No. 19942
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 14 Maart
Tweede Blad. Anno 1925.
BINNENLAND.
Voor lijders aan
Rheumatiek, Influenza,
Pijn in de Gewrichten.
Dt Koningin en de Prins in Zwitserland.
De Zwitsersche correspondent van de „N.
B. CrL" meldde gisteren nit Geneve:
Het „Journal de Genève" herinnert in
een welkomstartikel aan Koningin Wilhelmina
ter gelegenheid van" haar ineognito-bezoek
aan Genève, er aan, dat onze Koningin
dooi eaar huwelgk mot Prins Hendrik bur
geres van Genève geworden is. Op 30 Oc
tober 1815 is namelijk aan den Groothertog
van Mecklenburg-Schwerin, die te Genève
gestudeerd heelt, o.p diens verzoek het
burgerschap van Genève verleend en uit
gereikt aan diens kleinzoon Paul, die toen
te Genève verblijf hieid. Prins Hendrik is
de kleinzoon van den lateren Groothertog
Paul en heeft de rechten van Genève ge-
eifd. Door tiaar huwelijk heeft Koningin
l\\ ilhelmina deze ook verkregen. Prinses
Juliana is de erfgename van dit recht.
Prins Hendrik is vanmiddag hier aan
gekomen.
Nader wordt uit Genève gemeld:
Koningin Wilhelmina is vanavond om kwart
over negen alhier aangekomen. De Frins
was haar tot Lausanne te gemoet gereisd.
De Indische leerstoelen te Utrecht.
De Utrechtsche hoogleeraren Bolkestiig.
Brouwer, Cramer, H. T. de Graaf, Van Ha
mel, Julius, Juynboll, Kruyi, Oestreich, Pont,
Van Romburgh, Schoorl, Valkhoff, Verrijn
gtuart, Ver zijl, De Vooys en Wolff hebben
óch tot den Minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen gewend met een
Verzoekschrift van den volgenden inhoud:
Ondtrgeteekenden, allen heogieeraar aan
de Rijksuniversiteit te Utrecht, kemiis ge
nomen hebbende van het feit, dat een groep
van oudernemingen, in Ned.-Indië gevestgde
of bij het bedrijfsleven daar te lande belang
hebbende, een stichting in het leven beeft
geroepen met liet doel, steunende op art.
170 van do wet op het Hooger Onderwijs,
door vestiging van een aantal bijzondere
leerstoelen bij genoemde universiteiten, al
daar de gelegenheid te openen tot 'weten
schappelijke opleiding voor het vervallen van
Jeohicrlijke en bestuursfunctiën in NeL-
Indiê;
overwegende, dat het kennelijk ook blij
kens ,'s stichtingsakte, do bedoeling der
stichting in den geest van de bedoelde
opleiding te Utrecht niet onafhankelijk te
doen zijn van de stichters;
overwegende, dat het in strjjd met zwaar
wichtige belangen van algemeanen aard is
te achten, den geest der opleiding van
staatsambtenaren die immers uiteraard
slechts het algemeen belang hebben voor
Je staan te binden aan de inzichten
eener belangengroep, van welken aard deze
Dok mogen zijn;
overwegende, dat een dergelijke toepassing
van art 10 der wet op het Hooger Onderwijs
als strijdig met het algemeen belang volstrekt
ontoelaatbaar moet worden geacht;
alsnog overwegende, dat deze stichting
ongetwijfeld wortelt in het verlangen, be
de aide opleiding te doen geschieden in een
anderen geest dan dien, waarin zij thans
san de Leidsche universiteit geschiedt;
overwegende, dat, indien, wat onderge
tekende i: noch knnnep noch willen beoor-
deelen, inderdaad een tegenwicht tegen den
geest der Leidsche universiteit behoort te
worden gevormd, het op den weg aer re
geering zoude liggen, daarin ten spoedigste
ïevoorzicn;
overwegende, dat, indien de regeering het
in dit gei al oirbair mocht achten de nood
