VOOR DE JEUGD ammm LEIDSCH DAGBLAD No. 19. Zaterdag 9 Mel Anno 1925 1 t j lil IAa Het Klaverblad. •I* Naar het Enpelsch van L. E. TIDDEMAN. Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard, HOOFDSTUK I. Imt het eerst naar Schoot Liesbeth Jones was het eenige meisje in de familie. Zij had drie broertjes: Jo, Bob an Dick. Zij hield van alle drie heel veel, maar met Dick was zij altijd samen, omdat hij maar een jaar jonger was dan zij. Op het tijdstip, dat mijn verhaal begint, was Jo tien jaar ,Bob negen, Liesbeth acht en Dick zeven. Het was een late middag en de vier kin deren zaten druk te praten in de kinder kamer of beter gezegd: de jongens praatten en Liesbeth luisterde naar hetgeen zij zei den. Haar oogen konden guitig schitteren en haar gezichtje stond bijna altijd vroolïjk. „Nou", zei Jo, terwijl hij zijn stem boven die der anderen verhief, „Ik had dan nooit gedacht, dat Vader en Moeder je naar school zouden sturen; ik dacht, dat nu Moeder je het een en ander geleerd heeft, je een „gou vernante" krijgen zou. Jo bont toch het eenige meisje. „Waarom?" vroeg Liesbeth. 1 Jo wist eigenlijk zelf niet goed, wat hfj bedoelde en zei: ..Jo moet niet altijd zoo vragen, kind!"- Bob zei nu ook, dat hij het heclcmaal sens was met Jo. „Waarom?" wilde Liesbeth voor den tweeden keer vragen. Maar Bob hield zijn hand op haar mond, aoodat zij geen woord kon zeggen. Kleine Dick schudde zijn wijzen bol en sei: „Het eenige meisje in de familie is iets heel bijzonders; dat weet ik best. Als je meer zusjes hebt, is het heel anders: dan hoeven de jongens heelemaal niet toe te geven. Maar wij moeten Liesbeth wel toe geven en goed voor haar zorgen. Moeder zegt altijd: „Denk er aan, dat zij je eenige zusje is". En Vader zegt: „Pas goed op lies beth, want ik heb maar één dochtertje." En Juf zegt: „Beleefd zijn, Dick; meisjes gaan voor!" Maar dat vind ik heelemaal niet eer lijk. Als meisjes voorgaan met zich te be dienen, beteekent dat soms, dat er niets voor de jongens overblijft." „Niet waar!" riep Liesbeth verontwaar digd uit. „Ik laat altijd wat voor jullie over." „Ik bedoelde jou ook niet." antwoordde Dick; „natuurlijk niet! Ik bedoelde Jenny Henderson." Nu begon Jo weer. „Het is heel prettig op school." zei hij, „je kunt er zulke aardige spelletjes spelen, maar je moet je niet door de groote meisjes op den kop laten zitten. Je moet hun toonen dat je niet bang bent," „Nee, dat ben ik ook heelemaal niet," antwoordde Liesbeth. terwijl zij haar krul- fëbol schudde. „Ik ben voor niemand bang, maar niemand zal me ook plagen. En als zij het doen, zal ik aan iedereen vertel len, dat ik een vader heb, een heel grooten vader, die voor mij wil vechten en drie broertjes." „Twee en een half," zei Jo uit de hoogte. „Dick telt nog maar voor half, hij is nog zoo klein." De kleine jongen werd niet boos, maar m da- w „Ik kan ook wel vechten. Kijk maar naar mijn biceps." „Dien heb jij niet eens!" riep Liesbeth uit. Zij had het woord biceps nog nooit ge hoord en wist he§lep>aal niet. wat het was. ,Jk heb wat een flinke biceps", hield Dick vol „Danzou je hem mij wel eens hebben laten zien." „Dat zal ik dadelijk doen." De kleine jongen stroopte zijn mouw op, vouwde zijn arm dubbel en liet zijn biceps zien. „Dat is een biceps. Tk zeg bet heel goed." begon hij weer, „en als ik or eerder aan gedauht had ,aou ik hem je al lang hebben laten zien." „Je vindt het niet naar om naar school te gaan, wel?" vroeg Bob nu. „Het zou me niet kunnen schelen, als het niet was om Kitty. Het is vreeseljjk, den- geheelen dag weg te zijn en mijn poesje achter te laten. Ik heb er nu eigenlijk niets meer aan." .Ja, daar is niets aan te doen," zei Jo. „Het was met Jim Booth bij cms op school precies hetzelfde. Hij had jonge hondjes en bracht er één mee op school; hij hield het onder den lessenaar op zijn knie, maar meneer Wins ontdekte het al heel gauw en toen was het meteen uit." „Het is niets prettig om een jongen te zijn," merkte Liesbeth op. „Jongens hebben heelemaal geen schoot en de arme slum- pends kunnen dus niets verbergen. Een meisje zou best twee kleine hondjes kunnen meebrengen, zonder dat de juffrouw het merkte, als ze ten minste niet blaften of jankten. Na dit gezegde zat Liesbeth stil