No. 19942 LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 14 Maart Tweede Blad. Anno 1925. BINNENLAND. Voor lijders aan Rheumatiek, Influenza, Pijn in de Gewrichten. Dt Koningin en de Prins in Zwitserland. De Zwitsersche correspondent van de „N. B. CrL" meldde gisteren nit Geneve: Het „Journal de Genève" herinnert in een welkomstartikel aan Koningin Wilhelmina ter gelegenheid van" haar ineognito-bezoek aan Genève, er aan, dat onze Koningin dooi eaar huwelgk mot Prins Hendrik bur geres van Genève geworden is. Op 30 Oc tober 1815 is namelijk aan den Groothertog van Mecklenburg-Schwerin, die te Genève gestudeerd heelt, o.p diens verzoek het burgerschap van Genève verleend en uit gereikt aan diens kleinzoon Paul, die toen te Genève verblijf hieid. Prins Hendrik is de kleinzoon van den lateren Groothertog Paul en heeft de rechten van Genève ge- eifd. Door tiaar huwelijk heeft Koningin l\\ ilhelmina deze ook verkregen. Prinses Juliana is de erfgename van dit recht. Prins Hendrik is vanmiddag hier aan gekomen. Nader wordt uit Genève gemeld: Koningin Wilhelmina is vanavond om kwart over negen alhier aangekomen. De Frins was haar tot Lausanne te gemoet gereisd. De Indische leerstoelen te Utrecht. De Utrechtsche hoogleeraren Bolkestiig. Brouwer, Cramer, H. T. de Graaf, Van Ha mel, Julius, Juynboll, Kruyi, Oestreich, Pont, Van Romburgh, Schoorl, Valkhoff, Verrijn gtuart, Ver zijl, De Vooys en Wolff hebben óch tot den Minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen gewend met een Verzoekschrift van den volgenden inhoud: Ondtrgeteekenden, allen heogieeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, kemiis ge nomen hebbende van het feit, dat een groep van oudernemingen, in Ned.-Indië gevestgde of bij het bedrijfsleven daar te lande belang hebbende, een stichting in het leven beeft geroepen met liet doel, steunende op art. 170 van do wet op het Hooger Onderwijs, door vestiging van een aantal bijzondere leerstoelen bij genoemde universiteiten, al daar de gelegenheid te openen tot 'weten schappelijke opleiding voor het vervallen van Jeohicrlijke en bestuursfunctiën in NeL- Indiê; overwegende, dat het kennelijk ook blij kens ,'s stichtingsakte, do bedoeling der stichting in den geest van de bedoelde opleiding te Utrecht niet onafhankelijk te doen zijn van de stichters; overwegende, dat het in strjjd met zwaar wichtige belangen van algemeanen aard is te achten, den geest der opleiding van staatsambtenaren die immers uiteraard slechts het algemeen belang hebben voor Je staan te binden aan de inzichten eener belangengroep, van welken aard deze Dok mogen zijn; overwegende, dat een dergelijke toepassing van art 10 der wet op het Hooger Onderwijs als strijdig met het algemeen belang volstrekt ontoelaatbaar moet worden geacht; alsnog overwegende, dat deze stichting ongetwijfeld wortelt in het verlangen, be de aide opleiding te doen geschieden in een anderen geest dan dien, waarin zij thans san de Leidsche universiteit geschiedt; overwegende, dat, indien, wat onderge tekende i: noch knnnep noch willen beoor- deelen, inderdaad een tegenwicht tegen den geest der Leidsche universiteit behoort te worden gevormd, het op den weg aer re geering zoude liggen, daarin ten spoedigste ïevoorzicn; overwegende, dat, indien de regeering het in dit gei al oirbair mocht achten de nood zakelijk geoordeelde verbetering aan par ticulier initiatief over te laten, do daartoe vereischto bijzondere leerstoelen in allen gevalle tc Leiden behoorden te worden ge vestigd te worden, inzonderheid ter ver mijding van het gevaar, hetwelk voor de Ontwikkeling van Ned.