zakelijk geoordeelde verbetering aan par
ticulier initiatief over te laten, do daartoe
vereischto bijzondere leerstoelen in allen
gevalle tc Leiden behoorden te worden ge
vestigd te worden, inzonderheid ter ver
mijding van het gevaar, hetwelk voor de
Ontwikkeling van Ned.-fndië langs historiscne
l\jnen gelegen is in het eerlang optreden
daar te lande van „Leidsche" naast „Utrecht
sche' functionarissen;
overwegende, dat dit te meer klemt, wijl
reeds wegens het ontbreken te Utrecht van
do rijke hulpmiddelen voor dit onderwijs,
over welke de Leidsche universiteit kan
beschikken, de Utrechtsche opleiding, tot
grooto schade zoowel van het onderwijs in
Eet algemeen als van den.bloei der Utrecht
sche universiteit in het bijzonder, nimmer
oj even hoog peil als de Leidsche kan
Staan;
overwegende aldus, dat de verlangde ves
tiging der bedoelde bizondere leerstoelen te
Utrecht, naar het oordeel der ondergeteo-
tenden, in strijd is zoowel met de belangen van
het hooger onderwijs en van de Utrechtsche
Universiteit;
verzoeken Uwe Excellentie, deze vestiging
Cezer bizondere leerstoelen haar medewerking
le onthouden.
Het adres van de Utrechtsche studenten
aan den Minister van Onderwijs met ver
zoek datgor.e te doen, wat hem mogelijk
Is om te verhinderen, dat de plannen tot
vestiging van de Indische faculteit aan do
Utrechtsche universiteit worden verwezen
lijkt, is geteekend door een 600-tal stu
deerenden va-zonden.
Bereiding van sera en vaccins.
Een wetsontwerp is ingediend tot aan-
ivulling van de wet van 1 Juli 1965 (Shbl.
no. 61), regeler.de de uitoefening der artse-
mijbereidikunde, zooals die wet is gewijzigd
bij lalorc wetten.
Blijkens de memorie van toelichting is
fle betcckcnis van sera en vaccins voor de
geneeskunst de laatste jaren snel toegeno
men, evenals liet aantal daarvan en daar-
nu-de ook hel aantal bereiders zoowel in
Ihet binnen- als in het builenland. In de on
gecontroleerde bereiding daarvan door
ieder die dat wil schuilt een gevaar voor
de volksgezondheid. Daarom mag de Ovcr-
iheld hier niet lijdelijk toezien. Dit geldt
Dok praeparaten, die wat conlröle en ge-
yaar voor de volksgezondheid-betrefl met
■era en vaccins op één litn moeten wórden
gesteld. Bedoeld zijn o.a. salvarsaan en
daarmede verwante arseenpraeparalen van
wisselende samenstelling en eenige uit
digitalisbladeren bereide .praeparaten.
Een algemecne herziening van de wet,
regelende de uitoefening van de arlsenij-
bereidkunst, is in voorbereiding. Voorals
nog evenwel bestaat geen uitzicht, dat deze
spoedig het „Staatsblad" zal bereiken.
Daarom heeft de minister van arbeid, han
del en nijverheid gemeend niét langer te
moeten wachten en, ter wille van de drin
gende behoefte, aan toezicht een kleine
aanvalling van voormelde wet te moeten
instellen, die de mogelijkheid van zaken
zal openen.
De practijk is, dat sera en vaccins vrij
wel uitsluitend door anderen dan apothe
kers worden bereid en zoowel door apo
thekers als door de bereiders worden afge
leverd. Deze toestand, die door de behoef
ten van de practijk is ontwikkeld, kan voor
de wet aanvaard worden. Maar daarnaast
is het noodig, nu er toch regelen moeten
worden gesteld, nu ook de bereiding van
sera en vaccins en de hierboven genoemde
speciale praeparaten te betrekken binnen
de grenzen der artsenijbereidkunst.
