Stoute Eendjes. Fabelen van Lessing. CORRESPONDENTIE. „Och kom, 't is maar een kond, en hon den hebben geen verdriet." ;,Dat weet je wel beter, Jan. Nu praat je Leo na. Kijk maar eens naar Pluto, hoe zielig alleen hij tegenwoordig is. Meestal ligt hij maar stil in zijn mand, bijna zonder te eten. Als je thuis komt, gaat hij je nog altijd trouw goedendag zeggen, en als jij hem dan onvriendelijk op zij duwt, in plaats van hem eens even aan te halen, dan kan hij zóó bedroefd en teleurgesteld met han gende ooren en zijn staart tusschen zijn pooten weerafdruipen, dat ik soms tra nen in mijn oogen krijg van medelijden. En dat is jouw schuld, jongen. Eerst heb je zelf gemaakt, dat hij van je hield, en nu hij'van je houdt, kijk je niet meer naar hem om. Ik vind dat leelijk" en Moeder draai de zich om en ging de kamer uit, om Jan gelegenheid te geven eens even te denken over hetgeen zij gezegd had. Het was trouwens niets nieuws, wat Jan te hooren had gekregen. Het was precies hetzelfde wat het stemmetje van zijn ge weten hem al zoo lastig vaat verweten had. Maar nu hij het zijn Moeder allemaal had hooren zeggen, leek het hem op eens nog weer veel erger, en hij schaamde zich zoo voor Pluto, dat hij niet met hem alleen in de kamer durfde blijven. Hij draafde naaT zijn Moeder om bij haar 2ijn bezwaard berouwvol hartje uit te storten- Toen hij haar alles verteld had, hoe hij zich voor Leo over zijn liefde jegens Pluto geschaamd had, en hoeveel verdriet hij er zelf al van gehad had, gingen ze samen naar Pluto t-oe. Jan met een stuk vleesch, zijn eigen portie voor dien middag, in de eene, en met den halsband, om hem mee uit te nemen, in de andere hand Pluto ging op het zien van die twee dingen, kaarsrecht in zijn mand ritten, alsof hij zijn oogen niet gelooven kon, om daarna in dolle vreugde Moeder eh Jan samen bijna omver te springen. ,,Wat een saaie hond, hè Janneman!^ zei Moeder en met een ondeugend lachje kneep ze hem even in zijn wang om hem daarna naaT zich toe te trekken en hem n stevigen zoen t€» geven. Weldra waren Jan en Pluto op pad. Langen tijd hadden ze niet zoo sa men rondgezworven, en ze genoten er beiden van. Ze liepen om 't hardst. Jan verstopte zijn pet, die Pluto dan weer opzocht en eindelijk gingen se slootje springen. Ook hierin was Pluto alweer verreweg de baas. .Wacht maar", dacht Jan, in eens op een mooi denkbeeld komend. Hij pakte een lan gen stok, zette dien midden in de sloot, en wüde daarmee polsstok springen. Pluto, die instinktma-tig voelde dat deze sloot veel te breed was voor de beentjes van zijn baasje en wel merkte, dat- Jan toch aanstalten maakte om te springen, begon te janken en zijn snoet langs Jan;s been te wrijven, maar Jan was eigenwijs en wilde het toch probee- ren; Nóg één oogenblik aarzeling, hij zet af, hij zwaait hoog, de stok kraakt, breekt Jan ploft in 't breede, diepe water. Geen oogenblik bedenkt Pluto zich. Hij zijn baas je na, en juist toen Jan even boven kwam om voor goed weg te zinken, was Pluto zoo dichtbij, dat hij zijn buis grijpen kon. Uit alle.macht spande hij zich in om zijn baasje boven te houden, maar al spoedig raakte zijn- kracht uitgeput, en hij voelde, dat hij den oever niet zou kunnen bereiken. Toen hoorde hij in eens 't gekraak van een fiets over den weg, die pas met nieuw grind bestrooid was. Even liet hij Jan los, stoot een korten angst-igen gil uit Zóó door dringend en wanhopig, dat de fietser wel kijken moest, waar die noodkreet van daan kwam. Toen hij Pluto zag, die met inspanning van zijn laatste krachten Wor stelde om Jan boven te houden, sprong bij als de wind van zijn fiets, ging te water, Tedde eerst Jan en haalde toen Pluto op 't droge, Pluto die uitgeput van vermoeienis op 't gras in elkaar zakte. Dat was me n schrik toen Jan bewusteloos en druipnat thuis gebracht werd. Gelukkig kwam hij gauw weer bij en 't eerste wat hij vroeg was, ..Waar is Pluto?" Pluto zelf gaf 't antwoord op die vraag, want zoodra hij zijn naam hoorde, legde hij zijn grooten trouwen hondenkop op Jan's bed en likte diens hand. „Lieve beste. Pluto ,ik ben zoo leelijk tegen je geweest en toch heb,pj je leven ge vaagd om het mijne te redden," en hij door C. B. DE LILLE HOG-ERWAARD. Drie stoute, kleine eendjes Die gingen int hun sloot, Al wisten zij toch heusch wel, Dat Moeder 't hun vérbood. Zij liepen over :t wegje Daar kwam een groote hondl Och, kwaakten zij, ik wou maar, pat ik de sloot weer vondl Maar hoe ze liepen, zochten En riepen: Moederlief, Waar ben je toch gebleven? Daar kooit een eendendiefl Zij konden haar niet vinden En kwaakten keer op keer: Och waren wij maar veilig Bij onze Moeder weer! Tot eind'lijk, hal daar zagen Zij toch hun eigen sloot En Moeder, boos natuurlijk, Die dreigde met haar poot. Zij zei: Foei, stoute bengels, Waag