De 350-jarige herdenking der Leidsche Hoogeschool. No. 19913. MAANDAG 9 FEBRUARI Anno 1925 Officieele Kennisgeving. IWAffSiS.'ïWS Het voornaamste niteuws van herten. LEIDSChl DAGBLAD PRIJS DER AD VERTE NYIENI 80 Cis. per regel. Bij regelabonnement belangrijk lageren prijs. Kleine Advertenüên, uitsluitend bij vooruitbetaling, Woensdags en Zaterdags 60 Cts., bij een maximum aantal woorden van 30. Incasso volgens poslrecht. Voor eventueele opzending van brieven 10 Cts. porto te betalen. Bewijsnummer 6 Cts. Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor Directie en Administratie 175 en 1835 Redactie 1507. Postchdque- en Girodienst No. 57055 Postbus No. 54 PRIJS DEZER OOURANTi Voor LeidUS per B maanden 2.85, per week .«..müZ 0.18. Buiten Leiden, waar agenten gevestigd zijn, per week 0.18. Franco per post 2.36 portokosten. DH nummer bestaat uit DRIE Bladen EERSTE BLAD. FOTOPAGINA. GEMEENTELIJKE VISCHVERKOOP. 'Aan den gemeentelijken vischwinkel, Visehmarkt 18. tel. 12-25 is DINSDAG ver krijgbaar: SCHELVISCH a f 0.17, SCHOL k f 0.17 en KABELJAUW k f 0.30 per pond a i u. i tril ii Wij verwijzen speciaal naar de fotopagina HARING k f 0.O5 per stuk en ZEEUW SCHE MOSSELEN k f 0.05 per K G. van hedan. N c de gIJSELAAR, Burgem. DE DIRECTIE. I Leiden, 9 Februari 1925. Zoo is dan nu de groote dag aangebroken de dag, waarop de Leidsche Academie 350 jaar bestaat. Voorwaar een feit om trotsch op te zijn. Tal van geslachten van professo ren en studenten heeft de oude Academie I-zien komen en gaan; honderden, neen dui- zenden hebben hier hun opleiding ontvan gen en velen van hen zijn geworden tot man nen waarop niet alleen Leiden trotsch is, doch wier namen door het geheele land en ook daar buiten met den meesten eerbied .worden uitgesproken. Is het dan wonder dat Leiden jubelt, dat yele vlaggen waren uitgestoken en zelfs de stadstrams met bontkleurige vlaggetjes ver sierd waren? En baart het dan ook nog ver wondering, dat, als om de kroon op het werk te zetten, de geheele Koninklijke Familie in de stad komt, heel Leiden in feeststemming verkeert? Leek het er aanvankelijk op, alsof het eer ste bezoek van „het Prinsesje", zooals wij Prinses Juliana zoo gaarne noemen, aan onze stad geheel in het water vallen zou, Pluvius vond het feit blijkbaar te belangrijk, om het zoo geheel te laten verregenen, en .verliet van morgen onze stad om naar andere oorden te vertrekken. Zelfs kwam de zon door de wolken en gaf kleur en leven aan de gebeurtenissen. Een groot aantal menschen was op de been ;om getuige te zijn van de eerste begroeting door den burgemeester aan den Haagweg. Te plus minus kwart voor twee arriveer den de koninklijke auto's met den standaard yoorop. De Koningin was gekleed in een wijnrood fluweelen cosluum met bijpassen den hoed, de Prinses droeg een groen flu weelen mantel en dito muts, de Prins was in generaalsuniform, terwijl de Koningin- Moeder gekleed was in een bruin-hermelij nen mantel. Het gevolg was gezeten in vier yolgauto's. Het gevolg van H. M. de Koningin bestond ■uit de grootmeesteres Gravin van Lynden yan Sandenburg, de hofdame Baronesse van Heckeren van Keil, den grootmeester Graaf Dumonceau, den Kamerheer en part. secre taris. baron van Geen, den adjudant, kapi tein Gey van Pittius en den ordannans-offi- cier jhr. Sickinghe. In het gevolg van Z. K. II. den Prins was de adjudant-kapitein jhr. Laman Trip, ter- Wijl het gevolg van prinses Juliana werd uitgemaakt door de 1ste hofdame baronesse Sloet van Marxveld. Het gevolg van H. M. de Koningin-Moeder bestond uit de Grootmeesteres, mevrouw de douairière de Beaufort, geb. barones van Dedem; de Hofdame van* dienst; den Groot- officier ter beschikking Jhr. Schimraelpen- ninck en den Kamerheer Graaf van Lim burg Stirum. Nadat de burgemeester zich eenige oogen- blikken met de vorstelijke bezoekers had onderhouden, stapte hij in zijn auto en