De Nieuwe Buren.
hot bewuste voorwerp uit do hand van hct
ventje losmaakte. „O, ik zie het al. Dit is
van Kitty's molen."
„IBj is een stoute jongenI" hijgde Kittv
„Tlij hoeft met mijn molen gespeeld en hij
weet heel goed, dat hij er niet aan mag
komen en nou is hij kapot!"
ITet arme kind barstte in tranen uit.
Lydia sloeg een arm om haar zusje heen
en Irok haar naar zich toe.
„Misschien kan het nog wel gemaakt
worden," zei zij tegen Killy, want Lydia
trachtte altijd de johgeren te troosten, nl9
zij bedroefd waren en zag gewoonlijk aan de
donkerst© wolk nog een zilveren randje.
„Ja, natuurlijk kan hot nog gemaakt wor
den," viel meneer Holms Lydiia bij, nadat
hii het ongelukkige dak van mevrouw Dane
aangenomen had. „Er mankeert niels aan
en wat. lijm is het eenige, dat wij noodig
hebben, om den molen te herstellen, Kitty."
„M maar Tom brak een heeléboel
perebloesems af en de molenaar
jammerde Kittv. „Hij i9 een nare, stoute
jongen en ik hou heelemaal niet meer van
hem
Kitty!" riep liaar oude vriend plotseling
opgewonden uit, terwijl hij den binnenkant
van het dak opmerkzaam bekeek. .Droog je
oogen, kind; en zie eens, wat je daaruit ma
ken kunt. jouw oogen zijn jonger dan de
mijne. Mevrouw Dane, wilt u ook eens kij
ken en mij zeggen, waar de lijnen, die aan'
den binnenkant van het dak getéekend zijn,
op lijken V'
Mevrouw Dane bekeek liet karton, waar
van haar man het dak gemaakt had, nu aan.
daehtig. Onder het ibestudeeren ervan werd
zij doodsbleek.
„ïs het een ontwerpstamelde zij
eindelijk.
„'Een ontwerp V' riepen de beide meisjes
te gelijk uit. In het volgend oogenblik
trachtten Kitty's betraande oogen het te
ontcijferen. Zij had plotseling een kleur van
opwinding.
,,0, Moedertje," stamelde zij, „het is
een ontwerp Vaders verloren geraakte
schets! Ik herinner mij nu, dat toen Vader
het mij liet zien, ik hem vroeg, waarom hij
het op karton get eekend had en niet op
perkament, zooals Vader altijd deed en Va.
der zei, dat zijn perkament op was En dit
is karton, ziet u maar."
„Weet je liet wel heel zoker lieveling V'
Ja zeker, Moeder. Hier in den hoek moet
wat geschreven zijn. Ja. daar is het! De
woorden zijn heel duidelijk, kijk maar Ly
dia."
„O ja", gaf do oudste van „het halve do
zijntje" grif toe. „Luister maar, hoe gemak
kelijk ik ze lezen kan:
Vierde en laatste ontwerp van het voor
behoedmiddel tegen mijnontplof fingen."
Kitty lag al op haar knieën bij haar klei
ne broertje op den grond en omhelsde on
stuimig de verbaasde en nog min of meer
bedroefde oorzaak der ontdekking.
(Slotvolgt).
door C. 11.
Midden in den winter had de familie Bode
nieuwe buren gekregen. Het. huis had ruim
andc-rhalf jaar leeg geslaan on zoo kwam
het, dat de jeugdige Bode's den aangron-
zenden tuin, die slechts door een haag van
den hunne gescheiden was, als liun eigen
terrein beschouwden, waar zij naar harte
lust konden ravotten. Zij konden er eigen
lijk veel prettiger spelen dan op hun eigen
gebied, waar zij altijd moesten oppassen
de graszoden niet te vertrappen, de bloe
men niet te knakken en hun bal niet juist
midden lusschen de begonia's, asters of
rozen te gooien.
Neen, dan was „onze tuin", zooals Look
en llert liet naburig terrein noemden, veel
„echter". Er waren allerlei dichte struiken,
die een heerlijke gelegenheid bodem oiq
er verstoppertje te spelen. De bloemen
groeiden er langzamerhand min of meer in
het wild en niemand zei er iets van. als er
eens één in de verdrukking kwam. En dan
de lekkere vruchten! Moeder nomede den
tuin wel eens „Luilekkerland" en die naam
jh* yet&entL
De eigenaar, mijnheer van Drunon, was
naar Indië gegaan en had gezegd, dat zoo
lang het huis niet verhuurd of verkocht
was, de familie Bode den tuin als haar
grondgebied beschouwen kon en er net
zooveel bloemen en vruchten, als zij maar
wilde, plukken mocht.
