Ukkepukske.
CORRESPONDENTIE.
„Oom heeft mij deze jurk gegeven!"
Het kind meende, dat sprookjes soms
werkelijkheid konden zijn.
Zeker zou geen feest uit een sprookje
beter hebben kunnen slagen dan dat van
den vrdendelijken kolonel Cornwallis.
Nadat de meisjes zaoh onder vroolijk ge
babbel aan de lange tafel te goed hadden
gedaan, gingen rij op verzoek van juffrouw
A unit age in een kring op het gras zitten,
hoewel zij niet begrepen waarom.
De kolonel stond nu op, met Cathrien-
tjo's hand in de zijne. Hij begon te spre
ken, waarop het gebabbel der meisjes on
middellijk verstomde.
,,Toen ik uit Indië kwam", zei hij, „bracht
ik eenige mooie dingen mee, waaronder
een gouden halsketting voor mijn niohtje,
dien zij op het oogenblik draagt. Is het
geen mooie, meisjes?"
In koor riepen allen nu
„Ja, prachtig!"
Het was werkelijk een heel mooie
„Ik geloof niet, ging de kolonel voort,
,,dat mijn nichtje een gelukkigen tijd op
school gehad heeft en voor zoo ver ik kaD
oordeelen, ligt dat niet aan haar of aan
haar familie. Haar vader werd ziek en daar
om kon haar moeder geen mooie jurken
voor haar koopen on werd zij door de meis-
jee op school „Kaatje" genoemd. Ik ge
loof dat zij heel onaardig tegen haar waren.
Zij wilden niet met haar praten en "haar
niet in haar spelen laten deelen. Zij zou
zich al heel eenzaam gevoeld hebben, als
er niet één meisje geweest was, dat haar
-vriendinnetje werd. Yoor dat meisje heb 3c
een ketting meegebracht, precies als die
van Cathrientje. Maar nu is de moeilijk
heid, dat ik haar naam niet ken. Oathrien-
jte moet mij haar daarom eens wijzen."
Cathri entje wees tra glimlachend Lies-
beth aan, die een kleur kreeg tot achter
haar ooren.
,,Ko<m eens hier, beste meidzei de ko
lonel.
Iicsbetih was nog nooit zéé verlegen ge
weest. Aarzelend keek zij juffrouw Arrai-
tago aan.
„Ga maar, lieve kind", zei deze aanmoe
digend.
Zij gang naar den kolonel en alle meis
jes keken haar 'aan, toen zij met neerge
slagen oogen véór hem stond.
Mevrouw Danvers glimlacht© vriendelijk
tegen haar en Cathrientje schoof haar
handje ih dat" van. haar vriendinnetje, ter
wijl kolonel Cornwallis den praohtigen ket
ting om haar hals hing.
„O, dank u wel !"- riep Liesbetli overge
lukkig uit. Zij kon geen woorden vinden om
aan haar dankbaar gemoed lucht te geven.
„Neen", zei de kolonel met krachtige
atom, „je hoeft mij niet te bedanken. Het
doet mij oprecht genoegen je dezen ket
ting als een herinnering aan mijn nichtje
te geven."
Er heerschte een oogenblik stilte. Daar
na spraken de meisjes zachtjes. Zij schenen
allen iets aan juffrouw Armitagc te zog
gen te hebben. Na een poosje stond de
onderwijzeres 'op.
„Ik zou gaarne een enkel woord willen
jtggen, kolonel Cornwallis", begon zij.
Haar stem was vriendelijk en helder eaa er
ging geen woord verloren. „Mijn leerlin
gen verooekén mij u te zeggen, dat het
hun erg spijt, dat zij zoo onaardig tegen
Cathrientje geweest zijn. Als zij 't hun ver
geven wil, zullen zij vanaf dit óogonblik
hun gedrag veranderen. Het is nog niet te
laat om het weer goed te maken."
Do meisjes stonden allen om juffrouw Ar
mitagc heen en hun gezichten toonden, hoe
ernstig zij het meenden. Alleen Rosa Ne
ville stond apart, met een donkere, onaan
gename uitdrukking op haar gezicht.
Cathrientje stak haar beide handen uit,
die door allen gegrepen werden. Zij vergaf
hot hun maar al te graag en was blij, dat
er aan hot gekibbel een oindc zou komen.
