Wat Flora droomde. Frederfk de Groote. Na lag er achter de schuur een hoop boonenstaken, die met matten bedekt wa ren. Vlug kropen de kinderen daaronder om rich te verstoppen. Eindelijk echter werden zij door den tuinmansjongen, die hen achter de schuur had zien vluchten, aan George verraden en bracht deze Tante Betsy's boodschap over, dat jongejuffrouw Dora Mackenzie gekomen was en de jongedames onmiddellijk naar het kasteel moesten te- nigkeeren. Lizzy balde haar vuist. „Zoon spook!" zei ze boos. „Dat is al weer een dag door haar bedorven!" „Ik weet wat, Nan," zei Lizzy, terwijl de kinderen onwillig hun 9chreden huiswaarts richtten, „we moeten een middel verzinnen om hieraan te ontkomen. Ik heb er nou meer dan genoeg van! We zullen er een eind aan maken door eiken keer, als Dora Maekenrie komt en Tante Betsy ons laat roepen, weg te loopen en ons te ver stoppen." „Het helpt toch niet," zei Nan somber. „Er is altijd wel iemand, die het ziet en ons verklapt" ..Dan moeten we een geheime schuil plaats uitvinden," zei Lizzy, terwijl zij haar voorhoofd fronste, „en er niemand iets van vertellen. Ook moeten we er alleen heen gaan als we Dora ontvluchten willen. Wat feg je van mijn plan, Nan?" „Prachtig!" zei Nan. En op den terugweg naar het kasteel probeerden de kinderen alle mogelijke plaatsen te bedenken, waar zij zich konden verstoppen, zonder dat George, de huis knecht, Perry, de tuinman, of Pim, de tuin mansjongen, hen zien zou. HOOFDSTU K III. Een ontdekking. Mijnheer Gordon was mijlen ver in het rond eigenaar van het terrein om het kasteel en een groot gedeelte van het landgoed was heelemaal woest en eenzaam. H*t kasteel lag midden in een onafzienbare vlakte, die hier en daar door dichte den- nenbosschen afgewisseld werd. De klnder- rcn mochten zooveel ronddolen, als zij wil den, zoolang zij maar in het gedeelte van het goed bleven, dal afgezet, was door een heel hooge schutting met scherpe punten om stroopers andere indringers te belet ten er over b« klimmen of toegang tot het terrein te verkir.gi.'l». Daar er dikwijle vag >- bonden en stroopers in de buurt rondzwier ven, die met een strik eenige der fazanten van mijnheer Gordon trachtten te bemach tigen, werden dc kinderen gewaarschuwd, zich nooit buiten de omheining te wagen. Eenige dagen na Dora Mackenzie's laat ste bezoek, waren Lizzy en Nan ijverig aan het zoeken naar een verborgen plekje, waar heen zij konden vluchten, zoodra de onwel kome gast weer verschijnen zou. „Wat is er aan den anderen kant der om heining?" vroeg Nan op een middag, toen zij met haar vriendinnetje door 'het park liep, haar neus tegen de hooge schutting drukte en tusschen de planken door trachtte te gluren. „Ik weel het niet," zei Lizzy onverschil lig; „ik denk hei." „Heb je dat dan nooit onderzocht?" riep Nan verbaasd uit, die zich niet kon voor stellen, dat je eigen vader een landgoed bezat en je dit niet door en door kende „Er is geen doorgang om aan den ande ren kant te komen," zei Lizzy. „Ik heb nog nooit een poortje in de schutting ontdekt en ze is hoog en met scherpe punten bezet, om den stroopers te beletten er over heen te klimmen. Dat heeft Vader mij verteld." „Laten we eens gaan kijkeu, of we Prik kels kunnen vinden?" zei Nan plotseling, terwijl zij naar een verloren hoekje in ae nabijheid van den stal liepen. Prikkels was een geliefkoosd stekelvar ken, dat in een oud kippenhok verblijf hield en als hij zich wilde vertoonen, uit de hand van de kinderen at. Zij kwamen bij het hok en Lizzy ging er in. Zij bukte zich en tastte in de donkere hoeken, waar Prikkels zich gewoonlijk verstopte. Zij lag met haar ge zicht naar den grond gekeerd op wat afval en trachtte het stekelvarken uit zijn schuil plaats te lokken, toen