De tuin wa3 veel grooler dan die der fa
milie Bode, waarin geen enkele vruchtboom
of struik Hond en ook geen aardbei-bed
den waren, maar die door keurig onderhou
den paden in vakken en perken verdeeld
werd, waar allerlei gekweekte bloemen
groeiden.
Was het dus wonder, dat Loek en Bert
Luilekkerland veel „echter" vonden?
Het begon al in het voorjaar, als de aard-
beien zichtbaar werden. Er ging geen dag
voorbij, zonder dat de beide kinderen eens
keken, of ze „misschien al rijp" waren. Wel
volgde op eiken onderzoekingstocht nieuwe
teleurstelling, maar deze werd spoedig ver
dreven door hoop op den volgenden dag.
Eens stelde Bert vóór: een heele week
niet le# kijken, dan zouden de aardbeien
zeker wel rijp zijn, maar Loek was bang,
dat de slakken ze dan voor hen zouden op
peuzelen en stemde tegen Bert's voorstel
Zij bleven dus eiken dag kijken, maar de
vruchtjes.1, die eerst groen geweest waren,
begonnen wel een witte, maar nog geen
roodo tint te krijgen.
Eindelijk echter op een mooien dag in
Juni kwamen Loek en Bert opgewonden
de huiskamer binnen met drie aardbeien,
die volgens Moeder b ij n a goed, maar vol
gens de kinderen prachtig waren.
Ze haddep grooten lust ze dadelijk te
proeven, maar wilden wachten op Vader,
die toch ook zijn aandeel hebben moest.v
Toen Vader thuiskwam, zou de opbrengst
van Luilekkerland verdeeld worden.
Loek en Bert konden echter maai' niet lot
een oplossing van het moeilijke vraagstuk
komen: hoe ze drie aardbeien eerlijk in vie
ren konden deelen.
„We moeten er een vierde bij vinden,"
had Bert gezegd, maar hoe ze ook zochten,
een rijpe aardbei of één, die bijna rijp was,
konden zij niet ontdekken.
Moeder wist echter raad.
Zij smeerde onder groote belangstel
ling een boterham, legde daar de drie
aardbeien op, maakte ze met een vork fijn,
strooide er suiker over en sneed de boter
ham' daarop in vier gelijke reepjes.
Om toch vooral heel eerlijk te deelen,
liet Moeder Bert nu om de reepjes om
slaan.
Op dit heerlijke Teepje geen aardbei
had ooit zóó lekker gesmaald volgden
nog vele aardbeien.
Er waren er zelfs zóóveel, dat Moeder er
jam van maakte om ook in den winter er
nog wat aan tc hebben.
Na de aardbeien kwamen de bessen en
frambozen, daarna de appels en peTen,
't Leek wel of de vruchten-voorraad in den
tuin nooit uitgeput zou raken!
Loek en Bert waren zóó gewend, den tuin
als hun speelterrein te beschouwen, dat zij
in den winter ook daar het liefst hun
sneeuwpop maakten. Zij hadden daarvoor
een plaatsje uitgezocht, waar zij den willem
baas.- vanuit de speelkamer prachtig konden
zien.
Veertien dagen was hij daar blijven staan,
maar toen was hij droevig geworden om aan
te zien. Üit beide oogen drnpen tranen en
alleen van verdriet o"er het zachte weer
was hij heelemaal gesmolten. Niels was. eT
van hem overgebleven dan een klein
plasje, dat weldra in den grond trok.
In alle jaargetijden had de tuin van „den
Indischen meneer," zooale de kinderen
mijnheer van Drunen noemden, -hun dus
veel genot verschaft en nu waren zij enkele
weken geleden, toen zij 's middags uit
school kwamen, plotseling tot de onaange
name ontdekking gekomen, dat de huur-
planfk weg was! Geen spoor was er meer
van te bekennen, behalve het smalle gat,
waarin de paal gestaan had.
