Spijt was een woord, dat veel te zwak
was voor Rosa's gevoelens. Zij zocht naaT
een ander en stortte haar geheele hart uit
voor de lieve vrouw, die bereid was naar
haar te luisteren en mevrouw Danvers nam
haar in haar armen en sprak met haar, als
of zij haar eigen dochtertje was. Misschien
als Rosa's moeder ooit zoo met haar
gesproken had zou zij geleerd hebben
zich beter te beheerschen.
,,'t Ts net", zei Rosa eindelijk, ,,of ik
niet gelooven kan, dat Catkrientje werke
lijk leeft. Zou ik haar alsjeblieft heel even
mogen zien?"
Zij vroeg het verlegen en wist niet, of
haar wen ach goed opgenomen zou worden.
„Zij Zal je niet herkennen, lieve kind",
zei mevrouw Danvers, ma-ar als je het zoo
graag wilt, mag je haar wel even zien. Kom
dan maar heel zachtjes mee."
Rosa volgde mevrouw Danvers nu naar
boven naar de kamer, waar Cath^rentje
lag. Kerst kon zij bijna niets zien, want het
was er heel donker,doch al gauw ontdekte
rij het bed en de klein© zieke, die doods
bleek was. Haar vooThoofd was verbonden.
Zij wierp een onriretigen blik op de binnen
komenden en begon snel en verward te
spreken
Rosa begreep niets van hetgeen zij zei,
totdat zö plotseling uitriep:
,,Laat me toch hooger schommelen,
Rosa!"
Dezen zin herhaalde zij steeds op zoo'n
klagenden t-oon, dat Rosa het niet kon
aatmooren. Zij liep haastig maar beneden
en spoedde zich naar huis.
Gedurende den geheelen weg klonk hen
in haar ooren„Laat me toch hooger
schommelen, Rosa!" Als zij maar niet
zoo driftig was geworden, zou er niets ge
beurd zijn.
-Zij sloop het huis binnen. Niemand vroeg
haar, waar zij vandaan kwam.
Aan het ontbijt kon zij bijna niets door
de keel krijgen.
Den geheelen verderen morgen bleef
Rosa stil en in zichzelf gekeerd. O, wat zou
«ij er niet voor gegeven hebben, als zij
alles ongedaan had kunnen maken
Dien middag zag 2Ïj Liesbetli Jones en
hadden zij samen een lang gesprek. Lies-
beth was pas acht en Rosa elf jaar oud,
maar mevrouw Jones had met- haar doch-
terje over dingen gesproken, waar Rosa
nog nooit over nagedacht had.
,,Het spijt mij zoo", zei Rosa. „Maar
wat geeft dat? 't Maakt het arme Cathrien-
tje niet beter;"
,,'t Is toch goed, dat je berouw hebt",
antwoordde' Liesbeth. Moeder zegt- het-."-
,,Maar ik begrijp niet waarom."
..Omdat je, als je berouw hebt, ander»
bent geworden en het niet weer zult doen1',
legde het kleine ding uit. „Ten minste je
best. zult doen het niet weer te doen."
Rosa daolit hierover Da en zag het gé-
beurde nu in een nieuw licht. Later sprak
zij er met mevrouw Danvers over.
„Liesbeth heeft gelijk", zei deze. „Zoo
is het. Je'zult'jë drift niet in eens kunnen
beheerschen, maar doordat je oprecht bo
rouw hebt over het gebeurde, zul je je
best doen niet meer driftig te zijn. Je zult
er steeds aan blijven denken, hoe erg de
gevolgen van een oogenblik van drift kun
nen zijn en in 't vervolg voorzichtiger zijn,
God zal je helpen, lieve kind, als Hij ziet,
dat- je ernstig je best doet."
„Ik wil zoo graag ernstig mijn best doen"
zei Rosa, en zij sprak de waarheid.
Ook had zij nog behoefte aan iet-s anders
gekregen: zij wilde anderen helpen. Zij
zag. hoeveel mevrouw Danvers te doen had
en wilde haar taak zoo graag wat verlich
ten. In 't eerst scheen daartoe geen gele
genheid te zijn, doch weldra deed deze zich
voor. Mevrouw Danvers waakte eiken nacht
er kon over dag slechts weinig rusten. Rosa
kwam heel verlegen met- haar voorstel voor
den dag.
„Zou ik vanmiddag niet bij Oathrientje
mogen zitten?" vroeg zij. ',,Dan kunt u op
den divan wat rusten. Ik zal u dadelijk
roepen, als zij u noodig heeft."
