Excerceeren. Wie niet Sterk is moet Slim zijn. Geitje. CORRESPONDENTIE. De kind'ren waren door den wind zoo druk, zoo druk, och oeden! hun moeder wist niet wat te doen, zij moest zich nog gaan kleedeo, want straks kwam er visite hier 't liep waarlik al naar kwart voor vier! Gelukkig, daar kwam groote broer! 'k zal jullie eens wat Ieeren, zoo riep hö" en liet 't drietal toen heel netjes exerceeren. bt tromgeroffel, stap-stap-stap neen, broer deed 't heuscn niet voor - v de grap! Hun moeder zei: *k vind allee goed, maar, alsjeblieft gaat buiten. <£e trommelslager is zoo sterk, straks springen nog de ruiten; gaan jullie maar een eindje om diér hindert niet je trom-bom-bom. HERMANN Al Toen eindelijk de dag aanbrak, kraakte en dreunde het plotseling in zijn nabijheid en zag hij, dat de muren der ouderiijke woning barstten. Er kwamen scheuren en spleten in en in het volgend oogetnblik zak- *te -het huis in elkaar. Alles, dak en muren zonken in de diepte en die golven dansten er schuimend overheen en dreven de ijs- schotsen verder, aJsof hier altijd hun bed ding was geweest. Frans drukte de handen voor zijn gezicht en snikte het uitZoo zat hij, tot- dsait het geheel dag weid en de zusjes wak ker werden. Hun eerste blik gang in de rich ting van het huis. Luid schreiden zij, toen De het niet meer zagen. Zoo brachten zij den morgen en middag door en keken naar aJile kanten uit om eenig spoor van mensohen of reddingsbooten te ontdekken. Eindelijk, tegen den ajvond, hoorden zij geroep en geschreeuw, dat ail nader en n-aJder kwam Frans keek over den houten bodem heen en bespeurde tot zijn groote vreugde, dat het hooge water lang zaam viel en de ijsschollen steeds kleiner en minder werden. Door de bladerlooze takken loerend, zag hij een bootje met drie stoere roeiers flink vooruit schieten. Frans greep een witten doek, dien Thekla om 'het hoofd geslagen had en zwaaide er mee door de lucht, terwijl hij zoo hard mo gelijk om hulp riep Zijn teebens werden opgemerkt, zijn ge roep gehoord en spoedig naderde hot vaar tuig den boomstam. Frans bond zijn jongste zusje met touwen op zijn rug vast en wierp het ééne eind van het touw den mannen toe, die in de boot stonden. Zij haalden het langzaam in en zoo kwam hij met zijn vrachtje beneden. Ttoebla bleef op den boom achter. Zoo dra Frans echter de boot bereikt en Resi daar in gezet had, riep hij zijn oudste zusje toe: „Maak het touw van den boomstam los en bind (het ora je lijf!" i Thekla deed dit en de mannen in het I bootje grepen het andere eind touw, dat los 'om een tak geslingerd was. Op aeai tteeken van haar broer sloeg Thekla haar armen om dien boomstam en schoof er vlug langs naar beneden, terwijl zij door 'het touw vastge houden werd opdat zij niet in de diepte zou neerstorten. Zoo kwam ook zij in de reddingsboot, die spoedig daarop de drie geredde kinderen op het droge bracht, waar Vader en Moedor hen in de armen sloten. Ieder, die hoorde, hoe flink _en dapper Frans zich gedragen had, riep vam harte uit: „Wat een wakkere, ferme jongen!" Koning Leeuw trok zich op zekeren dag in zijn hol terug en liet overal bekend ma ken, dat hij ernstig ongesteld was. De die ren uit zijn omgeving waren genoodzaakt hem een bezoek te brengen, doch de één voor den ander had daarin niet veel zin, daar zij bij ondervinding wisten, dat Zijne Majesteit dan juist in een zeer ongemakke lijke bui was en het minste vergrijp streng strafte. Zij konden zich er echter niet aan ont trekken en de Wolf nam zich vast voor, heeil goed op zijn tellen te paasen, toen hij het hol binnentrad. „Hoe riekt het hier?" brulde de Leeuw tegen hem, zonder op de ootmoedige bul- ring van zijn dienaar te letten. „0, Uwe Majesteit!" antwoordde de - Wolf, terwijl hij zijn. oogen in verrukking ten hemel sloeg. „Het riekt hier naar ro zen!" „Hè?" brulde de Leeuw. „Ja. Koning Leeuw, het riekt hier naar