Zij trok Liesbeth ook in den kring en wel-
dm sa/ten zij alien te babbelen en gekheid
te maken.
De kolonel stelde een nieuw spel voor.
Hij. gaf het een Ind&schon naam, maar uit
zijn knipoogen begrepen zij, dat hij het
zelf voor hen bedacht had. Het was een
vroolijk spel, waarbij mevrouw Danvers,
juffrouw Armitage en de kolonel ook mee
deden.
Onder het naar huis gaan vroeg Rosa
Neville aan Nelly Armstrong.
„Ben jij van plan goede vrienden mee
die twee te worden? Ik niet."
Nelly deed gewoonlijk, 'wat Rosa haai
zei, doch dezen keer had zij haar eigen
meening.
„Ik zei, dat het mij speet en dat doet het
ook", zei zij. ,,Hoe kan het mij nu spijten,
als ik onaardig blijf tegen Liesbeth en Ca
thrientje?"
„Je zult dus goede vrienden met hen
worden?"
„Ja, natuurlijk 1"
„Dan wil ik je vriendinnetje niét meer
zijn.'
„Het leek wei, of Nelly Laar eerst niet
begreep, want zijn staarde Rosa Neville
verschrikt aan en zei
„O, dat meen je toch niet!!"
Om te toon en, dat zij het wel degelijk
meende, liep Rosa met het hoofd in den
nek weg, zonder Nelly zelfs maar goe
den dag te zeggen.
Maar alle andere meisjes warén geluk
kiger dan zij in langen tijd geweest wa
ren. Hun geweten had hen niet met rust
gelaten en het was een heele verademing,
dat alles nu weer in orde was.
(Wordt vervolgd).
Door ANNA SÜTORIDS.
Ukkepukske was een jongetje van zeven
jaar, dat zóó langzaam groeide, dat ieder
een dacht, dat hij nog vijf jaar worden
moest.
Toen hij op de fröbelschool kwam, ver
wonderde de juffrouw zrich, dat hij al zoo
vlug matjes leerde vlechten en liedjes zin
gen, en toen Moeder hem voor 't eerst op
de groote school bracht, dachten ze daar,
dat hij op do fröbelschool moest zijn.
Ukkepukske had er veel verdriet van,
want bij het spelen stuurden ze hem altijd
naar de kleintjes.
Ukkepukske kon onmogelijk met de
groote jongens meedoen heette het. En de
kleintjes vond hij te kinderachtig.
Daarom trok hij op een mooien, vrijen
middag alleen het bosch in.
Terwijl hij in zijn eentje een deuntje
zat to huilen, omdat hij het zoo nair vond,
dat hij geen gewone groote jongen was,
zag hij een arm oud vrouwtje loopen.
Ze tuurde voortdurend op den grond,
bukte zich telkens en liep dan weer Verder.
Nieuwsgierig keek Ukkepuk haar aan.
Wat zou zo toch doen? Nu bleef ze een
heclon tijd stilstaan, misschien wel om uit
tc rusten, dacht hijze is zeker moe.
Dat bracht Ukkepuk op andere gedach
ten en op eens was hij al zijn verdriet ver
geten.
Zoo vlug als zijn korte beentjes hein dra
gen konden, liep hij naar het vrouwtje toe
en vroeg vriendelijk: „Kan ik u ook hel
pen?"
„Helpen?" zei het vrouwtje.
„Zou je mij willen helpen?"
O, jongetje, wat graagIk moot fijn lik
hout hebben, want mijn kleinkind ligt thui»
ziek.
Hij zou voor hot raam mogen opzitten,
als er maar een lekker vuurtje in de kamer
was, weet je, maar dc kolen zijn zóó duur,
dat ik er wat hout bij moet hebben. En ik
word zoo moe van het bukken, dat ik haast
niet voorhit kan komen 1"
„O, wacht dan maar even", zei Ukkepuk.
„Gaat u hier maar zitten. In een wip heb
ik een zakje vol."
„Daar ben ik niot te klein voor", dacht
Ukkepuk trotsch en hij voelde zich vréése-
lijk blij.
