ZOMERDIENST No. 20014. DONDERDAG 11 JÜNI Anno 1925 Officieele Kennisgevingen. STADSNIEUWS. Het voornaamste nieuws van heden. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DER ADVERTENTIEN 80 Cts. per regel. Bij regelabonnement belangrijk lageren prijs. Kleine Adverlentién, uilsluitend bij vooruitbetaling, Woensdags en Zaterdags 60 Cts., bij een maximum aantal woorden van .30. Incasso volgens postrecht. Voor 'eventueele opzending van brieven '10 Cts. porto te betalen. Bewijsnummer 6 Cts. Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor Olrectie en Administratie 2500 Redactie 1507. Postchèque- en Girodiensi No. 57055 Postbus No. 54 PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden 2.35, per week Buiten Leiden, waar agenten gevestigd zijn, per week Franco per post f 2.35 -f- portokosten. 0.18. „0.18. Mt nummer bestaat uit TWEE Bladen EERSTE BLAD. Onze abonné's in de stad ontvangen heden, tegelijk met de bezorging van ons blad, de ZOMERDIENSTREGELING voor Leiden van spoor- én tramwegen, auto bussen en vervoer te watér. De abonné's buiten de stad ontvangen deze dienstregeling morgen. DE DIRECTIE. C-SMESNTELIJKE VISCHVERKOOP. !Aan den gemeentelijken Vischwinkel, Visehmarkt 18, tel. 1225, is VRIJDAG ver krijgbaar: SCHELVISCH A l 0.21, SCHOL A 0.12—f 0.21—0.38, MAKREEL A 0.26. N. C. DE GIJSELAAR, Burgem. Leiden, 11 Juni 1925. HINDERWET. Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen ter algemeene kennis, dat door hen vergunning is verleend aan de fa. Z. van der Meij en rechtverkrijgenden, tot uitbreiding van de broodbakkerij in liet perceel Korte Mero No. 16, kadastraal bekend Sectie B \o. 2725. N. C. DE GIJSELAAR, Burgem. VAN STR1JEN, Secretaris. Leiden, 10 Juni 1925. MaatKhappij der Nederlandsche Letterkunde Voordracht van prof. August Vermeylen. Als een met „afschrikkend gezicht kon digde professor August Vermeylen, van Brussel, ter vergadering van de Maatschap pij der Nederlan-dsche Letterkunde zijn on^ derwerp: „Het wezen van de romantiek" aan. Het aantal bepalingen, van dat wezen der romantiek reeds gegeven, meende hij op 150 te mogen sohalten. Was het niet overbodig, er nog een 151ste aan toe te voe gen? En dan was spr. niet eens overtuigd dut de zijne de eenig juiste zijn zou, inte gendeel had hij de vaste meening, dat een algemeen bevredigende bepaling vermoede lijk door niemand zal worden gevonden. Tooh heeft zulk een liefhebberij;je zijn nut. Het beantwoordt aan de behoefte, de lite raire verschijnselen op een aanneembare rwijze te groepeeren, datgene te ontdekken "wat de meest wezenlijke karaktertrekken van verschillende literaire verschijnselen onder elkaar verbindt. Voor de geschiedenis der letterkunde is dat wel een dringende noodzakelijkheid, wil ze wat meer zijn dan een boedelbeschrijving. Wanneer het bijzondere feit wordt opgenomen en ge schikt in een uitgebreider soort van ver wante feilen, houdt hel op,tets geheel eenigs en vreemds te zijn. Ieder, kunstwerk heeft een onverklaar bare kern; doch ieder kunstwerk hangt ook min of meer met andere samen, niet alleen in uiterlijkheden, maar in zijn levensorga nen zelf. In de lengte van den tijd en in de breedte van de ruimte kan de samenhang worden gezocht. Het voornaamste is, naar een synthese te trachten. Zelfs is het wen- ficheiijk, dat zoo'n ingewikkeld iets als geestesvoorl'brengselen van verschillende zijden, door verschillende syntheses, belicht worde. Het hindert dus nici, als een opvat ting van de romantiek zich geenszins als een onaanvechtbare wetenschappelijke waarheid voordoet Het ideaal ware, den ontwikkelingsgang van de wereldletterkunde als een eenheid te kunnen beschrijven waarbij eenzelfde be ginsel van karakteriscering op alle onder- deelen zou worden toegepast. Immers, elke nationale letterkundige is fragment. Zeker is het van belang, verschil len ta onderscheiden, maar als inen con-, slrueeren wil, is het van nog meer belang, nadruk te leggen op overeenstemmingen, liet internationale wordt dan gewichtiger dan het nationale. Het nationale