reed de geheele stoet tusschen dichte drommen toeschouwers, die de hooge gasten overal hartelijk toejuichten langs Noordeinde, Ra penburg, Kloksteeg naar de Pieterskerk. Bij aankomst alhier stond links van den ingang een eerewacht opgesteld, gevormd door de leden der studentenvereniging „Pro Patria", welke II. M. de militaire eerbewij zen bracht. Uit de auto's geslegen, trad hier de burge meester naar voren om de Gasten namens de commissie van ontvangst een hartelijk welkom toe te roepen. Deze commissie was samengesteld als volgt: De curatoren: E. C. Baron Sweerls de Landas Wijborgh, jhr. mr. R. Feith, mr. R. B. Ledeboer, mr. J .Limburg en de hoog leeraren prof. mr. A. J. Blok, prof. dr. W. de Sitter, prof. dr. P. J. Blok, prof. dr. J. Huizinga, prof. dr. L. Knappert, prof. dr. R. T. Colenbrander en prof. jhr. mr. W. J. M. van Eystnga. De stoet van ouratoren, professoren, lectoren en studenten. Te ongeveer één uur stelde op het Rapen, burg voot de Academie zich op de cortège Van curatoren, professoren en lectoren, wel- ke om halftwee van daar vertrok om rich bega Rapenburg Westzijde, Nieuweteeg en Jüokstseg naar de Pieterskerk te begeven. Aan weerszijden van dezen weg hadden Klch vanwege hel Leldsch Studentencorps haar vaandels, opgesteld, die zich hierna bij den stoet aansloten: het collegium van het L. S. C., de Lustrumcommissie, de Almanak redactie, de Scliouwburgcommissie, de com missie van orde en vertegenwoordiging van de Sociëteit Minerva, Arena Studiosorum, Sempre Crescendo, Morphy. Pro Patria, Njord, Leidsche Studenten Tooneel. de Stu denten Lawntennisvereeniging. de Indische Ver. van het L. S. C., de Virtus-redactie, de IJsclub, Notos, Nomos, Hippocrates, Exccr- cendo, Utile Dulci, Operam Demus, Simplex Veri Sigillum, Sempre in Concordia, Studen tenmuziekgezelschap C. Dur. Colonel Colt, Ahasverus. Non Sordent in Undis, Frisia, India Orienlalis, Lugdunum Batavorum, Roterodamum. Transisalania, Hariemia, Dordracum, Zutphania, Lugduno Bafava, Brabantia Septentrionalis, Batouwe. Arn- hemia, De Veluw, Alcmaria, Gauja. Alpen Club, in het geheel omvattende 100 afge vaardigden. waarbij zich nog schaarden een 150-tal leden der verschillende vereenigin- gen. De sloet maakte als geheel een grooten indruk; langzaam schreden de hoogleeraren voorwaarts, allen in ambtsgewaad hetgeen niet naliet bij het talrijke publiek, dat zich langs den geheelen weg had opgesteld, een plechtige stemming leweeg le brengen. In de Pieterskerk. Ook voor de statige Pieterskerk is de dag van heden een historische dag. En zoo er in Leiden een gebouw was waar deze plechtigheid op haar plaats is, dan is het dit kerkgebouw, dal in zijn eerbiedwaardige groolsohheid geen enkele versiering noodig heeft. Groen en bloemen zouden hier de plechtigheid schaden. Diep onder den indruk van deze ma- jesteuze ruimte nemen de hondenden be langstellenden wien het gegeven is deze plechtige herdenking mede ie vieren plaats. In het midden der kerk nemen vier brons kleurig bekleede fauteuils uit het Stedelijk Museum ,.De Lakenhal" met het Leidsche wapen in den rug met wapenschilden van Oranje-Nassau een eereplaats in. Deze plaatsen zijn bestemd voor de Koninklijke Familie. Rondom de Kon. Familie zijn de zitplaatsen voor het Kon Gevolg, Curatoren, Senatoren en het Corps diplomatique. De hoogleeraren nemen plaats rondom den kansel. Aan het doophek waren nog twee schil den van de oude Universiteit bevestigd, ter wijl een loop-er door de Kerk naar de Vorste lijke zetel is gelegd. Als behalve de hooge gasten allen gezelen zijn, speel! de organist de heer C. B. Duyster Sr. het Preludium van J. S. Bacil en klonken de tonen van het orgel plechtig door de hooge hallen. Bij het binnentreden van de Koninklijke Familie voorafgegaan door pedels en om ringd door het Gevolg en de Diescommissie, speelt het orgel de Priestermarsch van W. A. Mozart en zingt het