-fndië langs historiscne l\jnen gelegen is in het eerlang optreden daar te lande van „Leidsche" naast „Utrecht sche' functionarissen; overwegende, dat dit te meer klemt, wijl reeds wegens het ontbreken te Utrecht van do rijke hulpmiddelen voor dit onderwijs, over welke de Leidsche universiteit kan beschikken, de Utrechtsche opleiding, tot grooto schade zoowel van het onderwijs in Eet algemeen als van den.bloei der Utrecht sche universiteit in het bijzonder, nimmer oj even hoog peil als de Leidsche kan Staan; overwegende aldus, dat de verlangde ves tiging der bedoelde bizondere leerstoelen te Utrecht, naar het oordeel der ondergeteo- tenden, in strijd is zoowel met de belangen van het hooger onderwijs en van de Utrechtsche Universiteit; verzoeken Uwe Excellentie, deze vestiging Cezer bizondere leerstoelen haar medewerking le onthouden. Het adres van de Utrechtsche studenten aan den Minister van Onderwijs met ver zoek datgor.e te doen, wat hem mogelijk Is om te verhinderen, dat de plannen tot vestiging van de Indische faculteit aan do Utrechtsche universiteit worden verwezen lijkt, is geteekend door een 600-tal stu deerenden va-zonden. Bereiding van sera en vaccins. Een wetsontwerp is ingediend tot aan- ivulling van de wet van 1 Juli 1965 (Shbl. no. 61), regeler.de de uitoefening der artse- mijbereidikunde, zooals die wet is gewijzigd bij lalorc wetten. Blijkens de memorie van toelichting is fle betcckcnis van sera en vaccins voor de geneeskunst de laatste jaren snel toegeno men, evenals liet aantal daarvan en daar- nu-de ook hel aantal bereiders zoowel in Ihet binnen- als in het builenland. In de on gecontroleerde bereiding daarvan door ieder die dat wil schuilt een gevaar voor de volksgezondheid. Daarom mag de Ovcr- iheld hier niet lijdelijk toezien. Dit geldt Dok praeparaten, die wat conlröle en ge- yaar voor de volksgezondheid-betrefl met ■era en vaccins op één litn moeten wórden gesteld. Bedoeld zijn o.a. salvarsaan en daarmede verwante arseenpraeparalen van wisselende samenstelling en eenige uit digitalisbladeren bereide .praeparaten. Een algemecne herziening van de wet, regelende de uitoefening van de arlsenij- bereidkunst, is in voorbereiding. Voorals nog evenwel bestaat geen uitzicht, dat deze spoedig het „Staatsblad" zal bereiken. Daarom heeft de minister van arbeid, han del en nijverheid gemeend niét langer te moeten wachten en, ter wille van de drin gende behoefte, aan toezicht een kleine aanvalling van voormelde wet te moeten instellen, die de mogelijkheid van zaken zal openen. De practijk is, dat sera en vaccins vrij wel uitsluitend door anderen dan apothe kers worden bereid en zoowel door apo thekers als door de bereiders worden afge leverd. Deze toestand, die door de behoef ten van de practijk is ontwikkeld, kan voor de wet aanvaard worden. Maar daarnaast is het noodig, nu er toch regelen moeten worden gesteld, nu ook de bereiding van sera en vaccins en de hierboven genoemde speciale praeparaten te betrekken binnen de grenzen der artsenijbereidkunst. Alleen dan is een overzichtelijke toestand te bereiken. Vandaar dat in artikel 1 onder uitoefening der artsenijbereidkunst mede wordt begrepen liet bereiden van sera en vaccins en andere door de Kroon aan te wijzen geneesmiddelen. Deze aanwijzing heeft uitsluitend plaats ten aanzien van een geneesmiddel, dat in het belang van de volksgezondheid in één of meer door de Kroon aan te wijzen inrichtingen op de deugdelijkheid behoort te worden onder zocht. Aan andere dan de in het tweede lid van art. 1 van de wet regelende de uit oefening van de artsenijbereidkunst kan tot wederopzegging toe de bereiding van sera, vaccins en de bedoelde praeparaten worden toegestaan. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen: le. regelen worden gesteld voor de bereiding, de deugdelijkheid, de bewa ring, het vervoer en de aflevering van de genoemde sloffen; 2e. de invoer daarvan worden verboden of slechts voorwaardelijk worden toegestaan. De strekking hiervan is zooveel mogelijk te waken tegen gevaar voor de volksge zondheid. De kosten van hel controle-onderzoek der stoffen zullen moeten worden betaald door hen, die de stoffen bereiden, invoeren of afleveren, Die kosten zullen niet zwaar zijn. Pensioenwet voor de vrijwilligers bij den landstorm. Een wetsontwerp is ingediend tot vast stelling van een pensioenwet voor Se vrij willigers bq den landstorm. Het schept voor den vrijwilliger bij den landstorm uitsluitend recht op pensioen, ingeval hij tengevolge van den dienst in meerdere of mindere mate invalide wordt, zoodat de staat verplicat is, den belangstellende deswege scttadeloos te stellen. Diensttijd als vrijwilliger bij den landstorm zaï behoudens die, doorgebracht vóór 6 Maart 1922, welke nu reeds als actieve militaire diensttijd wordt aangemerkt, alleen dan met pensioen kunnen worden vergolden, indien gedurende dien tijd actieve dienst is bewezen. Het pensioen zal worden geregeld naar heizelfde percentage van den grondslag als in andere wetten is vastgelegd, ü.l. l'/i pet. De nagelaten betrekkingen van een vrij williger Dij den landstorm, die in en door den dienst het leven verliest, hebben aan spraak op pensioen naar dezelfde bepalingen, als voor het reservepersoneel te aier zake gelden. Als datum van inwerkingtreding wordt voorgesteld op 1 Januari 1925. Het bemiddelingsbureau voor transatlan tische emigratie, directeur S. L. Veenstra. Op vragen van bet Twecde-Kamer-lid Kleerekoper: 1. Heeft de Minister van Justitie kennis genomen van de zeer zware beschuldigin gen, in de „Nieuwe Rotterdomsche Cou rant" gericht tegen den heer 8. L. Veen- stra, inspecteur der reclasseerings bij het Departement van Justitie? 2. Acht do Minister van Justitie het ge oorloofd, dat een ambtenaar laat staan de inspecteur van dezen crienst, op welke wijze dan ook, geldelijk is betrokken bij de plaatsing van werkzoekenden, met name om hen als kolonisten te doen trekken naar den vreemde? 3 Is hot juist, gelijk in voormeld dag blad wordt gesteld, dat de inspecteur der reclasseering „uit zuiver winstbejag" een „op niets dan ondernemingswinst gebaseer de affaire" drijft, welke door do voorstellin gen van hem en zijn lasthebbers „ten on rechte veelal wordt beschouwd als een .of ficieel" bureau, waaraan de Nedorlandsche overheid baar sanctie verleent" 4. Is i et juist, dat de gevolgen van het optreden van dnt bureau voor de aangewor ven kolonisten, die boven de premie, door de transportbedrijven verstrekt, f 15 voor de bemiddeling betalen en bovendien nu en dan een deel van hun loon, zóó „diep ramp zalig" z\jn in veel gevallen, dat „een men,sch geer. nacht meer gerust zou slapen, wanneer bij zich verantwoordelijk wist voor het leed van al die ongelukkige en ver doolde, vaak nog heel jonge menschen, van al die op hem gebetenen, die er nu berooid rondzwerven, of verbannen zitten aan den overkant van den Oceaan, omdat zij een maal zich toevertrouwd hebben aan het „Bemiddelingsbureau voor transatlantische emigratie, directeur g. L. Yeenstra" in den Haag" 5. Is het bovendien juist, dat dit bureau ook de uitzending van vrouwelijke dienst boden naar den vreemde zal ondernemen? 6. Wat zal de Minister doen, indien van al deze beschuldigingen ook slechts het ge ringste dee' juist blijkt? 7. Wil d^ Minister, met het oog op tie smet, welke door deze beschuldigingen, in dien juist, op een zoo teere zaak als de reclasseering zou kunnen worden geworpen, deze vragen niet een onverwijld antwoord afdoen 1 heeft de Minister van justitie geant woord: Ad. 1. Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Ad 2. De ondergeteekende zou niet zoo ver willen gaan het ongeoorloofd te ach ten, dat een"ambtenaar, en bepaaldelijk nog de inspecteur, van bedoeld dienstvak, op eenigcrlei wijze geldelijk betrokken is bij de plaatsing van werkzoekenden, met name om hen als kolonisten te doen trekken naar den vreemde, indien zoodanige be moeiingen door dezen worden verricht particulier persoon en mitsdien in elk op zicht vrij worden" gehouden van het amtft-ev lijk verband. Hierbij moge worden opge merkt, dat tusschen reclasseering en land verhuizing in den regel geen verband be staat. Voorts spreekt vanzelf, dat het dienst werk daaronder niet zal mogen lijden, en dat die neventaak ook verder zal moeten worden volbracht op een wijze, welke geen gegTonde reden oplevert tot aanstoot. Onder voorbehoud van dit een cn ander luidt dus ook op deze vraag liet antwoord bevestigend. Ad 35. Aangezien de ondergeteekende uit eigen wetenschap niet beschikt over de noodige gegevens voor de beantwoording van deze vragen, heeft hij zich hiervoor om bericht gewend tot de commissie van toezicht over bedoeld bureau, welke hem het navolgende heeft medegedeeld: Ad 3. „Het is naar do overtuiging onzer commissie volkomen onjuist, dat de heer Veenstra „uit zuiver winstbejag" een „op niets dan ondernemingswinst gebaseerde affaire" drijft. De heer Veenstra heeft zich reeds sedert jaren bezig gehouden met het vraagstuk en de praktijk der emigratie. Hij is secre taris geweest van de Nedorlandsche Yer- eeniging voor Landverhuizing. Hij is ai« zoodanig afgetreden, omdat naar zijn mea ning van die vereeniging geen kracht uit ging en de reden, waarom hij tot oprich ting van zijn emigratiebureau overging, was gelegen in zijn streven om de emigra tie van uit Nederland in meer practischc banen te leiden. De heer Veenstra heeft van den aanvang af en bij herhaling bij dc betrokken departementen aangedrongen en dringend verzocht onder regeerïïagstoezichfc te worden gesteld en tegelijkertijd zich be reid verklaard zich met een matig salaris tevreden te stellen. De voorzitter onzer commissie heeft persoonlijk zoowel bij den minister van arbeid als bij den minister van binncnlandsche zaken er op aangedron gen, dat de regeering een vertegenwoordi ger in onze commissie zou aanwijzen. Het emigratiebureau van den heer Veen stra heeft gedurende zijn bestaan geen wiaist, doch een veriies van circa f 800 op geleverd. Salarissen zijn in het geheel niet uitgekeerd of berekend en liet bureau heeft zich, teneinde de belangen der emigranten zoo goed mogelijk te kunnen verzorgen be langrijke uitgaven getroost. Wel verre van „op niets dan ondenne- mingswinst gebaseerd" te zijn geweest, mag men zeggen, dat dit bureau ontstaan is uit de zich in daden omzettende belang stelling van den heer Veenstra in maat schappelijke vragen, terwijl de opzet zoo wel als de gevoerde gestie op het tegendeel wijzen van „zuiver winstbejag." Het geheele verleden van den heer Veen stra geeft ons de overtuiging, dat minder edele motieven aan zijn onderneming vreemd zijn. Het is naar de overtuiging en- zer commissie volkomen onjuist, dat de heer Veenstra en/of zijn lasthebbers, het ooit zouden hebben doen voorkomen, alsof zijn bureau een „officieel" bureau was, waaraan de Nederlandsche Overheid haar sanctie zou hebben verleend. Ad 4. De voorstelling, in vraag 4 gege ven, is naar de ons verstrekte gegevens ten eenenmale onjuist. De heer Veenstra heeft steeds gezorgd, dat vóór het vertrek der emigranten plaatsing bij goede Cana- deesche boeren verzekerd was ,ook gedu rende den winter en een groot aantal brie ven van tevreden emigranten is in zijn be zit. Een niet onbelangrijk aantal gevallen mag voorshands als goed geslaagd worden beschouwd. Natuurlijk zijn ook mislukkin gen te boeken. Doch in elk bijzonder geval van mislukking of van minder goed slagen moet nauwkeurig onderzocht worden of de schuld ligt aan den betrokken emigrant dan wel aan de emigratie-onderneming. Ook tegenover de laatste zij rechtvaardigheid betracht en hoede men zioh onmiddellijk geloof te schenken «-aan eenzijdig verstrek te inlichtingen van personen, wier niot slagen ook het gevolg zou kunnen zijn van gebrek aan wilskracht om de ongetwijfeld moeilijke omstandigheden, aan