moet be scheiden zijn plaats krijgefi, als fragment, in de eenheid van één grootcn wordings gang, die de literatuur van het menschdom omyat. Maar welk zal het principe zijn. waar naar men dien algemeen en wordings- en 'ontwikkelingsgang besludeeren moei? Men lette op de continuïteit, goed: maar wat,in ae literaire gewrochten, wat is het eigen lijk, waarvan men de continuïteit moet op sporen? Met Taine's theorie, diens invloed van Let milieu spr. heeft het elders uiteen gezet kan hij geen vrede hebben. Die in vloed verklaart wel iets, maar juist niet dat gene wat kunst kenmerkt, liet eenheids- brincipe van de onlwikkelingsbeschrijving laoet veeleer gezocht worden in iets dat het wezen van de kunst raakt, datgene wat de Son'eppande bedrijvigheid eigen is. Dat wordt gevonden in den geest van de zuiver- artistieke opvatting der vormen, afgezien van den geest, die in de opvatting dier on derwerpen te voorschijn treedt. In de op vatting der onderwerpen, weerspiegelen zich het duidelijkst de maatschappelijke toestanden; maar daarnaast bestaat een eigene, een innerlijke ontwikkeling van de specifiek-kunstzinnige daad, en die weer spiegelt zich het duidelijkst in de opvatting van den vorm op zich zelf, van den ab- stract-beschouwden vorm. Dit beginsel toe te passen op de kunstgeschiedenis gaat ge makkelijker dan bij de literatuurgeschiede nis, doordien in de letterkunde de ideeën een veel aanzienlijker rol vervullen. Mis schien krijgen we eens een ontwikkelings geschiedenis van den literairen vorm als taal van de kunst: voorloopig is het al veel, indien we zoo iets kunnen voorbereiden als een ontwikkelingsgeschiedenis van den lile- rairen neerslag der levens- en wereld beschouwingen. Van dat standpunt bezien, komt het spr. -j voor, dat de romantiek beantwoordt aan een zekere beschouwing van persoonlijk heid, maatschappij, natuur en God, be schouwing die volkomen cohaeront i3 en die machtig haar stempel gedrukt heeft op bijna 3/4 van een eeuw, niet alleen in de literatuur en de kunst, ook in de religie, de wijsbegeerte, de wetenschap, de politiek. Het wezen van de romantiek leeren we het best onderscheiden door de tegenstelling met wat voorafging, het 17de-eeuwsche clas- I sicisme, en de 18de eeuwsche verlichting, j Het ware weer een andere geschiedenis, na te gaan in hoever die verschillende geestes houdingen met sociale veranderingen sa- j menhangen nu worden ze eenvoudig ge- j kenschetst. De geesteshouding van het classicisme, van Malherbe tot Dryden, kenmerkt zich door het geloof aan de noodzakelijkheid van een heerschend, regelend eenheidsbeginsel. De renaissance was een organische bloei van leven geweest, ongebonden, vol ver- j scheidenheid in zijn lente-overvloed. Daar- I na voelde het classicisme behoefte aan een vastere norm. Aan de geweldige krachlsuit- breiding moest orde „'orden opgelegd. Had de renaissance aanleuning gezocht bij de oudheid, nu werd deze de dogmatische maat- i staf, de poëtische leer van Aristoteles en Ho- ralius een evangelie. In het leven werd naar de wet gezocht, het leven werd aan de wet onderworpen, het heele leven werd gezien in verband met een regelend eenheidsbeginsel in den mensch en buiten den mensch. In den mensch was dat dg rede. Het regelend een heidsbeginsel buiten den mensch: de wereld verschijnt als een architectonisch samen stel; God regeert in de natuur, zooals de mo narch in de maatschappij en in het rijk des geestes troont de Idee. Het voornaamste in de dingen is datgene, waardoor ze onder één gezamenlijk woord kunnen worden ver- eenigd. Dus wordt in de letteren het enkele en eigenaardige herleid lot het type en het algemeene. De kunstvormen worden be schouwd onder de categorie van Het Schoone, begrip van een centrale, alles door zoekende wetmatigheid. Ook in de taal die neigingen: de al te speciale woorden vallen weg, de bouw vaitden volzin wordt door het logische denken bepaald, in de periode wint het rhylhme aan breede maat, èn door de beteugeling van het vrije leven, èn door het ondergeschikt maken van