Alleen dan is een overzichtelijke toestand
te bereiken. Vandaar dat in artikel 1 onder
uitoefening der artsenijbereidkunst mede
wordt begrepen liet bereiden van sera en
vaccins en andere door de Kroon aan te
wijzen geneesmiddelen. Deze aanwijzing
heeft uitsluitend plaats ten aanzien van
een geneesmiddel, dat in het belang van
de volksgezondheid in één of meer door de
Kroon aan te wijzen inrichtingen op de
deugdelijkheid behoort te worden onder
zocht. Aan andere dan de in het tweede lid
van art. 1 van de wet regelende de uit
oefening van de artsenijbereidkunst kan
tot wederopzegging toe de bereiding van
sera, vaccins en de bedoelde praeparaten
worden toegestaan.
Bij algemeenen maatregel van bestuur
kunnen: le. regelen worden gesteld voor
de bereiding, de deugdelijkheid, de bewa
ring, het vervoer en de aflevering van de
genoemde sloffen; 2e. de invoer daarvan
worden verboden of slechts voorwaardelijk
worden toegestaan.
De strekking hiervan is zooveel mogelijk
te waken tegen gevaar voor de volksge
zondheid.
De kosten van hel controle-onderzoek
der stoffen zullen moeten worden betaald
door hen, die de stoffen bereiden, invoeren
of afleveren, Die kosten zullen niet zwaar
zijn.
Pensioenwet voor de vrijwilligers bij den
landstorm.
Een wetsontwerp is ingediend tot vast
stelling van een pensioenwet voor Se vrij
willigers bq den landstorm. Het schept voor
den vrijwilliger bij den landstorm uitsluitend
recht op pensioen, ingeval hij tengevolge van
den dienst in meerdere of mindere mate
invalide wordt, zoodat de staat verplicat
is, den belangstellende deswege scttadeloos
te stellen.
Diensttijd als vrijwilliger bij den landstorm
zaï behoudens die, doorgebracht vóór
6 Maart 1922, welke nu reeds als actieve
militaire diensttijd wordt aangemerkt, alleen
dan met pensioen kunnen worden vergolden,
indien gedurende dien tijd actieve dienst is
bewezen.
Het pensioen zal worden geregeld naar
heizelfde percentage van den grondslag als
in andere wetten is vastgelegd, ü.l. l'/i pet.
De nagelaten betrekkingen van een vrij
williger Dij den landstorm, die in en door
den dienst het leven verliest, hebben aan
spraak op pensioen naar dezelfde bepalingen,
als voor het reservepersoneel te aier zake
gelden.
Als datum van inwerkingtreding wordt
voorgesteld op 1 Januari 1925.
Het bemiddelingsbureau voor transatlan
tische emigratie, directeur S. L. Veenstra.
Op vragen van bet Twecde-Kamer-lid
Kleerekoper:
1. Heeft de Minister van Justitie kennis
genomen van de zeer zware beschuldigin
gen, in de „Nieuwe Rotterdomsche Cou
rant" gericht tegen den heer 8. L. Veen-
stra, inspecteur der reclasseerings bij het
Departement van Justitie?
2. Acht do Minister van Justitie het ge
oorloofd, dat een ambtenaar laat staan
de inspecteur van dezen crienst, op welke
wijze dan ook, geldelijk is betrokken bij de
plaatsing van werkzoekenden, met name
om hen als kolonisten te doen trekken naar
den vreemde?