elke emi gratie verbonden, te boven te komen. On juist is nog, dat nu en dan een deel van het loon van den emigrant aan het bureau afgedragen is geworden. De plaatsing In Bilverton geschiedde tegen een loon van IC dollar per maand met kost en inwoning, hetgeen vooruit aan de emigranten wa« meegedeeld. De farmes betaalden aan den vertegenwoordiger van het bureau in Ca nada 4 doll, per plaatsing, wat niet een deel van het loon van den emigrant was, doch een nogal sobere vergoeding voor de diensten van den vertegenwoordiger. Ad 5. Het is volkomen onjuist, dat het bureau van den heer Veenstra ook de uit zending van vrouwelijke dienstboden naar den vreemde zou willen ondernemen. Wel zijn een paar verzoeken om dit werk ter hand te nemen bij het bureau ingekomen (met name ook uit Canada), doch het bu reau meende de verantwoordelijkheid daar voor niet op zich te kunnenvnemcn." Ad C. Vóór de ontvangst van deze vra gen heeft de directeur van het gemelde bu reau aan den ondergeteekende doen we ten, dat dit bureau in do gegeven omstan digheden geen nieuwe geVallen voor emi gratie meer in behandeling zoude nemen, cn binnen enkele dagen gesloten zoude worden verklaard In verband hiermede en op grond van 't hierboven onder 3, 4 en 5 gestelde, vindt de ondergeteekende thans zijnerzijds geen reden tot eenigen maat regel. Ad 7. Een "onverwijlde beautwoording van deze vragen is den ondergeteekende niet mogelijk geweest, Intusscben beeft hij die gaarne zooveel doenlijk bespoedigd. Uit de mijnindustiie. Gisteren heeft de contact-commissie voor het mijnbedrijf opnieuw vergaderd ter be handeling van de nieuwe loonregeling voor dc mijnwerkers. De voorzitter verklaarde gemachtigd te zijn aan de vergadering mede te deelen, dat de Regecring besloten heeft een wetsont werp bij de Stalen-Generaal in te dienen, waarbij de heffing van het mijnrecht ad 25 -cents per ton steenkolen tijdelijk wordt ge schorst. Do bedoeling der llegeering is dat, zoolang deze maalregel duurt, het gedeelte van liet mijnrecht, dat tot dusver aan pro vincie en gemeenten ten goede komt, uit 's Rijles schatkist aan deze li=!:am»n zal worden uitgekeerd. Wat de spoorwegtarieven aangaat, slaat thans vast, dat geen grootcre verlaging kan worden bereikt dan die, waarvan in de vo rige vergadering is melding gemaakt en welke naar stalling ongeveer 10 cenls per Ion uitmaakt. De mijndireclies hebben met waardee- ring van dc dnad der Regecring kennis ge nomen en hebben harerzijds besloten, beide maatregelen, d.w.z. de tijdelijke ontheffing van het mijnrecht en de vrachlverlaging, geheel aan de arbeiders ten goede le doen komen. Zij zullen derhalve de loonsverla ging van 5 pot. beperken en spreken de hoop uit, dal deze verlaging thans door de vakbonden aanvaard en in een loonover- eenkomst vastgelegd zal worden. De vertegenwoordigers van den, Chrisle- lijken Mijnwerkersbond meenden "eveneens aan hel besluit der Regeering hun waar deering niet te moeten onthouden. Zij had den evenwel gehoopl, dat de lasten voor de mijnindustrie zoodanig zouden worden ver licht, dat loonsverlaging geheel achter wege kon blijven. Zij gaven opnieuw uit drukking aan de ernstige bezwaren, die aan een vermindering van de reeds sterk verlaagde loonen voor de mijnwerkers vast zitten. De vertegenwoordigers van den Kedcr- landschen Mijnworkersbond betoogden, dat oen betere toestand voor het bedrijf niet moet worden verkregen ten koste van voortdurende loonsverlagingen, doch door andere maatregelen, waarvoor de Neder landsche Bond voorstellen heelt ingediend, die de werkgevers echter zonder meer on uitvoerbaar hebben verklaard .Het afslui ten van een loonsovereenkomst kan den arbeiders weinig balen, tenzij daarbij de loonen voor langeren lijd worden vastge legd en een waarborg wordt gegeven, dat geen verzuimdagen worden ingelegd. De directies betoogden met klem, dal