In en om de Boerderij. Een veilige Schuilplaats. struik op den grond geworpen en huilde, alsof haar hartje zou breken. Bij het hoo- ren van Liesbeth's voetstappon keek zij op. ,Js zij dood?" vroeg zij met een ver schrikt gezicht. Alleen het denkbeeld, dat haar vriendin, netje zó iets vreeseljjks ZQJI kunnen over komen, deed Liesbeth huiveren. Zij had grooten lust bij Rosa te gaan zitten huilen, doch begreep, dat dit niet de manier was om haar te troosten en zei vriendelijk: „■Ik denk, dat zij al weer veel beter is en dat mevrouw Danverfe de wond verbonden beeft." Toen nam zij baar zakdoek en veegde Rosa's oogen af. Maar het hielp al bitter weinig, want telkens stroomden de tranen weer over haar gezicht. „Ik geloof zeker, dat zij dood is! Ik beb haar vermoord", jammerde Rosa. Bij deze woorden sidderde Liesbeth. Toch scheen het Rosa goed te doen, dat Liesbeth den arm om haar middel hield eri plotseling zei ze „Ik durf niet naar het arme Kaatje gaan vragen. Zou jij het willen doen? Ik zal bier net zoo lang blijven wachten, totdat je terug komt." „Goed," zei Liesbeth. „En en, Liesbeth, ik noemde haat 'daar net bij ongeluk „Kaatje." v Liesbeth knikte om te toon en, dat zij het begreep en Rep hard weg. Cathrientje was bij dokter Lorimer bin nengedragen en verlegen belde Liesbeth 'daar aan. Zij werd door den knecht regel recht bij den dokter gelaten. Deze zat te schrijven. Liesbeth stond vlak bij hem, maar hij scheen baar niet op te merken. Zij kuch te, doch de dokter was zóó verdiept in zijn werk, dat hij daar niet eens op lette. Zij schuifelde met "haar voet over het karpet. „Koest, Fidel r zei hij tegen den hond, die naast bem lag te slapen. Hij ging nog •Rijd met schrijven vooTt. Nu waagde Liesbeth het, iets te zeggen. „Hoe gaat het met. Cathrientje, dokter?" rtoeg zij. Plotseling- keek 'de 'dokter op. „Liesbeth Jones, kleine Liesbeth Jones 1 Wat ben je groot geworden, kind!" zei bij, want hij kende elk kind in het dorp. Toen nam bij haar op zijn knie. Zij herin-, nerd© rich, dat bij heel vriendelijk tegen baar geweest, was, toen zij de mazelen had. Zij was nu niet verlegen meer en vertelde^ waarom zij gekomen was. Dokter Lornner zei, dat haar vriendinne- t*'e zich leelijk bezeerd bad en dat bij bang was, dat bet geruimen tijd zou duren, eef zij weer heelemaal hersteld zon zijn. Maar toen Liesbeth begon te scbreieü, iei hij, 'dat hij zijn best zou 'doen haar zoo spoedig mogelijk weer beter te maken. Lies beth was bierdoor weer wat gerustgesteld, want iedereen in bet dorp zei, dat 'dokter Lorimer heel knap was. Zij liep nu gauw terug naar Rosa, die doodsbleek was. on- m:ddelijk opsprcftg en uitriep: „O, ik weet bet alCathrientie is dood Liesbeth schudde haar haafdje. „Nees heusch niet", zei zij. „Luister maar, 'dan zal ik je vertellen, wat dokter Lorimer gezegd heeft." Maar Rosa bleef bedroefd, want het. was haar zoo angstig te moede. „Het is heelemaal mijn schuld!" herhaal de zij steeds al snikkende. Liesbeth wilde haar zoo gaarne troosten, maar bet was Rosa's schuld. Dat kon ?ii niet ontkennen. (Wordt vervolgd). Poor C. E. DE LIDLE HOCERWAARD. Lammetjes in de Wei. Wie gaat er vandaag weer eens mee naar de boerderij van baas Japiks en vrouw Trijntje? Allemaal? Mooi zoo! want ook hier geldt het oude spreekwoord: ,.Hoe meer zielen, hoe meer vreugd." De boer ziet ons reeds in de verte aan komen en roept ons een vrooJijk „Gen morgen, saam!" toe. Hij is juist in het weiland, waar de lam- rondhuppelen. Wat een grappige spring-in-'t-velden zijn dat! Soms sprin gen zij met alle vier pooten te gelijk in de lucht. Midden in het weiland ligt