VOOR DE JEUGD
jk.
LEIDSCH DAGBLAD
No 6.
Zaterdag 7 Februari
Anno 1925
•2:
Grijspootje.
V s
V
DE AVONTUREN VAN EEN VELDMUIS
Naar bet Engelfich va® Paul Ooswit*.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VU.
ïoen ik wakker werd, was bet al laar m
den morgen. Ik was vrij stijf, hetgeen niet
te verwonderen viel na mijn nachtelijke
zwempartij. Ik maakte toilet en hing mijn
taschje over den schouder. Do mais was
heel week geworden eD gezwollen van het
vocht. Ze was niet eens meer geschikt voor
een Kat, laat staan voor een Muis. Ik
schudde mijn taschje leeg en begreep, dat
mijn kansen voor het laatste wenkbrauw
haar van Bruinoogje al heel slecht ston
den. Toen herinnerde ik mij plotseling het
baar van Roodsnor.
Ik had veel voor hem gedaan en ver
diende er voor beloond te worden. Zijn
haar zou zijn schuld afdoen. Stel je ech
ter mijn schrik voor, toen ik zag, dat het
heelemaal verkleurd wasHet was nu niet
bruin èn mooi stijf meer, maar groezelig
cn slap als gekookte macaroni. Natuurlijk
kon ik het nu niet gebruiken.
Woedend wierp ik het weg en schopte
de mais naar alle kanten. Alle ondeugende
muizen-scheldwoorden, die ik maar beden
ken kon, kwamen over mijn lippen. Plot
seling hoorde ik een stem.
„Zeg, wat is dat voor spelletje? Mag ik
meedoen?" vroeg iemand. Het was c«n
groene Hagedis, die heelemaal gevlekt
was Zij zat vóór de opening in den boom
en keek mjj verbaasd aan.
„Wat een grappige bokkesprongen",
ging zij voort„ik heb nog nooit zoo iets
gezien. Wat doe je eigenlijk?"
„Ik ben boos", antwoordde ik kortaf.
„Zoo, ben je boos? Wat scheelt er aan?"
Zij kwam nog dichterbij
„Och, met het verkeerde been uit bed
gestapt."
De hagedis keek naar de opening in den
boom. „Zoo, heb je daar geslapen?" vroeg
zij. „In mijn huis? In het vervolg ben ik
liever zelf thuis als er gasten bomen Ik
ben nogal ouderwetsch op dat punt."
„Ik wist niet
„Zoo, denk je soms, dat het prettig is,
mijn nest zoo overhoop te vinden? Ik zal
maar eens beginnen mijn bed op te schud
den."
„Ik zal alles wel weer netjes in orde ma
ken", antwoordde ik, in de hoop goede
vrienden met de Hagedis te worden. „Het
i6 maar een beetje mais, het hindert wer
kelijk niet."
Zij trok zich in een hoek terug, terwijl
ik aan het werk ging. Ze zat daar met ge
kruiste voorpooten en half-g-esloten oogen,
„Kijk", zei ik, tóen ik klaar was, „alles
ziet er nu weer netjes uit. Het spijt me,
dat ik zoo vrij was, maar alles is weer in
wde."
Zij inspecteerde de zaak, zonder echter
een woord te zeggen Ik zei ook niets meer
„Dat is geen onaardig taschjo", zei zij
na. een poosje. ,,Wat kost het?"
„O, het is nogal duur, bet kost heel wat
of liever: hetr zal heel wat moeite kosten,
vóór ik het betaald heb, als ik dat ooit
kan rr"
„Mij verkoopt niemand iets op die ma
nier", viel ze mij in de rede. Ik zou het
anders ^vat graag willen, want ik heb een
nieuw- dennenaalden-karpet noodig en ook
een voordeur. Het is zoo lastig, als je geen
voordeur hebt; iedereen komt dan ach
ter in."
„Dat zou ik de voordeur noemen", zei
ik, terwijl ik naar de opening wees, waar
door ik 's nachts was binnengekomen.
„Het komt er niet op aan, hoe je bet
noomfc", antwoordde zij, de schouders op
halende. „Het maakte, geloof ik, toch niet
den indruk van een deur op je."
Iedereen moet toch zoo binnenkomen",
waagde ik het te zeggen.
„Dat is het juist", mopperde zij. „Daar
om uocm ik hoc een achterdeur. Iedereen
komt er door binnen en iedereen doet pre
cies, waar bij zin in heeft, krabt gaten,
gooit vieze, natte mais op den grond
„Gocien morgen", zei ik haastig. Ik vond
bet veiliger niet weer op dit onderwei
terug te komen.
„Goeien morgen", antwoordde de Hage
dis. „Het spijt me, dat je niet kunt blij
ven. Voor logies ben je me f 1.50 schuldig.
Ik kan wisselen/'
„Ik geloof, datik mijn beurs verloren
heb", zei ik verlegen
Zij gaapte sleobts en ik maakte mij haas
tig uit de voeten. Ze riep me nog achterna,
of ik soms weg ^noest om mijn taschje te
betalen en daarom zoo'n haast had. Ik
gaf echter geen antwoord meer.