alle bijzonderhe den aan het hoofdzakelijke. Zoo in het classicisme. Maar een kracht in de renaissance ont bonden, werkte stil door: trek naar onbevan gen onderzoek, critiek, vorschende weten schap. En toen die kracht voldoende had doorgewerkt, kon ze het overwicht aan een nieuwe geesteshouding verzekeren, die van de 18de-eeuwsche Verlichting, in Engeland, Nederland, Duitschland, Frankrijk. De Ver lichting houdt vast aan de rede, maar geelt haar het karakter van een proefondervinde lijk werktuig. Het redeneerend verstand, dat niet van een Idee uitgaat', maar onbevoor oordeeld naar nieuwe waarheden rondtast, buiten elke overlevering om, dat wordt nu het kenteeken van het menschelijke en de bron van alle kennis. Bij Descai^s nog dua lisme, dat bij Spinoza verdwijnt, waarna Leibniz het begrip van de eenheid der men schelijke gedachte ruimer uitbouwde en Newton de wet bracht', die het geheele we reldstelsel voor de eenige rede begrijpelijk inaakte. Dan spreekt John Locke in zijn er- varings-philosophie, de theorie der verlich ting- volledig uit. De menschelijke rede als middel van navorsching was tot meerderja righeid en zelfbewustzijn gekomen. De voor uitgang van de wetenschap had het gezag van do oudheid geknakt. Van den godsdienst hield men alleen die beslanddeelen over, die juet het gezond verstand overeen te brengen waren. Dat gezond verstand was allen men sehen gemeen: tegenover geloofsverdeeldheid mocht men verdraagzaamheid en broeder lijkheid preeken. Overigens leidde de over tuiging, dat natuur en Godheid niet anders dan eensluidend konden zijn met de rede, tot een nog al oppervlakkig optimisme. Spr. putte kostelijke voorbeelden uit de Etudes de la Nature van Bernardin de Saint-Pierre. De Verlichting verengde de ruimte van den I blik. Ze heeft een gróót deel van de 18de j eeuw een aanschijn van armoedige nuchter heid gegeven. Het rijk van de diepste, de ge heime roerselen van 't menschelïjk wezen bleef haar gesloten, terwijl ze 't mysterie uit de natuur wilde bannen. .Ila^r beeld van de wereld was zelfs niet meer een architectuur het' werd een machine. Rechlstreeksche reactie volgde hierop. Deze bevrijdde den mensch uit nauwe be grensdheid. Hij voelde weer het oneindige in zich en buiten zich. Die reactie was de romantiek. We kunnen ze, in negatief op zicht, vooreerst noemen reactie legen het in tellectualisme, reactie van het gevoel, met het minder duidelijke van zijn omtrekken, tegen het bepaalde van de rede. Maar zoo zeggen we niet genoeg; positief genomen be antwoordt de romantiek aan een opvatting van leven en wereld, die tusschen pl.m. 1170 —1840 de overheerschende is, op alle gebie den der geestesbedrijvigheid. Ze ontwikkelt zich en breidt zich uit, ze neemt de meest' verschillende vormen aan, en het is )uist dcordat ze zeer ongelijksoortige verschijnse len omvat, dat er aan het woord romantiek zoovele beteekenisen worden gehecht. Maar de kern, het grondbeginsel schijnt wel dit te zijn: de opvatting van het Leven, niet meer als een mechanisch en redelijk iets, maar als een organische werkzaamheid, die breeder dan de rede is en niet tot de rede herleid kan worden. Het Leven in en buiten den mensch. In den mensch wordt aan de vormen van het onberedeneerde leven het overwicht gegeven: aan het instinct, het onbewuste, de ziel als zin van het oneindige, aan het ongebonden gevoel; den hartstocht, die over het wijze beleid heenstormt in den geest zelf: aan de fantasie of vrije verbeelding. Een in 't oog vallend gevolg van die op vatting is, dat ze de natuurlijke ontwikke ling van het moderne individualisme sterk in de hand werkt. Want de rede is wat de menschen vereenigt, zij is feitelijk dezelfde voor allen. Het gevoel mist die scherp ge- teekende lijn, het is omwasemd en omdoe- zeld van een eigen atmosfeer, het heeft al- leilei door elkaar vloeiende, onvatbare icha- keeringen, die zich niet door de duidelijkheid van één enkel woord laten uitdrukken: het gevoel is persoonlijk. Buiten den mensch, in de natuur en de maatschappij, heerscht