Moeder, die rustig zat te naaien, begreep
niet, waarom de kinderen met ?ulke onge
lukkige gezichten de kamer kwamen bin
nenstormen. Zij dacht, dat er iets op school
gebeurd was. Maar nog vóór zij iets vra-
gekon, zei Bert:
„Hij is weg. Moeder; heelemaal weg!"
„Wie?" vroeg Moeder verbaasd, in dr
verste verte niet begrijpend, wie er weg
was.,
„De plank, Moeder!" zei Loek.
„De plaük van ?fc buis hiernaast!" ver
duidelijkte Bert.
„Dan zal 'fc huis verhuurd of verkocht
zijn!" meende Moeder.
„Ja; is dat niet vreeselijk?'- riep Loek
opnieuw uit.
„Als ik dat nou toch ooit gedacht had l*
klonk het van Bert's lippen.
Na de eerste opwinding volgde eon stik
zwijgen. Bert en Loek hadden wel kunnen
huilen: Luilekkerland, hun gebied, want
zoo waren zij het langzamerhand gaan be
schouwen, verkocht of verhuurd! wat
voor hen hetzelfde beteekende.
Toen Vader thuiskwam en vertelde, dat
het huis verkocht was aan een mijnheel
Dorema, overstelpten de Icinder&n hem met
vragen. Vader wist er echter niets mees
van en allen moesten dus geduld hebben.
„Denk er aan, dat jullie niet meer dooi
de haag kruipt, nu het huis en de tuin van
eigenaar veranderd zijn," zei Yader.
,,'t Is wat moois!" mopperde Bert en
Loek ging in haar onbillijkheid tegenover
den nieuwen bewoner zelfs zóó ver, dat zij
zei:
„Flauw van dien man, dat hij juist devf
huis met onzen tuin koopt
In de weken, die nu volgden, kwamen
er allerlei werklui om het huis van binnen
en van buiten op +e knappen. Loek en
Bert waien nog steeds verontwaardigd,
maar 't allerergst vonden zij, dat het gat
in de haag werd dichtgemaakt. Dit gaf
duidelijk genoeg te kennen, dat zij nu
niets meer te maken hadden in den aan-
grenzenden tuin. Het was, vonden zij,
voor geen andere uitlegging vatbaar.
Begin Februari hield er een groote ver
huiswagen vóór het huis stil en werd liet
door de nieuwe bewoners betrokken.
Zouden er kinderen zijn? Bert en Loek
maakten zachzelven en elkaar wijs, dat het
him niets schelen kon, maar ik geloof toch,
dat zij er wel een heel klein beetje nieuws
gierig naar waren, al zouden zij dit ook
aan niemand willen bekennen.
Op een Woensdagmhidag de nieuwe
buren woonden nu al een paar dagen i&
het huis waren Loek en Bert in hun eigen
tuin zoo goed en zoo kwaad als dit ging
aan het spelen, toen er plotseling eer
allerliefst klei, wit poosje door de haag
naar de kinderen toe kwam. Het was hee
lemaal niet bang voor hen en liet zich
graag aanhalen.
„Kijk eens, wat een snoesjeriep
Loek opgetogen uit.
En toen Bert het zacht over bet kopje
streelde, liet het een beha-gelijk gespin
hooren.
„Zou ze ons kennen?" vroeg Lock.
„Ze begrijpt, dat we de buurkinderen
zijn," meende Bert.
Zoudendaar en Loek wee-
in de richting van het huis ook kinderei'
zijn?"
„Ik heb ze niet gezien en 't kan me niet
schelen ook!" antwoordde Bert, bij wien
plotseling de oude wrok weeT in al zijn
hevigheid boven kwam.
„Mij ook niet, maarLoek maakte
haar zin echter niet af, daar zij ach zelve
niet wilde bekennen, dat het haar eigen
lijk wel schelen kon.
In het volgende oogenblik keek er een
dame over de haag.
„Dag, buurtjes F' zei zij vriendelijk.
„Hebben jullie al vriendschap gesloten
met Mimi V'
Verlegen zagen Loek en Bert naar de'
spreekster op. Zij wilden niet vriendelijk
zijn, maar
J)e dame scheen niets te bemerken van
den strijd in de hartjee der jonge buren en
ging voort:
„'t Is Tommy's poesje en ik_zal hem ver
tellen, dat Mimi jullie al kent. Tommy es
mijn zoontje, dat op de rustbank logt. Hij
kan niet loope»."