hij vlug naar den anderen
kant van het vertrek. Er waren al heel wat
boeken uit de bibliotheek verkocht, doch
de plank waar hij op afging, was met dikke
deelen bezet, welke in kalfsleder gebonden
waren. Het waren Rupert's boeken, hem
door een oom nagelaten.
Meneer Trelawny nam er één van in de
hand en drukte op een onzichtbare veer in
het paneel er achter Het paneel week, de
oude heer stak zijn hand in de opening en
haalde er een kistje uit te voorschijn van
verschoten blauw fluweel, waarop met
gouddrjftd een kroontje geborduurd was.
Hij nam het kistje mee naar zijn schrijf
tafel en haalde den inhoud er uit.
Het kistje bevatte een ster van diaman
ten, een paar kleine, met diamanten be-,
zette schoengespen en een groot aantal
losse diamanten. Zelfs bij het flauwe schijn
sel der twee kaarsen schitterden zij prach
tig, terwijl de oude heer ze op het blad der,
schrijftafel uitspreidde.
Jacob zat in de keuken en rookte zijn
ééne dagelijksche pijp en Keziah zat tegen
over hem te breien. Beiden keken verbaasd
op, toen Rupert vroeg, waar Nan was.
„Wel, is zij niet bij meneer en u?" riep
Jacob uit. ..Ik dacht niet anders, of zij was
dadelijk nadat ik haar binnenliet naar de
bibliotheek gegaan."
„En hier heeft zij ook geen voet gezet
sinds zij terug is, jongeheer", voegde Ke
ziah er aan toe.
„Ga maar eens naar haar kijken. Ze
kwam niet heel opgewekt van haar visite
thuis", zei Jacob.
„Ze vindt het vreeselijk, dat ze geen
schoentjes heeft", viel Keziah nu weer in,
„want het zal een danspartijtje bij mevrouw
Chilcot zijn, hebben ze haar verteld."
Rupert had met geen enkel woord tegen
Jacob of Keziah op zijn geheim gezinspeeld.
Hij was bang, dat Keziah zich iets er
over zou laten ontvallen, zoodra zij met
Naai alleen was. En ook nu zei hij niets,
doch holde met een gelukkig lachje op zijn
gezicht weg om Nan te gaan zoeken. Hij
dacht, dat hij wel wist, waar hij haar vin
den zou. Er liep namelijk een galerij langs
drie zijden der hall en midden in deze ga
lerij was een groot, vooruitspringend raam
juist boven de voordeur. Hier speelde Nan
dikwijls, dat zij Koningin was met haar
poppen als onderdanen. Zij had er gewoon
lijk zes of zeven om zich heen, allen keurig
rechtop gezeten op de roode kussens der
vensterbank, want Koningin Nan was geen
zachtmoedige vorstin. Er waren dagen,
waarop al haar onderdanen naar den toren
verbannen werden, of erger nogaan de
duisternis van den onderaardschen kerker
overgeleverd werden.
Vlug liep Rupert de breede trap op naar
de galerij. De zolen van zijn schoenen wa
ren dun, zoodat zijn voetstappen bijna on
hoorbaar waren.
De zware gordijnen voor het bewuste
raam waren dichtgetrokken, maar een deer
nis-wekkend gesnik er achter drong tot
hem door. Nan lag geknield bij de venster
bank, haar aardig kopje zonk weg in de
kussens en zij snikte alsof haar hartje bre
ken zou.
„Nan, Prinses Nan, wat scheelt eraan
riep Rupert uit.
„Ga weg," antwoordde een tragisch stom
metje vanuit de kussens, „ga weg
„Maar vertel me dan, "waarom je schreit
Nan."
„Dat zou je toch niet begrijpen," snikte
Nan. „Jij bent maar een jongen. Ga weg,
Rupert. Niemand hoeft te zien, dat ik huil.
Ga weg!"
„Is het om het partijtje vroeg Rupert,
terwijl hij zijn best deed om zijn stem niet
vroolijk te laten klinken.
Maar Nan sprong op. Haar tranen waren
plotseling van boosheid vergeten. ,,Je lacht
me uit, nare jongenriep ze uit.
„Ik lachte niet om jou, Nan", haastte
Rupert zich te zeggen
„Wel waar, dat weet ik zeker. En dat
kan ik niet uitstaan." Nan's stem begon
opnieuw te beven. „Ik ga niet naar het
partijtje, want er zal gedanst worden. Rosa
heeft mij vanmiddag haar nieuwe schoen
tjes laten zien. Ze zijn snoezig. Ik heb haar
nog niet gezegd, dat ik thuis moet blij
ven."
„Maar als jij nu eens net zulke mooie
schoentjes had als Rosa?"
Nu sprong Nan voor den tweeden keer
op. „Rupert, wat bedoel je daarmee?" riep
zij uit. „Heeft Grootvader een paar schoen
tjes voor mij gekocht? Maar hij zei, dat hij
dat nooit zou doen. Toe Rupert, zegt het
mij dadelijk. Heeft Grootvader ze toch ge
kocht?"
„Wacht even", zei Rupert lachend.
Vlug liep hij naar zijn kamer. Een oogen
blik later kwam hij met een pakje bij zijn
zusje terug.
Nan stond nog op dezelfde plaats vol on
geduld op hem te wachten.
„Maak het maar open", zei Rupert, ter
wijl hij haar het pakje overhandigde.
Met een kreet van blijde verrassing deed
zij een stap achteruit. Het lukte haar niet,
het touwtje los te maken, hoewel zij haar
uiterste krachten inspande.
„Wil je mijn mes hebben?" vroeg Rupert,
terwijl hij dit uit zijn zak haalde.
„Nee, dank je; ik heb het al. O, Ru
pert!"
Papier en touw lagen op den grond en
Nan bewonderde de schoentjes met schit
terende oogen. Haar vreugde was juist
zooals Rupert zich die had voorgesteld.
„Vin-je ze mooi?" vroeg hij. „Ze zijn
mijn verjaarscadeau voor je, Nan."
Nan streek liefkozend over de schoen
tjes en riep verbaasd uit:
„Heb je ze werkelijk voor mij gekocht?
O, ze zijn veel, veel mooier dan die van
Rosa. Maar hoe kom je aan het geld, Ru
pert? Ik weet, wat ze kosten. Misschien
heeft juffrouw Matthews ze je meegegeven
zonder dat je ze betaalde. Als dat zoo is,
moet je er Grootvader niets van zeggen.
Hij zou niet willen hebben, dat ik ze hield".
„O, ze zijn betaaldriep Rupert min
of meer beleedigd uit. De woorden van Nan
hinderden hem, zooals zij dit wel meer kon
den doen. „Zou je ze niet eens aanpassen 1'3