irozen!" herhaalde de Wolf. „Jou onbeschaamde leugenaarI Denk je jDiij door vleierij te bedriegen?" riep de Leeuw opspringende. En met zijn forsche klauwen sloeg hij den Wolf dood. Nu volgde de Ezel, die juist niet voor zijn groote schranderheid békend staat. Mrf kop en ooren maakte hij da yerscbul- digde eerebewijzen en wachtte nu gedaten, of het Zijne Majesteit behagen zou hst ge sprek te beginnen. „Hoe riekt het hier?" brulde de Leeuw weer. ..Zeg mij de waarheid, of gij zijt èén kind des doods." „Ja, als ik de waarheid zeggen moet, Heer Koning! dan moet ik verklaren, dat het hier al heel onaangenaam en vies riekt. Ik kan niet begrijpen, hoe Uwe Majesteit het hier uithoudt." „Onbeschaamde lummel I" brulde de Leeuw woedend. „Hoe durf je zooiets zeg gen? Ik zal je leeren." Binnen weinige oogenblikken lag de Ezel dood op den grond, terwijl de Leeuw met fonkelende oogen naar den ingang keek om te zien, wie van zijn dienaren nu vol gen zou. Intusschen had Reintje de Vos in dui zend angsten het een en ander gehoord. Schoorvoetend trad hij binneh en terwijl hij een onderdanige buiging maakte, hoestte, kuchte en nieste hij zonder ophou den. „Hoe riekt het hier?" vroeg de Leeuw opnieuw en nog grimmiger. „Ja, Uwe Majesteit, dat kan ik onmoge lijk zeggen. Uwe, Majesteit moet weten, dat ik vreeselijk verkouden ben en zelfs niet eens kan ruiken, of Vossientje, mijn vrouw, de soep laat aanbranden." antwoordde de schelm. „Ei, looze guit," riep de Koning der Die ren uit, „ik zou wel- eens willen weten, wie je zoo wijs heeft gemaakt." Glimlachend wees Reintje op de gedood- de dieren, maakte met den staart tusschen de pooten een beleefde buiging en verliet ongehinderd het hol van den machtigen vorst. Windje, windje was aan 't blazen, Geitje weitje liep te grazen, "r" Grazen grasjes, zoetjes-zacht. Geitje, op geen kwaad bedacht Windje, windje woei met vaartje Hénen geitje's blanke staartje; Éénzaam staartje héél alleen Zónder geitje, huppeld' heen "s Geitje blaatte, windje loeide, A Al maar meer met geitje stoeide, Joeg in vlugge, vlugge vlucht Bei klein' oortjes in de lucht! - Doove geitje blaatte, blaatte Windje mal geheimpjes praatte, Di^ tóch geitje niet verstond Floep! vloog geitje's baardje rond! En zijn haartjes, jongen, jongen I AI zijn haartjes van hem sprongen I Rend'arm geitje kil en kaal Rillend, gillend aan den haal! Windje geitje was te vlugjes, Rap met slimme suize-zuchtjes. Ving hem, duwd' hem onder heg Blies èl vier zijn pootjes wegl Geitje kreund'en, geitje woelde, Windje, è.1 maar windje voelde, Oogjes vielen feitje toe, Geitje matjes, geitje moe! Toen zonstraal langs blank geitje gleed. Het blij klein oogjes opendeed, Ging vlug op al zijn pootjes staan. Had bei zijn blanke oortjes aan, Zijn haartjes en zijn baardje weer, Wuifd'staartje op en staartje néér Stout windje leek wel ingetoond, Hoe dat toch al zoo kón??? Wèl, geitje had, voor storm beschroomd Stil onder 't hegje diep gedroomd Tot 't zoentje van de zon! CLARA WITTE. Hebben jullie allen het heerlijk nieuws gelezen, dat ik extra boeken mag ver loten en dat ik ditmaal weer de helit der boeken verloot onder alle trouwe raadsel- kinderen, want dat heb ik al meermalen gezegd, dat ik vind, dat die een streepje vóór hebben. Het is heusch geen moeilijk werk, dat ik opgaf, ieder kind kan er aan meedoen, tenminste ieder kind dat eens wil nadenken want heusch, er zijn ontelbare woorden te maken met de letters, die in het spreek woord voorkomen, want je mag iedere letter telkens weer opnieuw gebruiken, al wou je die vjjftig keer gebruiken. Allen goed bjjtijds inzenden en vooral niet vergeten den naam er duidelijk bg te zetten. Als jullie dit leest, ben ik nog niet in Ledden, ik kom pas Maandag, dus kijkt dan maar eens uit, of iemand mij1 herkent. Louis Hartkamp, dank voor de mooie ao-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 19