gemengd koor „Sur- sum Corda" de verzen 1 en 6 van het Wil helmus van Nassauen. Intusschen hebben de vorstelijke personen op hun zetels plaats genomen, waarna de reclor-magniiicus zijn oratie houdt. Rede prof. mr. A. J. Blok. Van harte heet ik U welkom op deze histo rische plaals, waar na Leiden's Ontzet red ders en geredden zijn samengekomen om God te danken, waar in den vroegen morgen van 8 Februari. Zijn zegen is afgesmeekt over de Hoogeschool, waar op 6 November 1875 het herstel der Academie is bezegeld en waarin reeds viermalen de eeuwfeesten en halve-eeuwfeesten der stichting zijn her dacht, aldus ving spr. aan, waarna hij deed uitkomen, dat het den Senaat met groote dankbaarheid vervult, dat het II. M. de Ko ningin en de Koninklijke familie heeft be haagd den 350sten verjaardag dezer Univer siteit in ons midden te komen vieren. Deze herdenking brengt als van zelf mede, dat wij in onze gedachten teruggaan tot Hem, Wiens vooruitzienden blik, aan Wiens warm hart wij de stichting der Hoogeschool te Leiden boven alles te danken hebben: tot Prins Willem van Oranje, zeide spr. Toen het Ontzet van Leiden, een licht straal in de duisternis, ie hoop der twijfel moedigen verlevendigd en de geepannen ver wachtingen der vijanden getemperd had, toen met de mogelijkheid rekening moest worden gehouden, dat de aangeknoopte vre dehandel tot een aannemelijken vrede m«* Spanje zouden kunnen leiden, te dier tijde heeft hij begrepen, dat het oogenblik was aangebroken om binnen de Graefie - licheden van Holland!" tot de oprichting over te gaan van een ..goede, genouchsaeme ende vermaerde schole ofte universiteit", cn dat deze zoo spoedig mogelijk haar beslag be hoorde te krijgen. Want uit den brief van 28 December 1574 aan de Staten, waarvan hij de toelichting aan Mr. Jacques Tayaert had toevertrouwd, bleek dat de Prins vreesde, dat, werd de Universiteit niet opgericht, voor dat me nin vredesonderhandelingen zou tre - den, die in het voorjaar van 1576 te Breda dan ook werkelijk zijn gevoerd, van zijn plan niets zou komen. Hij wantrouwde den vrede, vreesde „allerleye listighen aengeslaghen der vyanden" tegen „de geconlsdereerde lan den" en wilde daartegen opwerpen eene Universiteit, die „niet anders wesen en soude als een vast bloehuys ende bewaernisse der gantscher landen ende mede eenen onver- breckelicken bandt der eenicheyt der selven niet alleen onder m'elcanderen maar oock met alle aenpalende provinciën". Met d i e Universiteit wilde hij beloonen de stad, die door haar manmoedig gedrag met hem had medegewerkt om de zaak, waaraan hij zijn leven had verpand, van den afgrond te redden. Indien daarvoor geen andere bewijzen voorhanden waren, zoude reeds uit deze daad ens een inzicht zijn gegeven in zijn hooge staatsmanswijsheid. En het leit dat de Staten, nadat Paulus Buys reeds op 2 Januari d.a.v. 's Prinsen voorstel in de vergadering had aanhangig gemaakt, op 3 Januari hebben „verslaen, oorbaerlyck en nootelyck te zijn, volgende de goede vermaninge van Sijne Excellencie, dat een goede schole en Universiteit binnen Hollandt sonder vertreck opgerecht werde en daertoe verkoscn is de stad Leyden", en liet feit, dat dank zij de samenwerking van ge west en stad de Hoogeschool al op 8 Febr. met groote plechtigheid kon worden geopend het zijn slechts symptomen van het onbe grensde, van het kinderlijke vertrouwen in hem, die nog in zijn laatste oogenbükken Gods medelijden inriep voor zijn arme volk. De Senaat brengt aan de nagedachtenis van Prins Willem van Oranje en aan de na gedachtenis van allen, die met hem aan de stichting dezer Universiteit hebben medege werkt, inzonderheid aan Jan van der Does, zijn eerbiedige huidei Een dag als heden noopt tot een terugblik en tot een blik in de toekomst, aldus ging spr. voort. En het zou voor eiken reclor een aantrekkelijk denkbeeld zijn bij don blik in het verleden terug