In en om de Boerderij.
Voor jou, Pappie!
Luilekkerland.
CORRESPONDENTIE.
„Ifiaow! Miaow!" zei Kitty, terwijl zij
op dec grond tuimelde. Zij was een aardig,
k.ein poesje van ongeveer twee maanden
oud en heei verbaasd over haar nieuwe
omgeving. Zij was echter in het mimt niet
veriegen en beschouwde de heele wereld
haar speelplaats en iedereen als haar
speelkameraad. In een oogenfclik was zg
tegen juffrouw Armitage opgeklauterd en
zat heei vergenoegd op haar schouder rond
te kirjken.
De meisjes begonnen aden te giebelen.
Koe zonden zij ook ernstig kunnen blijven?
„Dat is al te erg!" riep de onderwijzeres
uit „Schaam je je niet, Liesbeth Jones?"
Liesbeth schaamde zich nu wel een
beetje, maar toch kon zij niet nalaten even
te Lachen. Alle meisjes lachten nu ook.
Alleen juffrouw Armitage was erilstig, hoe
wel haar mondhoeken verraderlijk trilden,
teen Jenny Hendierson plotseling uitriep;
„Maar dan was het Liesbeth ook niet,
die mij krabde, maar de poes!"
.Natuurlijk!" zei Liesbeth. „Maar ik wist
het niet, want ik voelde niets op mijn schoot
an dacht, dat Kitty sliep."
Juffrouw Armitage wachtte, totdat de kin
deren uitgelachen hadden, bracht Poes toen
uit de schoolkamer en zei, toen zg terug
kwam, dat het heel stout van Liesbeth was
om Poes mee naar school te brengen.
„Ik wist niet, dat het stout was!" zei het
kind.
„Natuurlijk wist je dat! Heb je het aas
je moeder verteld?"
„Nee, juffrouw?"
„Waarom niet?"
„Dat weet ik niet."
„Ja, dat weet je weL Je was bang. dat
.ie moeder het je zou verbieden. Zul je
het nooit weer doen, en zullen wg ar nu
maar niet meer over spreken?"
Een onderdrukte snik was bet eenige
antwoord van Liesbeth.
Na schooltijd ging de kleine schuldige
isar juffrouw Armitage toe en, zei, dat
het haar erg speet, dat ze stout geweest
was. Ze had er heusch niets mee bedoeld
en alleen Kitty meegenomen, omdat zg
haar niet graag thuis had willen laten.
Juffrouw Armitage was nu niet boos meer
en vergaf het kleine zondaresje gaarne.
Liesbeth en Jenny Henderson kusten
elkaar af en waren weer goede maatjes.
Intusschen had Poes in de Kamer van den
concierge gespeeld en daar allerlei guiten
streken uitgehaald.
Kitty werd weer in haar boterhammen-
mandje gelegd en Liesbeth ging juffrouw
Armitage goedendag zeggen.
„Bent u nu niet boos meer?" vroeg het
kind.
„Nee Liesbeth, heelémaal niet."
„Heusch niét?"
„Nee, heusch niet," antwoordde de on
derwijzeres glimlachend.
„Geeft u mij dan een zoen."
Juffrouw Armitage bukte zich en sloot het
kind vol liefde in haar armen. „Zij mag
misschien een moeilijke leerling zijn, maar
zij beeft een wam hartje," dacht zij.
Zoo liep Liesbeth tevreden naar huis.
(Wordt vervolgd), i
Door C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Van Ploegen en Zaaien.
Jullie herinnert je zeker nog vel, dat wij
een paar weken geLeden zoo genoeglijk
kennis maakten met baas Japiks, yrouw
Trijntje en de boerderij, om van de aardige,
verlegen vlaskopjes, die steeds aan Moe
ders rok hingen gelukkig was 't een
wijde, waaraan zij zich goed konden vast
houden niet niet eens te spreken.