3 Is hot juist, gelijk in voormeld dag
blad wordt gesteld, dat de inspecteur der
reclasseering „uit zuiver winstbejag" een
„op niets dan ondernemingswinst gebaseer
de affaire" drijft, welke door do voorstellin
gen van hem en zijn lasthebbers „ten on
rechte veelal wordt beschouwd als een .of
ficieel" bureau, waaraan de Nedorlandsche
overheid baar sanctie verleent"
4. Is i et juist, dat de gevolgen van het
optreden van dnt bureau voor de aangewor
ven kolonisten, die boven de premie, door
de transportbedrijven verstrekt, f 15 voor
de bemiddeling betalen en bovendien nu en
dan een deel van hun loon, zóó „diep ramp
zalig" z\jn in veel gevallen, dat „een
men,sch geer. nacht meer gerust zou slapen,
wanneer bij zich verantwoordelijk wist voor
het leed van al die ongelukkige en ver
doolde, vaak nog heel jonge menschen, van
al die op hem gebetenen, die er nu berooid
rondzwerven, of verbannen zitten aan den
overkant van den Oceaan, omdat zij een
maal zich toevertrouwd hebben aan het
„Bemiddelingsbureau voor transatlantische
emigratie, directeur g. L. Yeenstra" in den
Haag"
5. Is het bovendien juist, dat dit bureau
ook de uitzending van vrouwelijke dienst
boden naar den vreemde zal ondernemen?
6. Wat zal de Minister doen, indien van
al deze beschuldigingen ook slechts het ge
ringste dee' juist blijkt?
7. Wil d^ Minister, met het oog op tie
smet, welke door deze beschuldigingen, in
dien juist, op een zoo teere zaak als de
reclasseering zou kunnen worden geworpen,
deze vragen niet een onverwijld antwoord
afdoen 1
heeft de Minister van justitie geant
woord:
Ad. 1. Het antwoord op deze vraag luidt
bevestigend.
Ad 2. De ondergeteekende zou niet zoo
ver willen gaan het ongeoorloofd te ach
ten, dat een"ambtenaar, en bepaaldelijk nog
de inspecteur, van bedoeld dienstvak, op
eenigcrlei wijze geldelijk betrokken is bij
de plaatsing van werkzoekenden, met name
om hen als kolonisten te doen trekken
naar den vreemde, indien zoodanige be
moeiingen door dezen worden verricht
particulier persoon en mitsdien in elk op
zicht vrij worden" gehouden van het amtft-ev
lijk verband. Hierbij moge worden opge
merkt, dat tusschen reclasseering en land
verhuizing in den regel geen verband be
staat.
Voorts spreekt vanzelf, dat het dienst
werk daaronder niet zal mogen lijden, en
dat die neventaak ook verder zal moeten
worden volbracht op een wijze, welke geen
gegTonde reden oplevert tot aanstoot.
Onder voorbehoud van dit een cn ander
luidt dus ook op deze vraag liet antwoord
bevestigend.
Ad 35. Aangezien de ondergeteekende
uit eigen wetenschap niet beschikt over de
noodige gegevens voor de beantwoording
van deze vragen, heeft hij zich hiervoor
om bericht gewend tot de commissie van
toezicht over bedoeld bureau, welke hem
het navolgende heeft medegedeeld:
Ad 3. „Het is naar do overtuiging onzer
commissie volkomen onjuist, dat de heer
Veenstra „uit zuiver winstbejag" een „op
niets dan ondernemingswinst gebaseerde
affaire" drijft.
De heer Veenstra heeft zich reeds sedert
jaren bezig gehouden met het vraagstuk
en de praktijk der emigratie. Hij is secre
taris geweest van de Nedorlandsche Yer-
eeniging voor Landverhuizing. Hij is ai«
zoodanig afgetreden, omdat naar zijn mea
ning van die vereeniging geen kracht uit
ging en de reden, waarom hij tot oprich
ting van zijn emigratiebureau overging,
was gelegen in zijn streven om de emigra
tie van uit Nederland in meer practischc
banen te leiden. De heer Veenstra heeft
van den aanvang af en bij herhaling bij dc
betrokken departementen aangedrongen en
dringend verzocht onder regeerïïagstoezichfc
te worden gesteld en tegelijkertijd zich be
reid verklaard zich met een matig salaris
tevreden te stellen. De voorzitter onzer
commissie heeft persoonlijk zoowel bij den
minister van arbeid als bij den minister
van binncnlandsche zaken er op aangedron
gen, dat de regeering een vertegenwoordi
ger in onze commissie zou aanwijzen.