te gaan tot het jaar, waar in de Academie werd ingewijd. Dat denkbeeld zal niet verwezenlijkt kun nen worden, omdat gedurende den bloeitijd onzer Republiek en nog lang daarna van een „ontwikkeling van het strafrecht", waarover hij wenscht te spreken, geen sprake is ge weest. Eerst de wetgeving der Fransche revolutie van 1791 heeft de bescherming van het in dividu tegen de willekeur gebracht, welke leiden moest tot de besludeering van de vraagstukken van juridisch-dogmatischen aard en tot de overweging van voorschriften betreffende soorten en mate van straf. Die 9traf, ook naar do denkbeelden van dien lijd bestemd om naar Beccaria's leer van het plegen van misdrijven af te schrikken, moest eenerzijds evenredig zijn aan de toegebrachte schade, anderzijds voor elk feit in het bij - zonder door den wetgever zeiven worden vastgesteld. Het is bekend, dat de poging tot eene dergelijke individualisation légale in den Code pénal pour les crimes van 1791 schipbreuk heelt geleden. Aan de hand der geschiedenis van het 1 strafrecht met name in ons land toonde spr. aan dat met het voortschrijden der besclia- ving achtereenvolgens de dwangarbeiden i (1813), de lijfstraffen (1854), de schavot plechtigheden (1854), en de doodstraf (1870) werden afgeschaft en in die lijn lag liet ook aan den rechter de bevoegdheid le verleenen om een lichtere straf op te leggen, indien de omstandigheden daartoe aanleiding gaven. De humaniseering van het strafrecht, welke bezig was dood- en lijfstraffen terug te dringen, zou welhaast aan de vrijheidstraf de voornaamste plaals aanwijzen, doch dan moesten de lokalen, waar de vrijheidstraf zou worden ondergaan, niet langer plaatsen zijn, waar degenen, die haar ondergingen, licha melijk en geestelijk zouden ten onder gaan. Had reeds medelijden met de jongeren le Am sterdam en elders geleid tot de oprichting van de tuchthuizen, het was de philanthroop Howard, die in Engeland de verontwaardi ging over de misstanden in de gevangenissen heeft wakker geschud, het was de Philadel- phic Society for alleviating the misery of pubUc prisons, die den stoot heeft gegeven tot de invoering van de separata confinement het veel gesmade doch goed bedoelde cellu laire stelsel. Het strafrecht was in zooverre niet van karakter veranderd, als het werd aangewend tot afschrikking van anderen, doch de wille keur was er aan ontnomen, men streefde naar een strafoplegging, die verband hield met de zwaarte van het gepleegde feit, waar bij de zachtheid zou worden betracht, zoo veel als de bescherming der maatschappij dit toeliet Werd de rechtvaardigheid der straf in verband gebracht met de zwaarte van het gepleegde feit, in de door den Amsterdam, schen, later Leldschen hoogleeraar Mod derman in 1864 gehouden oratie, welks hier en daar naklonk in zijne als minister gehouden redevoeringen, werd de stelling verdedigd, dat de straf, die immers moest dienen „om het bestaan te handhaven van de voorwaarden, waarvan voor allen in het algemeen en voor ieder in het bijzonder het leiden van een aan zijn bestemming beanlwoordend leven aihankelijk is" dat de slraf alleen dan rechtvaardig was, in dien daardoor op de ontwikkeling van nie mand, wie hij ook zij, werd inbreuk ge maakt. Het essenlieele vereischle in ieder strafmiddel was, dat daardoor den wets overtreder de terugkeer tot een jan zijn be slemming beanlwoordend leven niet werd afgesneden, noch hij daarin werd bemoei lijkt, m. a. w. dat de straf geen waarachlig kwaad mag zijn. Daarom werd de afschaf fing van de doodstraf gehandhaafd, gebro ken met de onteerende straffen, en bepaald, dat alle gevangenisstraffen gedurende de eerste vijf jaren in afzondering zouden moe ten worden ondergaan, opdat de opgeslo tene niet zou bloot staan aan den onzede- lijken invloed van de medegevangenen, doch zoo mogelijk de gevangenis als een beier mensch zou verlaten. Daarom zorgde