dezelfde opvatting, het Leven als ongeordende macht, die meer is dan ons verstand in zijn vakjes kan in perken, de geheime groeikracht, die in de dingen van binnen naar buiten werkt, de dingen van binnen naar buiten boetseert. Zooals dat Leven in den geest alle intellec tualisme overschrijdt, zoo is het in de we reld het tegendeel van alle mechanisme. Het is het wordende, niet het als af en vol tooid gegevene. Het is de innerlijke, orga nische, duistere macht, die scheppend syn thesis voortbrengt, tegenover de mechanische constructie, die uiterlijke deelen ineenzet. Spr. wees deze opvatting aan (2de helft van de 18de en eerste V» van de 19de eeuw) in de biologische weienschappen. Dat Leven is het ook, dat door de romantiek in de maatschappij wordt waargenonlen. Spr. wijst op het geloof aan een „volksziel", hij neemt bevordering van het nationale gevoel waar: individualisme in de volkeren. Voor de romantiek zijn geest, heelal, maatschap pij organismen, die zich ontwikkelen door de spontane en onbewuste werking van de innerlijke levenskracht, die vrij moest blij ven. Die opvatting van het Leven openbaart zich in bijzondere verhoudingen: een zeker gebrek aan evenwicht in den mensch an een gebrek aan evenwicht tusschen den mensch en zijn omgeving. Het geloof aan het vrij zich ontwikkelende innerlijke, met al het onberekenbare, dat het in zich sluit, buiten den greep van de een-makende rede, moest conflicten scheppen in den mensch zelf. En tevens moet het" voor gevolg heb ben, dat de harmonie tusschen mensch en mensch dikwijls verbroken is. Vandaar al die gedaanten van de romantische verdeeld heid. De romantiek kon tegelijk reactionair zijn als ze achter zich, en revolutionair als ze voor zich uit keek. In beide gevallen wilde ze aan de realiteit ontsnappen. Zooals- vanzelf spreekt, vertoont die ro mantische geest op verre na zich niet altijd onvermengd. Hoe zij zich in groote fazeai openbaarde, schetste spr., met het noemen van een aantal namen, ook van musici en s;Jj-dors, in nit aatit. i?dec!t<? z-imr handeling, den tijd' van 1750 tot na 1840 in tijdperken met hun verschillen omvat tend. Het Gemeente-archief over 1924. Aan het verslag over den toestand van het Gemeente-archief, uitgebracht door den archivaris, mr. dr. J. C. Overvoorde, is het volgende ontleend: De samenstelling der Commissie voor het Oud-archief bleef ongewijzigd en in die van het archiefpersoneel kwam geen veran dering. Door den archivaris werd in de eerste maanden geregeld voortgegaan met de be werking van het archief van de tresorie. Daarna werd aan die van het archief van den tresorier-extra-ordinaris (fabricage) be gonnen, hetwelk eveneens voltooid werd. Ilij publiceerde in het Archievenblad en kele bijzonderheden over de merkwaardige collectie handschriften van Ds. Flud van Giffen, overleden in 1702, waartoe aanlei ding gaf het dossier, hierover door de bur gemeesters van Leiden bijeengebracht naar aanleiding van een door de Staten verzocht rapport. Het in 1924 in bruikleen ontvangen ar chief van het Leidsch Studentencorps werd door hem geordend en definitief geregeld. Belangrijk zijn hierbij vooral de archieven der oude Senaten, de voorloopers van het Studentencorps, die zich later hierin oplos ten en wier archieven daarbij overgingen aan het corps. De adjunct-archivaris beschreef voorloo pig verder het aVchiefje van de Beurzen van Brouchoven. Hij regelde enkele uitvoerige dossiers, waarvan de bestanddeelen dooreen- geraakt waren, verrichte verschillende loo- pende werkzaamheden en belastte zich met een groot aantal kleinere 'onderzoekingen in verband met de aan het archief gevraagde inlichtingen. Het alphabetiseeren en controleeren dor fiches op de doopboeken werd geregeld voortgezet door den adjunct-commies, den heer W. P. van Rhiin Jr. Hij kwam gereed met de doopfiches van de hoofdkerken over 17011811. Hiermede zijn alle' doopboeken der hoofdkerken op fiches gebracht cn inge deeld. een zeer tijdroovend werk, waarvan de resultaten van blijvend belang zijn voor de