Het emigratiebureau van den heer Veen
stra heeft gedurende zijn bestaan geen
wiaist, doch een veriies van circa f 800 op
geleverd. Salarissen zijn in het geheel niet
uitgekeerd of berekend en liet bureau heeft
zich, teneinde de belangen der emigranten
zoo goed mogelijk te kunnen verzorgen be
langrijke uitgaven getroost.
Wel verre van „op niets dan ondenne-
mingswinst gebaseerd" te zijn geweest,
mag men zeggen, dat dit bureau ontstaan
is uit de zich in daden omzettende belang
stelling van den heer Veenstra in maat
schappelijke vragen, terwijl de opzet zoo
wel als de gevoerde gestie op het tegendeel
wijzen van „zuiver winstbejag."
Het geheele verleden van den heer Veen
stra geeft ons de overtuiging, dat minder
edele motieven aan zijn onderneming
vreemd zijn. Het is naar de overtuiging en-
zer commissie volkomen onjuist, dat de
heer Veenstra en/of zijn lasthebbers, het
ooit zouden hebben doen voorkomen, alsof
zijn bureau een „officieel" bureau was,
waaraan de Nederlandsche Overheid haar
sanctie zou hebben verleend.
Ad 4. De voorstelling, in vraag 4 gege
ven, is naar de ons verstrekte gegevens
ten eenenmale onjuist. De heer Veenstra
heeft steeds gezorgd, dat vóór het vertrek
der emigranten plaatsing bij goede Cana-
deesche boeren verzekerd was ,ook gedu
rende den winter en een groot aantal brie
ven van tevreden emigranten is in zijn be
zit. Een niet onbelangrijk aantal gevallen
mag voorshands als goed geslaagd worden
beschouwd. Natuurlijk zijn ook mislukkin
gen te boeken. Doch in elk bijzonder geval
van mislukking of van minder goed slagen
moet nauwkeurig onderzocht worden of de
schuld ligt aan den betrokken emigrant
dan wel aan de emigratie-onderneming. Ook
tegenover de laatste zij rechtvaardigheid
betracht en hoede men zioh onmiddellijk
geloof te schenken «-aan eenzijdig verstrek
te inlichtingen van personen, wier niot
slagen ook het gevolg zou kunnen zijn van
gebrek aan wilskracht om de ongetwijfeld
moeilijke omstandigheden, aan elke emi
gratie verbonden, te boven te komen. On
juist is nog, dat nu en dan een deel van
het loon van den emigrant aan het bureau
afgedragen is geworden. De plaatsing In
Bilverton geschiedde tegen een loon van
IC dollar per maand met kost en inwoning,
hetgeen vooruit aan de emigranten wa«
meegedeeld. De farmes betaalden aan den
vertegenwoordiger van het bureau in Ca
nada 4 doll, per plaatsing, wat niet een
deel van het loon van den emigrant was,
doch een nogal sobere vergoeding voor de
diensten van den vertegenwoordiger.
Ad 5. Het is volkomen onjuist, dat het
bureau van den heer Veenstra ook de uit
zending van vrouwelijke dienstboden naar
den vreemde zou willen ondernemen. Wel
zijn een paar verzoeken om dit werk ter
hand te nemen bij het bureau ingekomen
(met name ook uit Canada), doch het bu
reau meende de verantwoordelijkheid daar
voor niet op zich te kunnenvnemcn."
Ad C. Vóór de ontvangst van deze vra
gen heeft de directeur van het gemelde bu
reau aan den ondergeteekende doen we
ten, dat dit bureau in do gegeven omstan
digheden geen nieuwe geVallen voor emi
gratie meer in behandeling zoude nemen,
cn binnen enkele dagen gesloten zoude
worden verklaard In verband hiermede en
op grond van 't hierboven onder 3, 4 en 5
gestelde, vindt de ondergeteekende thans
zijnerzijds geen reden tot eenigen maat
regel.
Ad 7. Een "onverwijlde beautwoording
van deze vragen is den ondergeteekende
niet mogelijk geweest, Intusscben beeft hij
die gaarne zooveel doenlijk bespoedigd.