„Nu ben ik ook groot, nu werk ik voor
een ander net als Vader werkt voor onsl"
Hij liep en hij raapte en zocht, "tot vr,
«weetstraaltjes uit zjja krullebol dsttgtêB*
Eindelijk was de zak vol en stralend van
genoegen, sleepte hij hem tot vóór de voe
ten van 't vrouwtje. Maar nu voelde hij
zich op eens weer Ukkepuk, want hij kon
den zak niet meer dragen.
„O! O! wat heb jc je best gedaan I Wat
ben ik toch blij en wat ben jij een knappe
groote jongen 1"
„Ik Groot? Ze zeggen altijd, dat ik'
haast niet groeien kan. Iedereen noemt mij
Ukkepuk", zei hij zachten hij dacht weer
aan zijn verdriet.
„Dat groeien komt vanzelf wel en dat
zit maar a^n den buitenkant. Je hebt laten
zien, dat je van binnen groot genoeg bent
want jc kunt ai zoo goed helpen en voor
anderen werken. Nu zullen we samen den
zak naar huis brengen.
Kom maar mee
Daar sukkelden ze heen, voctjo voo»
voetje aan den éénen kant het oudje, dat
bijna niet meer kon, aan den anderen kant
kleine Ukkepuk, die 't nóg niet kon.
Maar ze kwamen thuis en Ukkepuk
moest even mee naar binnen, om het zieke
Kleinkind van 't arme oude vrouwtje tc
zien.
;t Was ook 'n jongetje dat zoo oud was
als hij.
„Heb je houtjes, Opoe?" riep hij. „Nu
kun j© 't gauw warm maken in do kamer
en dan raag ik opstaan en voor 't raam
zitten."
Met groote oogen keek Ukkepuk inaar hes
bleeke jongetje in bed, dat van plezier in
zijn handjes klapte, omdat de kachel aan
gemaakt werd en omdat hij voor het raam
mocht zitten. En daar zag hij toch eigen
lijk niets dan kleine, armoedige huisjes.
Het vrouwtje had hem onderweg verteld,
dat het jongetje al maanden ziek was en
nog in langen tijd niet beter zou zijn.
Ukkepuk had vrééselijk medelijden en
dacht, of hij hem ook Dog zou kunnen
helpen.
Voorlezen, vond hij 'n beetje moeilijk,
maar spelletjes met hem spelen, dat zou
wel gaan.
„Of 't jongetje dat prettig zou vinden?"
Het zieke ventje straalde van plezier.
„Hoe eer, hoe beter en hoe meer, hoe
liever", zei Opoe.
Wat was Ukkepuk gelukkig, toen hij even
later naar huis ging!
De andere jongens konden voor zjjn part
voetbal spelen en haasje-orer en allerlei
dingen, waar ze hem nu eenmaal te klein
voor vonden 't kon hem niets schelen.
Hij zou er nooit meer om huilen, want hij
had zijn werk. Hij moest eerst hout rapen
voor zijn oude vriendin cn daarna spelle
tjes doen met zijn nieuwen vriend. Daar
voor was hij groot genoeg, want toen Va
der en Moeder alles gehoord hadden, zei
den zc dadelijk net als het vrouwtje„Om
anderen te helpen, is niemand ooL» tc
klein „Maar", zei Vader er nog bij, even
min is iemand ooit tc groot om met kleine
ren te spelen want dan doe je die ook
weer een plezier. Denk daaraan vóór je
weer alleen in het bosch gaat zitten huilen,
Ukkepuk. Want je komt niet altijd zoo'n
lief vrouwtje tegen, dat je zulke mooie dun-
gen leeift als dezen keer!"
Dat heeft Ukkepuk goed onthouden en
daardoor heeft hij heel wat minder ver
driet gehad dan eerst.
Tot mijn grooten spijt 'heb it verleden
week het tweede pak brieven uit Leiden pas
Vrijdagemorgens gekresen in plaats van
Woensdagsavonds. Door de Hemelvaarls-
drukles was alles zeker zoo ongewoon, op
Hemelvaart werd ook geen poet bezorgd. Ik
heb toen Vrijdags alles nog gelezen en be
antwoord en naar Leiden geizonden, maar
het kwam te laat, en zoo zullen zeer vele
kinderen Zaterdagavond teleurgesteld heb
ben gekeken toen ze hun namen niet ver
meld vonden.
Ik vond het heel jammer want het was
rog een flinke bezending brieven, en ik had
ijfriiflM» heg matt best eflfem tat OMR