Nu moest ik Bruinoogje zoeken en haar
laatste werkbrauwhaar zien te bemachti
gen. Ik kreeg hoofdpijn, als ik er aan dacht
Alle mais was wegwat kon ik haar nu in
ruil er voor aanbieden
Ik dwaalde net zoo lang door het bosoh,
totdat ik wat boschbessen vond. Ik at er
een paar en dronk den dauw van de bla
deren. Het was werkelijk een smakelijk
ontbijt en het knapte mij heelemaal op.
Op eens hoorde ik vlug getrippel en ver
stopte ik mij onder de struiken. Een jong
Konijn met groóte oogen kwam aange
sprongen. Hij bleqf zóó plotseling staan,
dat ik piepte van schrik. Onmiddellijk stak
hij zijn ooreh op en weg wa-s hij in drie
groote sproDgen
Het aripe ding was erg verschrikt. Ik
kwam uit mijn schuilplaats te voorschijn
en riep hem, maar hoewel hij wel honderd
maal grooter was dan ik, durfde hij eerst
niet dichter zij komen. Eindelijk, toen ik
hem verteld had, dat ik heelemaal alleen
was, kwam hij ook onder den struik.
„Is er werkelijk niemand?" vroeg hij
angstig.
„Nee, werkelijk niet," antwoordde ik.
„Ik heb alleen maar een groene Hagedis
gezien, sinds ik wakker werd."
„Heb je die opgegeten?"
„Nee, natuuilijk niet Zij zou mij eerder
openen."
„01"
„Zeker! Ze was boos en onaangenaam
alleen omdat ik haar geen nieuw speU
letje kon leeren."
„Ik weet een massa nieuwe spelletjes,"
zei het Konijn op zijn gewonen haastigen'
toon en hij begon er mij dadelijk een paai1
te leeren Ik bood hem een blad aan. waar
aan hij begon te knabbelen
„Heb je 't gehoord van den Vos?" vroeg
hij onder het eten door.
„Van Roodsnor?"
„Ja; zijn zoon gaat trouwen; hef is eenig.
Eiken avond trekt de malle jongen zijn
nieuwe ja? aan en. brengt zijn meisje een
bouquet wilde orchideeën. Iedereen praat
er over in het bosch."
„Is het een lief meisje? Hoe heet ze?"
„Eén vraag tegelijk alsjeblieftI Zij is de
dochter van Slimsnuit en heeft een prach-
tigen staart Maar daarmee is ook alles van
haar gezegd. Sommigen vinden een langen
staart mooi," ging hij voort, „maar ik vind
'm heel lastig
„Ik ook," stemde ik toe, terwijl ik zag.
boe het Konijn met zijn klein staartje
trachtte te kwispelen.
„Bovendien zijn (i heelemaal uit de
mode." ging hij voort
„Ja, maar vertel mij nog eens wat van
den Vos," zei ik, terwijl ik naast hem ging
zitten
„Ik weet heuich niets meer van hem. Al
leen daf hij vannacht in het Kippenhok ge
weest is."
Het Kippenhok deed mij aau Glinster-
oogje de maïs en het taschje denken.
„Zeg," begon ik, terwijl ik probeerde
kalm te blijven. ..Ik moet het laatste haar
hebben van Ik zag echter, dat het
Konijn niet luisterde. Het bleek, dat ik goed
opgemerkt had. want hij riep op eens uit:
„0. wat een lief taschje heb je daar!
Waar heb je dat vandaan?"
„Het is een soort cadeautje, antwoordde
ik. „Toe zeg, ik vind je erg aardig. Wil je
mij iets als een herinnering aan onze ken
nismaking geven? Ik zou zoo graag een
vlok van je haar willen hebben."
Hij knikte toestemmend en liet mij het
haar voorzichtig uittrekken. Daarna wilde
ik het veilig in mijn taschje opbergen. Ik
was in de wolken van blijdschap.
„Stel je echter mijn verwondering voor,
toen mijn taschje heelemaal gevuld was met
groene bladeren Zij zochten reeds naar alle
kanten een uitweg Ik zag ze groeien Een
groote, groene halm stak er al uit Het was
bepaald een wonderplant. Het Konijn gaf
-een gil van schrik en was in twee sprongen
verdwenen.
Ik trok de wonderplant haastig uit mijn
taschje, maakte een kuil in den grond en
stopte haar er in Nee maar. zóó hard als ze
groeide 1 Er kramen al bloesems aanl Ze
bloeide volop, had al vruchten Het zaad
werd rijp en viel op den grond, dien het als
met een gouden tapijt van maïs bedekte.
De plant groeide uit haar kracht, verwelk
te en stierf, terwjjl ik haastig mijn laschje
vulde met de overheerlijke mals Wat een
traktatie voor Bruinoogje! Nu moest ik nog
slechts den weg naar de theevisite vinden
aan de deur kloppen en aan het lieve
mpisje haar moeder en de verdere familie
vragen
„Mag ik binnenkomen?"
(Wordt vervolgd).