een gevelde boom. Daar springen zij het liefst over heen, net als wij over een bank, een paal of een touw. De heele wei lijkt wel één groot gymnastiekveld. „Dat kleine lammetje met het blauwe lintje om is van Jantje en dat met het rose lintje van Jannetje", zegt de boer. „Ze werdén juist op den verjaardag van de kinderen geboren en waren hun mooiste cadeautje." Is dat niet grappig: Jantje, een jongen, en Jannetje, een meisje, zijn net als de lammetjes tweelingen. Maar Moeder hoeft hun geen lintjes om te doen. Zij kent haar twee bengels allebei vlaskopjes met blauw© oogen ook zonder dat best uit elkaar. Of de lammetjes ook namen hebben? ,,'t Zal waar zijn!" antwoordt baas Ja- piks „dat met het blauwe lintje om heet Witje en dat met het rose Lieveke. Do kinderen hebben de namen zelf verzonnén en werkelijk, de lammetjes luisteren er naar.'? Als de kleine dieren moe gesprongen zijn, gaan zij naast hun moeder liggen om lekker uit te rusten van al 't gestoei. Bas, de groot© herdershond, loopt ook in de wei. Hij kwispelstaart en kijkt zijn baas knipoogend aan, alsof hij zeggen wil: „Wat een drukte heeft dat jonge goed toch, vin je ook naet, baas? Hoe kunnen dat nou ooit verstandige schapen worden?" Maar Bas, jongen, ben je dan hèelemaal vergeten, dat toen jij een heel klein hondje was je had zeven broertjes en zusjes Móeder ook wel eens haar wijzen kop schudde en er aan twijfelde, of jullie wel ooit verstandig zoudt worden en groote honden-manieren krijgen 1f' En wat is er uit jou een flink© herders hond gegroeid! Je broertjes en zusjes heb ben allemaal hun weg door het leven ge vonden. Sommigen zijn zóó Ver wegge gaan, dat je ze heelemaal uit het oog ver loor. Je moest eens weten, dat. je éénc zus ter, Nelly, nu een deftige Haagsche hond geworden is en de rijke dame, die baar meesteres werd, haar zóó vertroetelt, dat je als je het wist daarover zeker Je verstandingen kop schudden zou. En je broertje Pluto, die heelemaal mee naar Drente ging en nu do schapen op de uitgestrekte Drenfsche heide bij elkaar houdt, terwijl rijn baas, op een steen van een Hunnebed gezeten, druk aan het breien is, zooals dat in Drente nog voorkomt. Ja Bas. als je een groote familie hebt, stuif je dikwijls net als zaad in den wind naar alle kanten heen. Soms blijven twee zaadkorreltjes dicht bij elkaar liggen, net als jij en Gas, die de aangrenzende boer derij bewaakt. Wat was je blij, toen nadat alle an dere zusjes en broertjes langzamerhand door vreemden waren weggehaald jullie nog bij eikaar bleven En toen eindelijk de boer van Dijkzicht, 'de naburige hoeve, om Cas kwam, heb je niet al te iïard geblaft en niet al te be droefd gejankt., omdat je immers begreep dat Gas en jij buren bleven. „Geen dag gaat er voorbij", vertelt boer Japiks, „of Gas en Bas komen elkaar ©en bezoek brengen, samen spelen of een ver trouwelijk praatje maken. Maar altijd in hun vrijen tijd, want als Bas op de schapen moet passen, heeft hij voor niets anders oog of oor en als Cas alleen thuis is en de hoeve moet bewaken, zal hij geefï stap daar buiten doen." Wij kijken nog eens naar de lammetjes In ons oog lijken zij net als de schapen al lemaal op elkaar en wc begrijpen niet, hoe de schapen hun kinderen en de lammetjes hun moeders uit elkaar kunnen houden. Wij zouden ons stellig vergissen. Maar de schapen en lammetjes nietDe eersten herkennen zelfs het blaten van hun kinderen. Is één in jeugdigen overmoed eens te ver weggeloop en, dan rust Moe der Schaap niet. vóór zij haar jong terug gevonden heeft. Hoe de anderen ook bla ten, zij laat zach daardoor niet afleiden, tot eindelijk, heel