Uit de mijnindustiie.
Gisteren heeft de contact-commissie voor
het mijnbedrijf opnieuw vergaderd ter be
handeling van de nieuwe loonregeling voor
dc mijnwerkers.
De voorzitter verklaarde gemachtigd te
zijn aan de vergadering mede te deelen, dat
de Regecring besloten heeft een wetsont
werp bij de Stalen-Generaal in te dienen,
waarbij de heffing van het mijnrecht ad 25
-cents per ton steenkolen tijdelijk wordt ge
schorst. Do bedoeling der llegeering is dat,
zoolang deze maalregel duurt, het gedeelte
van liet mijnrecht, dat tot dusver aan pro
vincie en gemeenten ten goede komt, uit
's Rijles schatkist aan deze li=!:am»n zal
worden uitgekeerd.
Wat de spoorwegtarieven aangaat, slaat
thans vast, dat geen grootcre verlaging kan
worden bereikt dan die, waarvan in de vo
rige vergadering is melding gemaakt en
welke naar stalling ongeveer 10 cenls per
Ion uitmaakt.
De mijndireclies hebben met waardee-
ring van dc dnad der Regecring kennis ge
nomen en hebben harerzijds besloten, beide
maatregelen, d.w.z. de tijdelijke ontheffing
van het mijnrecht en de vrachlverlaging,
geheel aan de arbeiders ten goede le doen
komen. Zij zullen derhalve de loonsverla
ging van 5 pot. beperken en spreken de
hoop uit, dal deze verlaging thans door de
vakbonden aanvaard en in een loonover-
eenkomst vastgelegd zal worden.
De vertegenwoordigers van den, Chrisle-
lijken Mijnwerkersbond meenden "eveneens
aan hel besluit der Regeering hun waar
deering niet te moeten onthouden. Zij had
den evenwel gehoopl, dat de lasten voor de
mijnindustrie zoodanig zouden worden ver
licht, dat loonsverlaging geheel achter
wege kon blijven. Zij gaven opnieuw uit
drukking aan de ernstige bezwaren, die
aan een vermindering van de reeds sterk
verlaagde loonen voor de mijnwerkers vast
zitten.
De vertegenwoordigers van den Kedcr-
landschen Mijnworkersbond betoogden, dat
oen betere toestand voor het bedrijf niet
moet worden verkregen ten koste van
voortdurende loonsverlagingen, doch door
andere maatregelen, waarvoor de Neder
landsche Bond voorstellen heelt ingediend,
die de werkgevers echter zonder meer on
uitvoerbaar hebben verklaard .Het afslui
ten van een loonsovereenkomst kan den
arbeiders weinig balen, tenzij daarbij de
loonen voor langeren lijd worden vastge
legd en een waarborg wordt gegeven, dat
geen verzuimdagen worden ingelegd.
De directies betoogden met klem, dal de
Limburgsche mijnindustrie ook na deze
loonsverlaging met verlies blijft werken,
terwijl de toestand nog steeds verergert. De
verlaging met 5 pet. moet dan ook worden
beschouwd als het uiterste, waarmee ge
noegen kan worden genomen.
De verlaging zal, zoo werd verder ge
zegd, in verband met den contractueelen
termijn heden, Zaterdag, op de mijnen moe
ten worden bekend gemaakt. De eenige
vraag is thans, of de vakbonden er prijs op
stellen, op den grondslag van deze loonen
een overeenkomst af te sluiten. Is dit niet
het geval, dan volgt daaruit, dat de direc
ties aan deze loonen voor £$n maand ge
bonden zijn.
Wat het inleggen van verzuimdagen aan-
gaal, dit komt bij de Limburgsche mijnen
belrekkelijk weinig voor. Een garantie
daartegen kan echter nimmer gegeven wor
den.
De vertegenwoordigers der vakvereent-
gingen verklaarden op de gestolde vraag
omtrent het aangaan van een loonsover
eenkomst thans geen antwooTd te kunnen
geven. Zij zullen deze vraag aan hun or
ganisaties voorleggen.