jullie het noodt ween Om zoo stil weg te loopeaal Aan mij trilt elk» veott Ik was zoo bang voor auto's, Voor honden en een poes! Berouwvol kwaakt elk eendje- 'k Blij! voortaan bij je, Moes! streelde zijn ruigen rug en vleide zijn wang dicht tegen zijn'kop 't ±von hem nu heeiemaai niet meer scbe len, of Leo hem zou uitlachen of niet. Nu, daar behoefde hij oók niet bang meer voor te zijn, want Leo, die in dé kamer was, slen terde naar buiten, met een prop in znjn keel, en 't gevoel, dat hij ook graag Pluto geaaid zou hebben, want in zijn hart was hij wel een goede jongen, eh hij had al heel wat van Janneman's moeder geleerd. En t-oen Jan weer beter wae, stond Leo niet alleen toe, dat Pluto hun spelletjes mee speelde, maar daar t een verstandige hond was, werd hij al heel gauw de meest geliefde en onmisbare speelmakker van alle jongens. De Eik! In een stonnaohtigen nacht had de wind zijn macht getoond aan een hoogen eik. Daar lag dan den volgenden morgen die trotsche eik. Tal van lage struiken waren verpletterd onder het 2ware gevaarte. Een vos. wiens hol niet ver vandaar was gelegen, zag het schouwspel met verbazing. „Wat een boom!" riep hij uit. ,JJ" had waarlijk niet gedacht, dat hij zó6 groot wasl" Zoo gaat het dikwijls met de grooten der aarde, die ver boven ons geplaatst zijn door het lot. Wanneer zij van hun hoogte neer geploft zijn, zien wij pas goed, hoe groot zij werkelijk waren. Bet Onds en het Jonge Hert. Een heel oud hert zei eens tegen een jong hert- ,,'t' Heugt mij nog zoo goed als de dag van gisteren, dat de mensch het geweer nog niet had uitgevonden." .Hó," zuchtte het jonge hert, „wat moet dat een gelukkige tijd zijn geweest voor ons, arme hertent" „Wees toch niet zoo voorbarig in je oor deel," antwoordde het oud hert. ..De tijden waren toen wel anders, maar niet beter. In plaats van het geweer gebruikten de men- schen in die dagen pijl en boog en wij waren er al even 9lecht aan toe als tegen woordig." Mijn voorraad anecdotes is bijna uitge put, dus wie er heeft, mag ze mij zenden. Raadsels heb ik nog genoeg voor eenige weken. Annie en Neeltje van Leeuwen, het was vreemd dat verleden week jullie brie ven er niet waren want jullie ontbreekt nooit, maar natuurlijk kon het verleden week niet toen je beiden uit logeeren was. Vijf jonge poesjes, wat zullen die aardig samen spelen. Mogen er 3 blijven? hoeveel katten hebben jullie dajj wel? Mooie ansichtkaarten in d«nk qntvangea van Coba Toussaint; Trijntje Voorma en Gretha van der Zwart. Heel aardig hoor als jullie zoo in de vacantie temidden ;wtti alle pret ook eene aan mij denkt. Nioo Kwetstroo, in dit pakje was je brief van verleden week. Als ik weer eens in' Leiden logeer en ik kom voorbij hoi», dan zal ik even binnenkomen, dat bekwf ik je. Clasina Lepelaar, het was even goed «fetie keer met potlood suis de vorige brieven met inkt geschreven, dat zijn van die kleinighe den, die ik nooit kwalijk neem. Louis Hartkamp, je mooie Atxrici+. afc Amsterdam was mij een bewijs, dat al ben je niet in Leiden en al lees je geen kin dercourant, dat je daarom toch de raadhei- tante niet vergeet. Heb je veel plezier ge had? en veel moois gezien in onze hoofd stad? Jopie Uphoff, was het een prettig dagje in Katwijktrof je mooi weer? heb je ook in de duinen gespeeld of alleen maar aan' het strand? Henk Verlind, ik zal je nieuwe raadsel leggen bij den voorraad raadsels, dien nog heb en die op een beurt wachten om geplaatst te worden. Ilonka Neuteboom, toen ik hoorde dat je Ilonka heet, begreep ik al direct dat je een Hongaarsch meisje bent en dat je er den naam van je pleegouders had bijgeschreven en dat mocht ook gerust, als je pleegouders het „Leidsch Dagblad" lezen. Tine Meulenberg, jouw vers als raadsel zal ik later zeker ook eens plaatsen, zoodfh het aan de beurt komt. Corrie van Leeuwen, kreeg iedereen, een prijs groot of klein, die aan den zwemwed strijd deelnam. Dat raadsel van de kousen heeft er al eens ingestaan een paar jaar geleden. Louis de Hartogh, je ziet dat ik je raad- seis nog mooi op tijd heb ontvangen. Wae je den heelen dag naar Katwijk geweest? en daarna zeker te veel s?aap om aan raad sels te denken. Ik krijg altijd zooveel slaap als ik lang aan zee ben geweest. Jo Reyngoud, dat was al heel vervelend dat je je arm brak in Rotterdam zoodat je direct weer naar Leiden terug moest gaan. Hoe kwam het eigenlijk? was je ge vallen? Je tweede ansicht uit Rotterdam kreeg ik verleden week, nadat ik mijn cor respondentie al had verzonden. Beterschap hoor. Annie Barelaar, je anecdote en raadsel zal ik allebei eens plaatsen. Coba Bergman, wa3 het goed weer dien dag van het feest op Oud-Poelgeest? Ja het is een mooie rit met de nieuwe tram, ik ga ook nooit meer met den trein naar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 17