de Limburgsche mijnindustrie ook na deze loonsverlaging met verlies blijft werken, terwijl de toestand nog steeds verergert. De verlaging met 5 pet. moet dan ook worden beschouwd als het uiterste, waarmee ge noegen kan worden genomen. De verlaging zal, zoo werd verder ge zegd, in verband met den contractueelen termijn heden, Zaterdag, op de mijnen moe ten worden bekend gemaakt. De eenige vraag is thans, of de vakbonden er prijs op stellen, op den grondslag van deze loonen een overeenkomst af te sluiten. Is dit niet het geval, dan volgt daaruit, dat de direc ties aan deze loonen voor £$n maand ge bonden zijn. Wat het inleggen van verzuimdagen aan- gaal, dit komt bij de Limburgsche mijnen belrekkelijk weinig voor. Een garantie daartegen kan echter nimmer gegeven wor den. De vertegenwoordigers der vakvereent- gingen verklaarden op de gestolde vraag omtrent het aangaan van een loonsover eenkomst thans geen antwooTd te kunnen geven. Zij zullen deze vraag aan hun or ganisaties voorleggen. In verband daarmee werd besloten, Dins dag 17 dezer nogmaals bijeen te komen. Alsdan zal tevens worden beslist over het voorste! van den Ohrislelijken Mijnwer- kersbond, den prijs der deputaatkoïen te verminderen. Scheepvaartverbinding tnsschen Holland- actiën IJaet en Gonwe. Een wclsontwerp is ingediend tot verkla ring van liet nut der onteigening van per- ceelen, erfdienstbaarheden en andere zake lijke rechten noodig voor het maken van een scheepvaartverbinding tusschen den IIol- landschen IJsel en de Gouwe nabij Gouda, in de gemeenten Gouda en Moordrecht. Blijkens de memorie van toelichting is do toestand van de Mallegatssluis bij Gouda reeds geruimen tijd niet meer voldoende te aehten voor de drukke echeepvaart. Deze toestand gaf aanleiding tot een langdurig overleg met de provincie Zuid-Holland, het welk tenslotte leidde tot het besluit der ste den van die provincie van 19 December 1922, waarbij de provincie zich in beginsel bereid verklaarde o.m. om een nieuwe ver binding te maken tusschen den Hollapd- schen IJsel en de Gouwe en om na de in gebruikneming daarvan bij de provincie in beheer cn onderhoud over te nemen de Mal- lcgatsluis onder Alphen aan den Rijn, onder voorwaarde o.a., dat het rijk voor bovenbe- doeldè verbetering een subsidie zou vertee- r.en van dc helft der koeten. Hiervoor is voor de eerste maal een bedrag uilgetrokken bij RECLAME. Een verrassend snelle genezing* „Verleden Jaar October werd lk aangetast door een verschrikkelijke rheumatiek, waarvoor ik, na van alles geprobeerd tc hebben, werd opgenomen in het Wilhelmina-gasthuis. Na 11 weken aldaar zonder resultaat verpleegd te zijn geweest ging ik 16 April weer naar huis terug. Ik was geheel hulp behoevend, cn bij dc minste beweging leed lk vrecselijkcn pijn. Toen haalde mijn goede zoon bij de apotheek Tcgal- tablettep voor mij. welke in zoo vele gevallen bewezén hebben snelle cn zekere genezing te bren gen bij Rhcuroatische aandoeningen van ver- schillendcaard, Jicht, Spit, Ischias, Zenuwpijn cn Verkoudheden. Ik heb enkele flacons gebruikt cn direct begon de pijn te verminderen. Nog een poosje ben ik de Togal- tablctten blijven gebruiken cn thans, ik ben 73 jaar, doe ik weer mijn dagelijksche bezigheden ge lijk vroeger, zonder pijn. Uw Togal-tabletten hebben mij schitterend geholpen cn ik zal niet nalaten ze bij iedereen te prijzen." Mevr. v-d. Kuip, le J. v. d. Heijdenstr. 40s. 7 4979 MEVR.V.D.KUIP* liet dienstjaar 1922. Het ligt in de bedoeling de overdracht in beheer en onderhoud bij de provincie Zuid-Holland van de Mallegat- sluis en de Rabatbrug bij Gouda en de Gou- \vcslui9 onder Alphen aan den Rijn te be vorderen. Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland hebben den minister van waterstaat verzocht de totstandkoming te bevorderen van een wet, houdende de verklaring van het algemeen nut van het hiervoren be doelde werk, zulks ten behoeve van een even tucel onteigening. Dc minister heeft hoewel omtrent de meer uitgewerkte plannen van de werken nog overleg gaande is, gemeend hiermede niet le moeien wachten, met hel oog op den gcwcnschten spoed. De scheepvaartverbinding zal beslaan uit een kanaal van uit de Gouwe, waarmede het gemeen zal komen te liggen, naar den IIo! - landschen IJsel, met welke rivier hel door een schutsluis verbonden wordt. Uit het confectiebedrijf. Naar „De Tel." verneemt, heeft de Rijk- bemiddelaar voor Noord-Holland, mr. S. de Vries Czn., de bjj het conflict io het cor.Iectie-grootbedrijf betrokken partijen ui'.- genoodigd tot een bespreking- te VGrivea- hage op Dinsdagmiddag a.s. Geen belooning vooi de bevoegdheid vooi onderwijzeres in de nattige handwerken. Op vragen van het Twecde-Kauicr-lid mevrouw BakkerNorl:^ 1. 13 "dc Minister bereid mede le declen op welken grond hel bezit van de bevoegd heid tol. het geven van lager onderwijs in de nuttige handwerken voor meisjes niet meer extra wordt beloond, ondanks hel feit, dat het onderwijs in handwerken is voorgeschreven op dc school voor „gewoon lager onderwijs, terwijl het bezit der be voegdheid tot het geven van lager onder wijs in de Duitschè, Fransche, Engelsche taal of wiskunde, alle vakken, die niet worden onderwezen op de gewone lagere school, met f50 extra worden beloond? 2. Is dc Minister bij nadere overweging niet van mecning. dat de nieuwe regeling van het Koninklijk besluit van 27 Decem ber 1921 op dit punt onbillijk is jegens de onderwijzeressen, die door dezen maalregel haar jaarwedde niet slechts met f 50 zien dalen, doch met het geheele bedrag van f 100, dat haar volgens hel vorige Ko ninklijk besluit word toegekend? 3. Is het juist, dal ook aan de onderwij zeressen, die het handwerkonderwijs bui ten de gewone schooluren geven, evenmin daaTvoor een extra bezoldiging wordt toe gekend? 4. Zoo ja, wil de Minister clan dit punt nogmaals in het bijzonder in overweging nemen? heeft de Minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen geantwoord: 1. Bij de samenstelling van het Bezoldi gingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1925 heeft als richtsnoer gegolden, dal het ter bereiking van de noodzakelijke bezuini ging wenscholijk was het verhoogen van de jaarwedde wegens het bezit van afzon derlijke bevoegdheden tot het uiterste te beperken. De consequentie hiervan zou ge weest zijn bij het gewoon lager onderwijs de verhooging voor het bezit van bijaktcn geheel achterwege le lalen. De overweging echter, dat het geen aanbeveling verdiende terstond volledig tot dit stelsel over le gaan heeft er toe, geleid in de „normen" van het Bezoldigingsbesluit de bepaling op te ne men, dat voor een maximum van vier na der aan te wijzen bevoegdheden een vcr- liooging van f 50 per bevoegdheid zal wor den genoten. De bedoeling daarmede was om nog allhank eenige honoreering moge lijk te maken voor bevoegdheden, welker bezit de algemeene cmlwikkcldng van den onderwijzer verheft, en aldus ook het on derwijs op de gewone lagere school op een hooger peil brengt. Bij de uitwerking van die gedachte in het Koninklijk besluit van 27 December 1924 (Staatsblad no. 685) zijn gekozen de bevoegdheden in dezelfde vier vakken, die op grond van soortgelijke over weging in 1923 bij de herziening der exa menregelingen toegevoegd zijn aan het pro gramma voor het onderwijzersexamen. Een zoodanige algemeene ontwikkeling van den onderwijzer en de daarmede ge paard gaande verheffing van het peil van het onderwijs in de school i3 niet recht streeks te verwachten van bet bezit van afzonderlijke bevoegdheid voor de zgn. vaardigheidsvakken als: nuttige h&ndwer ken voor meisjes, lichamelijke oefening en handenarbeid. Vo1lHigheidf4m!lvt zij de aandacht er 09

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 5