In verband daarmee werd besloten, Dins
dag 17 dezer nogmaals bijeen te komen.
Alsdan zal tevens worden beslist over het
voorste! van den Ohrislelijken Mijnwer-
kersbond, den prijs der deputaatkoïen te
verminderen.
Scheepvaartverbinding tnsschen Holland-
actiën IJaet en Gonwe.
Een wclsontwerp is ingediend tot verkla
ring van liet nut der onteigening van per-
ceelen, erfdienstbaarheden en andere zake
lijke rechten noodig voor het maken van
een scheepvaartverbinding tusschen den IIol-
landschen IJsel en de Gouwe nabij Gouda,
in de gemeenten Gouda en Moordrecht.
Blijkens de memorie van toelichting is
do toestand van de Mallegatssluis bij Gouda
reeds geruimen tijd niet meer voldoende te
aehten voor de drukke echeepvaart. Deze
toestand gaf aanleiding tot een langdurig
overleg met de provincie Zuid-Holland, het
welk tenslotte leidde tot het besluit der ste
den van die provincie van 19 December
1922, waarbij de provincie zich in beginsel
bereid verklaarde o.m. om een nieuwe ver
binding te maken tusschen den Hollapd-
schen IJsel en de Gouwe en om na de in
gebruikneming daarvan bij de provincie in
beheer cn onderhoud over te nemen de Mal-
lcgatsluis onder Alphen aan den Rijn, onder
voorwaarde o.a., dat het rijk voor bovenbe-
doeldè verbetering een subsidie zou vertee-
r.en van dc helft der koeten. Hiervoor is voor
de eerste maal een bedrag uilgetrokken bij
RECLAME.
Een verrassend snelle genezing*
„Verleden Jaar October werd lk aangetast door
een verschrikkelijke rheumatiek, waarvoor ik, na
van alles geprobeerd tc hebben, werd opgenomen
in het Wilhelmina-gasthuis. Na 11 weken aldaar
zonder resultaat verpleegd te zijn geweest ging ik
16 April weer naar huis
terug. Ik was geheel hulp
behoevend, cn bij dc
minste beweging leed lk
vrecselijkcn pijn. Toen
haalde mijn goede zoon
bij de apotheek Tcgal-
tablettep voor mij. welke
in zoo vele gevallen
bewezén hebben snelle cn
zekere genezing te bren
gen bij Rhcuroatische
aandoeningen van ver-
schillendcaard, Jicht, Spit,
Ischias, Zenuwpijn cn Verkoudheden. Ik heb
enkele flacons gebruikt cn direct begon de pijn
te verminderen. Nog een poosje ben ik de Togal-
tablctten blijven gebruiken cn thans, ik ben 73
jaar, doe ik weer mijn dagelijksche bezigheden ge
lijk vroeger, zonder pijn. Uw Togal-tabletten
hebben mij schitterend geholpen cn ik zal niet
nalaten ze bij iedereen te prijzen."
Mevr. v-d. Kuip, le J. v. d. Heijdenstr. 40s. 7
4979
MEVR.V.D.KUIP*
liet dienstjaar 1922. Het ligt in de bedoeling
de overdracht in beheer en onderhoud bij
de provincie Zuid-Holland van de Mallegat-
sluis en de Rabatbrug bij Gouda en de Gou-
\vcslui9 onder Alphen aan den Rijn te be
vorderen. Gedeputeerde Staten van Zuid-
Holland hebben den minister van waterstaat
verzocht de totstandkoming te bevorderen
van een wet, houdende de verklaring van
het algemeen nut van het hiervoren be
doelde werk, zulks ten behoeve van een even
tucel onteigening. Dc minister heeft hoewel
omtrent de meer uitgewerkte plannen van
de werken nog overleg gaande is, gemeend
hiermede niet le moeien wachten, met hel
oog op den gcwcnschten spoed.
De scheepvaartverbinding zal beslaan uit
een kanaal van uit de Gouwe, waarmede het
gemeen zal komen te liggen, naar den IIo! -
landschen IJsel, met welke rivier hel door
een schutsluis verbonden wordt.