onderzoekers. Verschillende krachten hebben hieraan medegewerkt, doch het hoofdaandeel is wel van den heer W. P. v. Rhijn Jr., wren de archivaris gaarne een woord van hulde brengt voor de nauwgezet heid, waarmede het werk is verricht. De beperkte ruimte in het gebouw wordt meer en meer gevoeld. In verband met de te verwachten ontrui ming van de thans bij de politie in gebruik zijnde lokalen in het Raadhuis en de be stemming hiervan voor liet nieuw archief, wees de archivaris op de wenschelijkheid om van deze nieuwe regeling gebruik te maken voor een nadere scheiding tusschen oud- en nieuw archief, de overbrenging van eenige series naar het nieuw archief en het daardoor winnen van plaatsruimte in het archiefgebouw. Hierdoor zou mogelijk de verbouwing en vergrooting van het archief gebouw nog voor jaren en tot betere tijden kunnen worden uitgesteld. De toestand der archiefstukken cn de ver zamelingen van de gemeente zijn zeer be vredigend. Inlichtingen werden in 1924 gevraagd of gezocht door 235 personen, waarvan 83 uit Leiden, 133 uit andere plaatsen in Neder land en 19 uit het buitenland, waarvan 5 uit Afrika en Amerika. Hierbij is elke onder zoeker slechts éénmaal geleld, hoewel de meesten herhaalde brieven wisselden of meerdere bezoeken aan het archief brachten Uit de verzamelingen werd voor lezingen, enz. meermalen gedeelten" in bruikleen af gestaan. Voor de gemeente werden evenals ook voor particulieren tal van onderzoekingen ingesteld. Er werden verschillende aanwinsten ver kregen, waarónder voor de prentverzame ling een gezicht op Valkenburg, leekoning in O.-I. inkt door P. C. la Fargue uit 1775; vier teekeningen van molens aan den Maredijk, door J. van Rijn uit c. 1835, een gezicht op Valkenburg met de kalkmolens c. 1835. een serie van zeven foto's naar interieurs in hel perceel Rapenburg no. 25, naar opnamen ge maakt voor de Rijkscommissie voor de Mo numentenzorg. Door den bibliothecaris van de Konink lijke Bibliotheek werd de gelegenheid ver kregen om het zeer belangrijke handschrift no. 78 C. 53 en 55 met het te Leiden aan wezige afbeeldingsmateriaal te vergelijken en de belangrijkste afbeeldingen te photo- grapheeren. De drie deelen van het hand schrift bevatten honderden teekeningen door Schoemaker, deels naar oudere teekeningen van C. Pronk, A. de Haan e.a. Hiervan wer den er 140 door den "concierge de Bruin ge- photographeerd. Geheel onverwacht werd den archivaris de gelegenheid geboden om een uit het ar chief van het sinte Catharina-gasthuis af komstig eigendomsbewijs van een op een huis aan den Hoogewoerd gevestigde rente uit 1435 te koopen, waarvan een afschrift voorkomt in het register van het gasthuis, en waarvan als zoodanig reeds ccn request werd opgenomen in de requestenlijst van dit gasthuis onder No. 462. In de laatste dagen van het jaar- werd hij verrast door de toe zending van drie kisten met bescheiden be treffende Allard de la Court, overleden 8 Fe bruari 1766, en van diens weduwe Calha- rina Backer. Hénri ter Hall en de Vrijheidsfilm. De Vrijheidsbond heeft gisteravond zijn „Vrijheidsfilm", zooals deze filmvertooning door de Partij zelve wordt aangediend, voor de tweede maal in de kleine Stadszaal ge geven. Thans werden de beelden door het Kamerlid den heer Ilenri ter Hall vertoond en toegelicht, terwijl hij bovendien een korte inleiding vooraf hield en tusschen de ver schillende afdeelingen in ook nog korte op merkingen maakte. De heer Ter Hall had zijn eigen toestel medegenomen, waardoor de beelden, ook al was het moeilijk om de zaal donker te krijgen, door hun meerdere scherpte veel beter uitkwamen dan den vorigen keer. De opkomst was nu ook grooter, met name van niet-leden, naar het ons voor kwam, waaronder nogal veel jonge men schen, zoodat de zaal vrijwel geheel bezet was. De heer Ter Hall, bij het bianenkomen met applaus begroet, werd door den voor zitter, prof. dr. B. D. Eerdmans, met een kort woord ingeleid, waarna hij aan dezen BINNENLAND. Vervroeging van de loting voor dé militie. Voorloopig Verslag der Eerste