in de verte, daar hoort zij een zwak en angstig geblaat. Dat is haar kindEn 2ij snelt er heen om het eigenwijze, kleine ding dat na tuurlijk verdwaalde, toen het zoo ver weg liep terug te halen. Zou ze ook brommen op hst ondeugende lammetje? Ik geloof het stellig, maar daar dit in de schapentaai gaat en ik die niet versta-, blijft dat een geheim tusschen moeder en kind. Als we even later het tweetal weer rustig in de wei zien liggen, stijf tegen elkaar aangedrukt, begrijpen wij, dat het lamme tje beterschap heeft beloofd en Moeder Schaap haar kind vergeven heeft. Toch kan het voorkomen, dat de lamme tjes hun moeder niet herkennen. Dat m: wanneer het wat verder in den zomer is en de schapen zóó'n dikke wollen vacht heb ben, dat zij er bijna onder bezwijken en niets liever zouden, doen dan hun winter jasje uittrekken. Het wordt dan tijd, dat- de schapen ge schoren worden. Dat doet heelemaal geen pijn. Jullie voelt er immers ook niets v®n, als je haar geknipt wordt. Toch gaan de schapen soms geducht te keer, maar dat js meer, omdat ze het alles behalve prettig vinden, als huti pócrten vastgehouden worden. Toch moet dit ge beuren, want zij mogen onder het sche ren niet bewegen. Deden zij dit wel, dan zouden zij leelijk pijn kunnen oploopen Als Moeder Schaap nu haar dikke vacht kwijt is, ziet zij er natuurlijk heel anders uit dan in haar winterpakje. Dan gebeurt het meermalen, dat haar kind haar niet herkent. En als Moeder nu naar haar lammetje toe gaat, denkt het kleine ding dat het een vreemd schaap js en wil het niets van zijn eigen moeder we ten. Ja. dikwijls loopt het zelfs hard weg. Moeder Schaap vindt, dat natuurlijk niet prettig. Zij zou misschien wel graag haar winterjasje eens weer heel even aantrek ken om haar kind te overtuigen, dat zij het is: Moeder en geen schaap anders. Maar dat kan niet. Ze weet niet, wat ze doen moet en het. arme, kleine ding wordt hoe langer hoe schuwer, totdat Moeder eindelijk een naampje aan het lammetje geeft, een lievelingsnaam©je en dan dan herkent het kleine ding op eens de stem van Moeder en is het niot meer bang. Het schijnt langzamerhand te begrijpen, dat Moeder haar jasje uitgetrokken heeft en dat het nu een moeder heeft met een zomerj&pOT1 a-ar., een moeder, die toch even lief is, als <üe van de dikke jas. En dat is de hoofdzaak Als baas Japiks riet, dat wij zoo'n ple zier in de lammetjes hebben, zegt hij ons, dat wij vooral niet vergeten moeten, over een paar weken eens naar de kleine kui kentjes te komen kijken. Neen, baas Japiks, vergeten zullen wij het stellig niet! Jaap en Teus waren de zoont jes van boer Harms, 't Waren twee dikke dreumessen van vier en vijf jaar. Altijd waren ze samen en hun trouwste vriend was Caro, de wüdk- hond, Wel moest Caro altijd vastligged* om"- dat hij anders ook den weg bewaalÉB «en alle voorbijgangers naar de beeneXfc lfeöV maar dat verhinderde niet ,dat Jlfttoên Teus heel dikwijls met bem sptrtJtteT". Caro's rug was het kussentje waarop do beide jongenskop]es menig keertje lekker tjes lagen, om htm middagdutje te doen. En nu was 't een mooie voorjaarsdag en liep Jaap alleen door den tuin, want Teus was met vader meer naar de stad. Jaap liep zich verschrikkelijk te vervelen en als kindertjes zich vervelen, doen ee wel eens dingen, die een beetje stout 2ijn. Zoo ging het ook met Jaap. Hij stond bij het het hok van de kalkoenen en hij wiet heel goed, dat dat hok niet open mocht. Maar uit verveling gleed het handje langs 't hok, raakte de knip van 't deurtje aan en. daar draaide het deurtje cpea-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 16