We beloofden de boerin bij die gelegen
heid, dat we, als wij weer eens in de buurt
kwamen, haar boerderij niet zouden over
slaan. "We willen daarom, nu onze weg dien
kant uit leidt, even weer een kijkje op de
hoeve nemen
Het ie heerlijk, zacht voorjaarsweer en
het heeft in den afgeloopen nacht as.'dig
geregend, zoodat baas Japiks ons al dade
lijk vertelt, dat het vruchtbaar weertje'-
is. De boer, zijn groote zoon cn de knechts
zijn druk aan het werk. Er wordt geploegd,
fc-teekfeee Oora ea tMinka, de beide
ploegpaarden, flink den ploeg. De aarde
wordt in losse kluiten opgeworpen en dc
voren in den grond gesneden.
Een gedeelte is al koelemaal klaar en
ligt te wachten op den boer, die het zaad
uitstrooit. Wat doet hij dat handig en ge
lijkmatig!
Telkens neemt bij een handvol zaad uil
den zak, dien hij om het middel heeft han
gen. Eén zwaai met zijn hand en de korrels
vallen in de voren.
Als daarna bet land geëgd wordt en het
/.aad daarbij weer door een laagje aarde
bedekt, is de boer voorloopig klaar. Hij
moet het nu verder aan de natuur over
laten, die zoowel voor regen als zonne
schijn zorgt en de kleine plantjes krachtig
genoeg maakt om met hun wortelvezela
voedsel uit den grond te halen.
Maar waar komen plotseling al die vo
gels vandaan 't Lijkt wel, of zij gezien
hebben, wat er gaande is. Stellig hebben
zij het zaad ontdekt. Reeds vlogen zij om
den boer heen, toen deze bezig was het rond
te strooien, maar als hij een eind verder i»,
kunnen zij eeret goed hun gang gaan en
hun maagjes vullen met de dikke korrels.
Ja, vogeltje», jullie zijn weLelim, maar de
boer is toch nog dimmer. Dacht je soms,
dat hij dat zaad daar rond strooide om
jullie eens te trakteeren? Niets daarvan
hoorHij zaait koren om het graan later
te kunnen verkoop en den molenaar, die
er meel van maalt. De molenaar verkoopt
het. meel aan den bakker, die er brood en
koek van bakt om weer aan de klanten te
verkoopen.
Voor jullie, vogeltjes, is het zaad dus
niet en om je dat goed duidelijk te maken,
zet de boer hier en daar vogelverschrikkers
neer, allerlei aangekleede poppen, <Üe uit
een bezemstok of een paar latten bestaan
en waarover hij een heel oude jas, soms
een rok of een vuuroode blouse van vrouw
Trijntje hangt. De meeste vogeltjes hebben
daar eerbied voor, vooral als de wind een
woordje modespreeht en den vogelver
schrikker soms dreigend de armen doet
zwaaien.
Dat is geen gekheid!
En al beweert Dikkie Vaal, een brutale
musch, ook, dat zijn grootvader het liefst
boven op den hoed zat, die een groote
vogelverschrikker op had, omdat hij daar
zoo goed naar alle kanten kon tijken, en
dat zijn grootmoeder in dienzelfden hoed
eieren uitbroedde, niemand onder *t mus-
schen- en spreeuwenvolkje, al zijn ze ook
nog zoo brutaal, hecht geloof aan deze ver
halen. Zij vinden Dikkie Vaal een echten
opschepper en lachen hem uit.
Plagend vragen zij hem, waarom hij dan
ook eens niet gaat zitten op den ouden
hoed, die den vogelverschrikker midden in
het bouwland tegen al te felle zonnestralen
beschutten moet.
Hij tracht zich groot te houden en ant
woordt:
,,Ik ben maar een eenvoudig musch je eri
zoek het niet in de hoogte. Ik ben maar
heel laag bij den grond."
,,Ja, ja, laag bij den grond liggen de
zaadkorrels", tjilpen de anderen.
En gelijk hebben zij.
Oora en Minka zijn twee prachtpaarden.
Wat zijn ze breed en Hoek gebouwd! Hfcfc
rijn echte werkpaarden en zij helpen den
boer fHink bij den arbeid.
In een weiland staat Hetty, bet moeder-
paard, met haar veulentje. Wat heeft dat
kleine ding 'ft dunne, hooge beenen! Moe
der doet niets Kever dan met haar jong m
den zonneschijn spelen en stoeien.