Uit het confectiebedrijf.
Naar „De Tel." verneemt, heeft de Rijk-
bemiddelaar voor Noord-Holland, mr. S. de
Vries Czn., de bjj het conflict io het
cor.Iectie-grootbedrijf betrokken partijen ui'.-
genoodigd tot een bespreking- te VGrivea-
hage op Dinsdagmiddag a.s.
Geen belooning vooi de bevoegdheid vooi
onderwijzeres in de nattige handwerken.
Op vragen van het Twecde-Kauicr-lid
mevrouw BakkerNorl:^
1. 13 "dc Minister bereid mede le declen
op welken grond hel bezit van de bevoegd
heid tol. het geven van lager onderwijs in
de nuttige handwerken voor meisjes niet
meer extra wordt beloond, ondanks hel
feit, dat het onderwijs in handwerken is
voorgeschreven op dc school voor „gewoon
lager onderwijs, terwijl het bezit der be
voegdheid tot het geven van lager onder
wijs in de Duitschè, Fransche, Engelsche
taal of wiskunde, alle vakken, die niet
worden onderwezen op de gewone lagere
school, met f50 extra worden beloond?
2. Is dc Minister bij nadere overweging
niet van mecning. dat de nieuwe regeling
van het Koninklijk besluit van 27 Decem
ber 1921 op dit punt onbillijk is jegens de
onderwijzeressen, die door dezen maalregel
haar jaarwedde niet slechts met f 50 zien
dalen, doch met het geheele bedrag van
f 100, dat haar volgens hel vorige Ko
ninklijk besluit word toegekend?
3. Is het juist, dal ook aan de onderwij
zeressen, die het handwerkonderwijs bui
ten de gewone schooluren geven, evenmin
daaTvoor een extra bezoldiging wordt toe
gekend?
4. Zoo ja, wil de Minister clan dit punt
nogmaals in het bijzonder in overweging
nemen?
heeft de Minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen geantwoord:
1. Bij de samenstelling van het Bezoldi
gingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1925 heeft als richtsnoer gegolden, dal het
ter bereiking van de noodzakelijke bezuini
ging wenscholijk was het verhoogen van
de jaarwedde wegens het bezit van afzon
derlijke bevoegdheden tot het uiterste te
beperken. De consequentie hiervan zou ge
weest zijn bij het gewoon lager onderwijs
de verhooging voor het bezit van bijaktcn
geheel achterwege le lalen. De overweging
echter, dat het geen aanbeveling verdiende
terstond volledig tot dit stelsel over le gaan
heeft er toe, geleid in de „normen" van het
Bezoldigingsbesluit de bepaling op te ne
men, dat voor een maximum van vier na
der aan te wijzen bevoegdheden een vcr-
liooging van f 50 per bevoegdheid zal wor
den genoten. De bedoeling daarmede was
om nog allhank eenige honoreering moge
lijk te maken voor bevoegdheden, welker
bezit de algemeene cmlwikkcldng van den
onderwijzer verheft, en aldus ook het on
derwijs op de gewone lagere school op een
hooger peil brengt. Bij de uitwerking van
die gedachte in het Koninklijk besluit van
27 December 1924 (Staatsblad no. 685) zijn
gekozen de bevoegdheden in dezelfde vier
vakken, die op grond van soortgelijke over
weging in 1923 bij de herziening der exa
menregelingen toegevoegd zijn aan het pro
gramma voor het onderwijzersexamen.
Een zoodanige algemeene ontwikkeling
van den onderwijzer en de daarmede ge
paard gaande verheffing van het peil van
het onderwijs in de school i3 niet recht
streeks te verwachten van bet bezit van
afzonderlijke bevoegdheid voor de zgn.
vaardigheidsvakken als: nuttige h&ndwer
ken voor meisjes, lichamelijke oefening en
handenarbeid.
Vo1lHigheidf4m!lvt zij de aandacht er 09