Kamer over het initiatief-voorstel van mej. Wes terman tot wijziging van art. 3 dor Lager- Onderwijs-wet 1920. De Minister van Oorlog heeft vastgesteld de regelen, waarnaar de verdere vorming van beroepsofficieren der landmacht zal moeten plaats vinden. BUITENLAND. Havas over de nota van Frankrijk inzak# het veiligheidspact. Baldwin In het Engclsche Lagerhuis over dit pact. De Engelsche Labour-partij is tegenstan der van het veiligheidspact. Painlevé is te Rabat gearriveerd. Voortdurende demonstraties in China. Jiel woord gaf. De lieer Ter Hall ving op I zijn gewone wijze, in korle, oogenschijnlijk in zeer los verband tot elkander slaande zinnen, aan met zijn hartelijke liefde voor de vrijheid uil te spreken en deed uilkomen, dal de vrijheid een echt Nederlandsche ge zindheid is. Vrijheid van gedachte, van spre ken en Schrijven; vrijheid om op zijn eigen wijze zijn geloof te belijden, is de heele remedie tegen ontevredenheid en voor orde en recht, zooals vrijheid van handel en ver keer voor de volkswelvaart bevorderlijk is. Overigens wilde spr. geen groole politieke rede houden. Daaraan is trouwens in Leiden geen behocfiè, waar de kopstukken wel ko men spreken en waar men verder zelf veel knappe menschen heeft. Liever wil hij uit zijn zevenjarige loop baan als Kamerlid eenige ervaringen mede- deelen, meest van aangenamen aard; de minder aangename heelt hij zoo spoedig mo gelijk vergeten. Toen hij gekozen was voor de eerste maal, schreef de „N. R. C.", dat hij wel niet een der politieke leden der Ka mer zou zijn. En dat was goed gezien. Meer dan zich met hooge politiek in te laten, staat hij op den reêelen bodem der praolijk. Zijn ervaringen opsommende, herinnert hij nog altijd met genoegen, dat hij tegen den ernstigen raad van zijn medicus in, omdat hij ernstig ziek was, naar de Kamer is ge gaan om aan de stemming over de Vloot wet deel te nemen, die toen met één stem meerderheid werd verworpen. Verder her innerde hij zich met genoegen, dat, bij de behandeling der Pensioenwetten, de sociaal democraat Klaas ter Laan hem als een eer lijk man qualificeerde. Zulk een getuigenis van een tegenstander doet toch altijd goed. En vriend Ter Laan meende het. Daarop liet hij eenige der zittende Mi nisters de revue passeeren en maakte op sommigen hunner grappige of geestige op merkingen, die bij een deel der vergadering er goed ingingen en applaus en golach ver wekten. Zoo noemde hij Zijne Excellentie Ruys bijv. een krammer van oude kabinet ten (kabinet; ouderwetsche kaét). Sprekende over zijn iilusteren collega Braat, ging hij cfter dezen ook verschillende aardigheden deibiteeren, om daarmede op de lachspieren van zijn gehoor te werken. Dat men van het platteland speciale vertegen woordigers in het Parlement wil hebben, best, maar laai men er dan mannen of vrouwen afvaardigen, die niel de clown van de Kamer worden. Na nog enkele losse grepen uit het leven der verschillende Partijen of van personen tot een of andere Partij behoorend, te heb ben gedaan, waarbij hij meermalen het ge hoor hartelijk deed lachen, werd begonnen met de verloöning van de film, die, zoo als wij reeds vroegeï meer uitvoerig mee deelden, uit vijf atdeelingen bestaat, zooals: vrijzinnige en andere kiezers, waarbij men o.a. een kaart van Nederland te zien krijgt, waarop de honderden atdeelingen van den V.-B. als het ware uit den grond oprijzen, waar de dwergparlijtjes, die 200,000 stem men doen verloren gaan, ten toonecle wor den gevoerd cn waarin tegelijk de 'sluip moord op Willem van Oranje wordt ver toond, enz. Voordat de tweede afdc-eling: de door den V.-B. gewenschle internationale ontwape ning, in beeld werd gebracht, hic-ld de lieer Ter Hall een betoog, waarin hij deed uitko men, dal het denkbeeld tot legerafscliafling al oud is. In 1871 werd daar al voor gepleit. Had inen bet toen gedaan, dan zouden wij in 1911 door Duitschland onder den voet zijn geloopen. En daarom en dat werd in de lilm gedemonstreerd alle landen moe-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 1