Kijk, zij ziet ons en komt met haar veu
len naar het hekje, dat bet weiland van
den weg scheidt. Ik geloof stellig; dat zij
ontdekt, dat wij malsche klaver in de han
den hebben. Ja, rie je wel! Zij komt or
op af.
We leggen de klaver nu plat op onze
hand en laten haar er van smullen. Zou het
veulen er ook va-n houden We steken hem
een handvol klaver toe en werkelijk, het
veulen eet ex* van net als een groot paard.
Ja beestje, nu is het op on moeten wij
weer verder. Het veulen legt zijn bek te
gen onze mouw aan, alsof het zeggen jpflj
,,wel bedankt, hoor!^ en wij kloppen het
evenals zijn moeder op den hals.
Zoo langzamerhand komen wij niet alleen
met de geheele familie Japiks, maar ook
met de dieren, op goeden voet.
Voor jou leer ik een versje,
Een liedje, mooi en zoet,
Lief Vadertje en 'k zeg dat,
Je 't niet vergeten moet.
Je krijgt van bei' jc kindjes
Een heel, heel mooi present,
Want anders weert je vast niet,
Dat. je nu jarig bent.
Je krijgt van bei' je kindjes
Een zoentj' op elke wang
En alle menschen zeggen:
Leef jij nog maar heel lang*!-
Maar niemand is zoo blij, zeg,
Als wij vandaag wel zijn.
Je bent toch immers jarig!
Zeg, vindt je 't zelf ook fijn?
TRTJT7S SALOMONS.
door
C. E. DE LILLE HOGBRWAABD.
Vannacht, loon Tc dliep, was dat niot «mg?
Had ilk toch o, zoon leuken droom;
'k Was in Luilekkeriamd aan t wajMf'leo,
Dat heerlijk oord van koek en roomt
De struiken wanen vajn sukade.
De hoornen van heed <Ek zoethout,
De bfoemen vam de zoetste suiker.
De vruchten: ijsco's, heerlijk koud!
Van koek waren do hooge huizen,
De daken van echt marsepein-
Hé. dacht ik, in zoo'n hans te wanen,
Als 'k éénmaal later groot zal zijn!
Op straat lag dik de chocolade,
In tuinen: hagelslag, geen grind
De villate hadden leuk» namen,
Ate Kwanta, Blooker, Sickesz, Limit.
Het beekje was van limonade,
"k Kon drinken, zóó maar uit mijn hand,
.Waarheen ik keek, *t was alles heerlijk,
De naam verdiend: Luilekkerland.
Rik-tilake-tikdaar ging de wekker!
Waar was ik toch?Ik lag in bed
Hoe jammer! Maar het meest verdïiette
Mij, dat ik niet had opgelet.
Hoe ik den weg erheen kon vindien,
Luilekikerfamd, dat heerlijk oordi,
Staat in geen atlas Ir Weet aüeen
nog;
De weg ging door een room laait-pcort
Och, Lezers, wil mij helpen zoeken!
t Loof uit een prijs van marsepein
Voor hem of haar, die mij kan zeggen,
Waar of Luilekkerland' kan zijn!
Heerlijk niet waar, dat het eindelijk lijkt
akof dé lente er werkelijk is, de meeste
kinderen zijn er even verrukt over als ik.
Ik hoop tenminste, dat het zoo zal Wijven
en het niet weer guur en frisch is. als
jullie dit guit lezen.
Goof van der Voort, prettig dat je naar
de 7de klasse bent overgegaan. Heb je dat
nieuwe boek als prijs gekregen? Wat ont
zettend veel boeken heeft je broer, het lijkt
wel een 'heele bibliotheek. Waarom houdt
jij niet je eigen boeken? Waarom geef je
die weg?
Neeltje en Annie van Leeuwen, ja ont
zettend heeft het Vrijdag gestormd en bij
jullie buiten zal je het wel nog erger hoo
ien en voelen dan in de stad. Ik hoop, dat
Neeltje het naar haar zin heeft op school.
Zoo Anna, kan je moeder jou niet missen;
nu dat is Joch pok een prettig gevoel,