Juist was de dokter er, toen Rosa dit
VToeg. Mevrouw Danvers was op het punt
haar verzoek te weigeren, want zij daeht„
dat het meisje niet berekend zou zijn voor
die taak. Maaf dokter Lorimer legde zijn
hand op Rosa's schouder, keek in haar
ernstig gezicht en zei hartelijk:
„U hoeft niet bang te zijn, mevrouw
Danvers. U kunt op haar vertrouwen 1"
Vanaf dit oogenblik zat Rosa eiken mid
dag een paar uur bij Cat-hrientje's bed. Al
wai zij veel ouder geweest, dan had zij
haar taak toch niet ernstiger kunnen op
vatten. 'Zij was vlug en handig en waar
schuwde mevrouw Danvers niet, als het
niet hcognoodig was. Maar één kreet sneed
ha.-jT telkens weer opnieuwe door de ziel.
Dat was: „Laat me toch hooger schomme
len, RosaSoms riep Cathrientje deze
woorden heel hard, dan weer fluisterde zij
ze. Maar telkens riepen zij een kleur van
schaamte op Rosa- Neville's wangen te
voorschijn
(Slot' volgt).
Een Mollenhuisgezin.
De familie Mol was een alleraardigst ge-
zih, zoo huiselijk en gezellig onder elkaar,
dat 't een lust was om te zien. Vorig jaar
had Meneer Mol, op één van. zijn stroop
tochten, een allerliefst mollenjuffertje ont
moet-, met zoo'n mooi, donkergrijs fluweelig
velletje, 'en zulke lieve zachte oogjes, dat
hij dacht: ik wou, dat dit mijn vrouwtje
was
Hij was zoo vriendelijk en ving de lek
kerste insecten vooor haar, dat ze vond, dat
ze nog nooit zoo'n aardig mannetje ont
moet had.
Den volgenden avond kwamen ze elkaar
weer tegen en maakten een tochtje met
elkander en toen vroeg hij, of ze zijn lief
vrouwtje wilde worden en altijd bij bem
blijven, en toen zij antwoordde, dat ze dit
wel wilde, nam hij haar mee naar zijn
flinke, ruime woning, die aan 't einde van
een breede, diepe gang lag, die hij gegra
ven had.
De jonge mevrouw Mol bleek een aardig
huisvrouwtje te zijn, ze zorgde zoo goed
voor alles, dat Meneer Mol erg in zijn schik
was. Het was 'n echt vroolijk paar. Dat
vond de familie Veldmuis ook, die hun naas
te buren waren, en dikwijle eens bij hen
kwamen om een praatje te maken. Meneer
en Mevrouw Veldmuis hadden drie aardige
kindertjes, waar ze 't heel druk mee had
den, want zij moesten ze nog heelemaal
verzorgen. Zij konden dus alleen, wel eens
weg, als de kleintjes veilig in hun holletje
sliepen, en dan nog maar om beurten,
wapt ze wilden ze no'oit heel alleen thuis
laten, omdat je nooit kon weten, wat er
zou kunnen gebeuren; er moest eens 'n rat
of 'n poes komen, die zou ze wel eens mee
kunnen neon en en opeten
Eens op 'n dag wae er in den huize „de
Mol" groote blijdschap; er waren 'n paar
lieve, kleine molletjes geboren. De'ouders
waren zóó gelukkig; in hun oogen waren 't
de mooiste en liefste kleintjes, die er op de
wereld waren, en dadelijk moest Mevrouw
Veldmuis ze komen bewonderen. Nu, die
had er ook schik in, en hielp Mevrouw Mol
te gelijk gauw even wat in 't huishouden,
want die kreeg 't nu op eens 'n boel druk
ker met twee zulke kleine peuters. Maar
't jonge moedertje deed erg haar best en
Papa Mol hielp flink mee door altijd te
zorgen, dat er een groote voorraad voedsel
was. Zij noemden 't jongetje Rudipudi en
't meisje Mollipolly, en beiden groeiden,
dat het 'n lust was.
Ze kregen langzamerhand 'n prachtig
pelsje, de jongen net zoo mooi donker als
Papa Mol, 't meisje net- zoo fijn grijs als
haar moedertje, en daar staken de kleine
rose snuitjes 200 aardig uit te voorschijn.
Toen zij groot genoeg waren, gingen ze
's avonds met vader en moeder mee op de
insectenvangst-, maar eerst hadden de
oudei*s hun kindertjes goed onderricht, waar
ze op moesten letten, als zij boven den
grond kwamen, want er dreigden daar al
lerlei gevaren, ten eerste de leelijke, val
sche mollenklemmen, die de menschen neer
zetten om de mollen te vangen. Dat is heei
dom van de menechen, zei Vader Mol. want
de mollen vangen allerlei schadelijke larven
en insecten weg, die anders veel schade aan
tuin en boomgaard doen, maar zij vinden
het zoo vervelend, dat alles zoo ondergra
ven wordt, zoodat de paden en het gras oa-
gelijk en leelijk worden en er soms groot*
bergjes van aarde, die men molshoopen
noemt, op liggen en de menschen denken
altijd meer aan de sohade, die 2ij op het
oogenblik lijden, dan aan die in de toe
komst en daarom zijn zij groote vijanden
van de mojlen en probeeren ze in klemmen
te vangen. Dan was er nog een bepaald
soort honden, die vooral veel kwaad aan
hun familie deed, de fox-terrier, die mollen
en muizen dood beet.