voor zich uit te kijken. Haar oogen schitterden guitig. Als Moeder in de kamer geweest was. zou zij stellig gezien hebben, dat haar kleine meid iets-in haar schild voerde. Dc jongens merkten daar echter niets van; zij dachten, dat zij wat stil was bij het denkbeeld, dat zij den volgenden dag naar school moest. Zij wisten dan ook niet, dat Liesbeth den geheelen tijd in zichzelf zei: ..Ik zal Kitty meenemen; ik zal haar in mijn boterhammenmandje stoppen. Daar kan ze best in." Den volgenden morgen ging zij naar school. Zij zag er keurig uit en droeg haar mandje in de hand. Moeder en Juf dachten niet anders dan dat er alleen boterhammen in waren en zij" vermoedden in de verste verte niet, dat er een lief. klein poesje bo ven op de boterhammen lag. Liesbeth had haar geheimpje aan niemand verteld. Zij wilde het heelemaal alleen voor zkhzelve bewaren. „Groote menschen vinden, wat je zelf juist zoo heel graag wilt, soms heelemaal niet goed," dacht zij. „,Tk zal dus maar niets vertellen." Zoo dribbelde zij aan Juf's hand naar school en toen zij in de klas op haar plaats zat, lag Kity rustip op haar echoot en had niemand haar geheim nog geraden. Zij dacht er aan, hoe Jo's vriendje, Jim Booth, het niet had kunnen verbergen. „Jongens zijn ook veel te onvoorzichtig dacht onze kleine wijsheid. Het meisje, dat Spierenbundel in den arm. Hoe ster ker deze ontwikkeld is, hoe meer kracht men heeft - V f - links van haar zat, kende ze niet, maar het meisje rechts was Jenny Henderson. Nu was Jemfy een lief, zacht kind en vond zij het prettig. dat Liesbeth naast haar zat. Onder de ies mocht er niet pepraat worden, maar Jenny wilde haar buurtje toch eenig Wijk van vriendschap geven en legde hear handje op de knie van de nienweKng. In het volgend oogenblik gilde zij en trok re haar hand haastig terug. Juffrouw Armi- tage. de onderwijzeres, zag twee Woedende krabben over het handje en Jenny had tra nen in de oogen. Zij huilde anders niet gauw en de pijn z»u zij wel verdragen heb ben, maar dat haar vriendinnetje zóó valsch Week te zijn, wa« meer dan zij verdra gen kon. „Hoe komt dat!" vroeg juffrouw 'Armt- tage. „Wie heeft dat gedaan?" Jenny Henderson kreeg een kleur, maar gaf geen antwoord. ..Zeg het mij onmiddellijk," hernam de onderwijzeres. „Ik wou het liever niet zeggen." „Was het Liesbeth .Tones?" Jenny dacht natuurlijk, dat Liesbeth het gedaan had, maar zij wilde niet klikken en gaf nog geen antwoord. „Was het Liesbeth soms niet?" Nog altijd hetzelfde stilzwrj-gem. Nu richtte juffrouw Armitage zich tot de nieuwo leerling. „Waarom deed je dat. Liesbeth?" vroeg zij. ..Schaam je "je niet?" „Neen," antwoordde het kind verlegen. „Ik heb niets gedaan." De onderwijzeres bekeek Jenny's handje en vroeg: „Maan hoe komt het dan? Dat moet je mi? toch eens verteilen." Liesbeth werd hoe langer hoe verlegener. Zij had niet gevoeld, dat Jenny haar hand op haar kpie legde; anders zou zij wel be grepen hebben, wie haar gekrabd had. Zjj kon dus geen opheldering geven. „Ik weet het hernscb niet," antwoordde zij. Zij was heelemaal niet bang voor stral- Want in haar achtjarig leventje was een berisping al 't ergste, wat zjj ondervonden had en zelfs deze kwamen heel zelden voor. „Sta eens op en ga in de lezge bank achteraan ritten," zei juffronw Axmitage nu. „Na de les zullen we er nog wel eens over spreken." Liesbeth werd op eens vuurrood en ge hoorzaamde. Zjj stond op en hield haar schort stijf bij de punten vast. De juffrouw scheen daar echter niet op te Ietten. De les ging nu door en Jenny keek nu en dan boos Liesbeth's kant uit. Zij bood haar zakdoek om de gewonde hand. Eindelijk was de les uit en liet juffrouw Armitage Liesbeth bij zich komen. Het kind naderde schoorvoetend. „Als je zoo aan je schort friemelt, kun je onmogelijk luisteren naar hetgeen ik je ze®. Hou je handen op je rug," zei de onderwijzeres. Nu kwam het! Als zjj gehoorzaamde, zou haar lieve poesje op den grond vallen. Maar zij moest doen, wat juffrouw Armitage zei. „Ikik kan mijn handen niet op mjjn rug houden," zei het kind. „Dat zullen wij eens zien!" antwoordde de onderwijzeres, terwijl zij Liesbeth's armen fifiis sa dis de göweüfichiö hflpjdi&d gsi.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 17