de Beginselenwet van 1886 voor zijn gods dienstige en intelleclueele verzorging. Modderman heeft herhaaldelijk hel ont werp moeten verdedigen tegen hen, die het beschuldigden van ziekelijke philanthropie. Hij heeft dan uitdrukkelijk gezegd, dat de straf niet moest dienen om te verbeteren, doch moest worden toegepast in het belang der maatschappij, maar, daarmede aan het slreven naar humaniteit een maatschappe- lijk-gezonden grondslag gevende, verzuim de hij dan niet er aan toe le voegen, dal de Staat evenzeer verplicht was den gevan gene zedelijk te verbeteren, als hem te voe den. Dat de verbetering van den gevangene juist het beste middel was ter bescherming van de maatschappij, voor deze gedachte waren de meeste gemoederen nog niet ont vankelijk. Gaat men voor Nederland de praclijk van het strafrecht na, zooals deze zich na de invoering van het Wetboek heett ontwik keld, vervolgde spr., dan krijgt men den in druk, dat de rechter de hem gelaten vrij heid heelt gebruikt om straffen op te loggen, die in evenredigheid waren met het ge pleegde onrecht en de zich daarin openba rende schuld, doch dat hij daarbij een niet- slrongen maatstaf heefl aangelegd. Na nog verschillende strafstelsels en daar bij die van de Italiaansche school te heb ben behandeld, en ojn. de voorwaardelijke veroordeeling ter vervanging van de korte vrijheidsstraf te hebben besproken, alsmede het stelsel van reclasseering en andere stelsels, zeide spr., zeer goed te weten, dat de pogingen tot verheffing der misdadigers waarbij hij in de eerste plaats aan de geej- telijk minderwaardigen denkt, vooralsnog in een aantal gevallen op een mislukking zul len uitloopen. Dit mag echter, in stede van mismoedig te maken, een prikkel voor one zijn zeide spr. om alle krachten in te spannen om liet ideaal zooveel mogolijk te benaderen. De wereld ie van pessimisme niet gediend. Voor het lot-stand-brengen van hervormin gen is naast een nuchteren blik en een koel hoofd noodig het geloof aan de alles- vtrmogende, de alles doordringende kracht van het goede en de sterke wil om de moei lijkheden te overwinnen. Had spr. in den aanvang zijner rede de stichters der Universiteit herdacht, zijn dank gaat niet minder uit tot allen, die in den loop der eeuwen aan den groei der Hooge school, waarvan het wijs beleid onzer va deren de kiem heeft gelegd, hebben mee- en samengewerkt. Den naam dien zij voor haar hebben ver overd hoog te houden en zooveel mogelijk te vermeerderen, overeenkomstig 's Prinsen wcnsch het bloehuys hechter te maken, dat is de moeilijke doch verheven laak. die ons cn het nageslacht is op de schouders ge legd, aldus spr. Wij zijn ons van dien duren plicht be wust. Zonder zelfverheffing mag ik wel getuigen, dat ook wij daartoe doen wat in ons vermogen is. Maar wanneer wij op dezen dag vol hoop de toekomst tegemoet gaan, dan is het in het vaste vertrouwen, dat wanneer het uur van scheiden voor ons zal zijn aangebroken, er jongeren zullen zijn, bekwaam om onze taak over te nemen, verlangend om hun boste krachten te stellen in dienst der Leid sche Universiteit. Wanneer ik van jongeren spreek, dan denk ik in de eerste plaats aan u Studen ten, zeide de reclor. Gij zijt het aan de eeuwig jonge Academie verplicht te doen wat in uw vermogen is, te woekeren met de kachten, die u geschon ken zijn. Het moet voo u een hooge eer zijn de plaatsen te vervullen, die straks door one worden verlaten. Doch velen uwer zal een andere, niet minder eervolle betrekking tsschoren zijn. Gij zult daarin kunnen toonen. dat de Leidsche Universiteit nog steeds bij machte is mannen en vrouwen te vormen van hoog staand karakter, toegerust met kennis en bezield met liefde voor vaderland en weten schap. De Universiteit hoopt, neen zij verwacht, dat gij dit toonen zult, aldus eindigde de hooggeleerde spr. zijn door de overtalrijke BINNENLAND. Plechtige herdenking van