Verder maakten de ^nenschen jacht óf
hen om hun mooie velletjes, waarvan zij
van allerlei maakten, o.a. bontmantels,
moffen, kragen, enz., en daar zij zulke
kleine diertjes »ijn, zijn er een boel velletjes
voor één zoo'n mantel noodig daar zij
goed betaald worden, trachten de menschen
de mollen op alle mogelijke wijze in handen
te krijgen. „Dus kinderen, opgepast hoor,
als je boven komt, want 2ij probeeren ons
ook wel met eens met een schop dood te
slaan!" Zooo onderwees Vader Mol Hun eo
de kleintjes luisterden goed toe en waren
ook heel voorzichtig. Verder wezen de
oudere hun, hoe zij graven moesten, dat
vonden zij wel een prettig werkje, want
daar kreeg je honger van en dan smaakte
het eten nog eens zoo lekker. Zoo werden
zij in korten tijd handige molletjes, die voor
zichzelf leerden zorgen, zoodat Vader en
moeder het niet meer zoo druk hadden.
Samen konden zusje en broertje dan ook
goed met elkaar overweg; Rudipudi plaag
de Mollipolly wel eens, maar dat doen alle
broertjes op hun tijd en daarom hield hij
toch veel van zijn zusje en hielp haar zoo
veel hij kon, en zij kon 't ook best van hem
velen, want zij wist- wel, dat hij het niet
boos meende.
Zoo gingen zij d\is voortaan dikwijls sa
men uit en soms ging de familie Veldmuis
ook mede, wat erg gezellig was. want die
hadden altijd zooveel nieuws te vertellen,
en waren 200 grappig en dan schitterden
hun schrandere oogjes van pleizier, als zij
vertelden, hoe zij de menschen soms te slim
af waren, want de menschen waren hun
vijanden ook. De muisjes gingen ook wel
overdag uit en klauterden dan in de hal
men ale het koren rijp was, en aten de
graankorrels er uit, die zij heerlijk vonden.
Dat was zoo'n leuk werkje, dat klimmen,
maar dat konden de mollen niet, want die
zijn niet zoo vlug en hebben veel korter
pootjes.
Zoo was het een heele poos goed gegaan
en kwamen zij altijd weer allemaal veilig
thuis, maar eens, o, dien nacht zouden 2ij
nooit vergeten, al werden zij ook nog zoo
oud! Zij hadden nog juist zoo'n pret ge
had, omdat zusje zoo gek deed, toen zich
een worm ccn baar poot kronkelde: zij
deed minstens alsof het. een vergiftige
slang was, zóó echreeuwde zij, en broer
vond haar een bange wezel en lachte haar
flink uit. Zij waren toen bijna aan 't eönde
van de lange gang en vader liep voorop en
daar-hoorden zij opeens een hevigen slag,
het klonk in hun oortjes zoo hard, alsof er
een geweer werd afgeschoten, en daar za
gen zij dien armen vader in een klem
zitten. Hij deed nog even zijn best om los
te komen, en moeder wilde hem helpen,
maar hij beduidde haar, dat zij gauw weer
met de kinderen naar hun veilige woning
moest gaan en verder goed voor hen moest
zorgenhij moest toch spoedig sterven
Die arme moeder, zij was zoo bedroefd,
dat zij ook maar het liefste niet meer had
willen blijven leven, maar zij moest om
hare kleintjes denken, en zoo wankelde zij.
half versuft naar huis terug. De familie
Veldhuis, die juist uit wilde gaan, hoorde
wat er gebeurd was en had er ook veel
verdriet van, want Mijnheer Mol was al
tijd zoo'n goed vriend van hen geweest, en
Papa Veldmuis was zóó boo9 op den boer,
die de klem op het- weiland gezet had, dat
hij al zijn familieleden, vrienden en kennis-^
een bij elkaar riep en hun op de volgende
wijze toesprak: „beste luidjes, gisteren
heeft mijn buurman en goede vried, de heer
Mol, zijn leven gelaten in een klem, die
boer Dirksen op zijn weiland had uitgezet.
Laat ons nu, om den boer te straffen, een
groot stuk van zijn korenveld leeg eten,
zoodat hij een heeleboel schade heeft." En
dat deden ze ook. Toen kwam Mijnheer
I Veldmuis aan de arme Mevrouw Mol ver-
I tellen, wat- zij gedaan hadden om hun
1 vriend te wreken, en die bedankte hemt