het 350-jarlff bestaan der Leidsche Hoogeschool en pro* motie van H. M. de Koningin tot doctor ho noris cansa in de rechtswetenschap in dé Pieterskerk. Samenstelling van de candidatenlijstea van den Vrijheidsbond. Het Kamerlid Ond zal Dinsdag een inter* pellatie aanvragen over de reorganisatie van de Posterijen en Telegrafie. Regeeringssubsidie Olympische Speler 1928. Het koffie- en theebesluit verschenen. Het faillissement der Maas-en-Waalsch® Bank. De zaak-Jeise voor den Hoogen Raad. BUITENLAND. Nota der Britsche regearing over de inter geallieerde schelden. Ook China verlaat de opinm-conferenti®. aanwezigen aandachtig gevolgde oratie. Na het uitspreken van deze rede zingl het koor Psalm 113 van Sweelinck. De promotie. Mel Rarer Majesteit verlof ging prof. Blok daarna, van den kansel gedaald, over tot de plechtigheid der promotie en las deze in het Latijn voor, aldus luidende: Regina nostra: Lubenter in me recipio provinciam, quane mihi dedil Senatus Academicus, ut in Maicstatem Tuam summos in iuri6 disci- plina honores honoris causa conferam. Accipiat igitur Maiestas Tua quod Ei pr< insignibus meritis iuslum praemium debe- tur: Quod bonum felix faustiimque sit. Pro poteslate Lege nobis concessa, ex aueloritate mea amplissimique Senatus Academici con sensu et nobilissimae Facultati9 Iuridicaé decrelo: ego Te, Reginam Wilhelminam Helenauri Paulinam Mariam Principem Arausionen- sem iuris Doctorem honoris causa died1 creo renuntio, tribuoque Maiesfa/ti Tua® quicquid iuris atque honoris vel hic vel alibi locorum, sive lege sive longa consuetudine, rite creatis iuris Doctoribuf haberi concedique solet. Het is het recht het voorrecht vaa den promotor aan deze formule eenige woorden toe te voegen, ten einde in het licht te stellen, wat Óen Staat heeft bewogen Uwer Majesteit het eere-doctoraat in de rechtsgeleerdheid te verleenen, zeide spr. De Senaat heelt gemeend, dat hij aan óe gevoelens van piëteit en dankbaarheid, dd® ieder onzer voor den grooten Stichter det, Hoogeschool koestert, niet beter uiting kon geven, dan door U, zijn nazaat, de grootst®' eer te bewijzen, waarover de Senaat b®- schikken kan. Hij heeft gezocht naar een middel om" Uwer Majesteit duidelijk te maken, hoe dé woorden, door U op 21 Juni 1905 in dé sen aaskamer der Academie gesproken, nog steeds weerklank vinden in onze har ten. Gij hebt Uzelve toen gelukkig gepre zen er op te mogen wijzen, dat de bandeiï door haar Stichter tusschen Leidens Hooge school en het Huis van Oranje gelegd, nim mer zijn verslapt. Het eerbetoon thans aan U, en uitsluitend aan U, gebracht, slrekke Uwer Majesteit ten bewijze, dat de Leidsche Universiteit, steunende op dat Koninklijk woord, zich nog altijd beschouwt als de Academie der Oranjes, en dat zij van haar kant, wat zij kon, wilde doen om dien band te stevigen. Doch zij zou daartoe dit middel niet hebben mogen kiezen, wanneer daar voor geen andere grond aanwezig ware ge weest dan het vervullen van een plicht van piëteit tegenover Prins Willem en het beloonen van onze innige aanhankelijkheid en genegenheid voor U en Uw Huis. Want de Academie is hot bovenal aan hare waar digheid verplicht het eeredocloraat van des te meer waarde, nu het zoo zelden wordt toegekend, uitsluitend te verleenen aan hen, wien dit om hunne verdiensten toe komt. Zoodanige verdiensten heeft de Senaat bij Uwe Majesteit aanwezig geacht op het ge bied van het recht. Zij betreffen niet de theorie van een bepaald onderdeel van het! recht, neen zij liggen op het terrein van de practijk, in Uw streven om het recht zoowel in de binnenlandsche al6 in de bui- tenlandsche betrekkingen te verwezen lijken. Met name rijst als van zelf voor ieder dé (herinnering aan den tijd, toen het lot vin ons volk was saamgeweven met de wijze, waarop Nederland den weg des rechts zo»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1925 | | pagina 1