zij Nan plotseling hoorde roepen: „Liray, Uzzy, kom een^gauw kijken, wat «wonden tabl" Lizzy sprong op en rende naar de schuur om bij Nan te komen, die eveneens op haar knieën lag en met bevende handen de wilae rozen- en bramentakken wegtrok, die tegen de schutting langs den stal opkropen. „Het is een deur, Lizzy!" riep Nan tril lend van opwinding uit. „Kijk, zie je h«»t kleine scharnier? Gauw, help me die ake lige takken wegtrekken! O, is dat niet leukl?" Lizzy knielde nu naast Nan en geduremie eenige minuten trokken de beide meisjes met ingehouden adem aan de doornachtige takken, zonder daarbij op krabben of woe den te letten. „Nan, het is, o het is werkelijk een deur, ©en klein deurtje!" riep Lizzy uit, ter wijl ze met bloedende vingers een lak weg trok. Het was inderdaad een deur van ruim een halven meter hoog en de opening was juist groot genoeg om op handen en voeten er door'te kruipen. Het duurde niet lang. of de gretige kinderhanden konden er don grendel afschuiven, waarop de kleine deur naar buiten open ging Achter elkaar kropen zij er door en kwamen aan den adderen kant van de geheimzinnige schutting. „Doe de dour achter ons dicht, Nan," riep Lizzy; „Perry of een ander mocht er eens langs komen en haar open zien vtaan. Ik geloof werkelijk, dat we eindelijk een schuilplaats gevonden hebben!" De beide meisjes stonden op 'én keken om zich heen. Zij bevonden zich op de hei én wel op een plek, waar zelfs Lizzy, die op Pitairlie geboren en getogen was, heele- maal vreemd was. Het was een woest, on herbergzaam gedeelte. Vóór hen in de verte verhief zich een heuvelrij en links ging de hei in een groep boomen over. Voor het overige strekte zich zoo ver het oog reikte de eenzame hei uit. „Laten we nu op ontdekking uitgaan," zei Lizzy. „Eerst zullen we eens kijken, wat dat voor boschje is." Hand aan hand renden zij nu over de hei naar den groep boomen en kwamen in een aardig boschje, waar wilde sleutèlbloe- men bloeiden en woudduiven in de takken' boven vhun hoofden kirden. „O," riep Nan, „is het hier niet precioö Sprookjesland? Kijk, hier zijn sleutelbloe men, Lizzy, en beelderige bosoh-anemonen. O etj. kijk eens daar zie ik water glinsteren! Laten we eens gaan onderzoeken, wat het is!" De kinderen liepen langs den met mos begroeiden over. Vóór hun voeten strekt© zich een waterplas uit, welke glinsterde in den zonneschijn. „Een meer!" riep Lizzy opgewonden uit „En kijk, Nan. er is een eiland midden in een boscheiland, waarvan je in de boe ken lee6t. 01 Zou je niet dolgraag op dSLt eiland willen komen? Ik zou wel eens wil len weten, of het meertje te diep voor ons is, om er doorheen te waden. Zou dat niet leuk zijn?" Nan leunde legen een boomstam en keek in het heldere water. „Hier ziet het er niet diep uit, Lizzy, maar ik geloof toch niet, dat het veilig zou zijn er doorheen te waden in het midden is het misschien dieper en dan zouden we verdrinken." „Misschien is er wel ergens een boot," zei Lizzy nadenkend. „Laten wij er eens omheen wandelen om te kijken." (Wordt vervolgd D. B. Floortje was een kleine ijdeltuit. Als ze met Moeder uitging, keek ze in alle ramen naar haar eigen kleine figuurtje. En dari zag ze. hoe aardig haar de witte jurk en de I groote flaphoed met.de klaprozen st,ond. En I ze zag hoe keurig haar blonde haren onder den hoed uitkwamen en over haar rug hin gen als.zachte zij on zo zag do stevige beentjes met de keurige witte kousjes, die zonder een enkel rimpeltje er ir om die beentjes sloten en in een paar sn< rijre lak schoentjes verdwenen. En Floor 'on^ zichzelf het mooiste meisje uit hel beelr dorp. Als ze haar zin had gekregen van Moe der, had ze ook nog een rood zijden parasol meegenomen, Maar Moeder had haar uitge lachen en gezegd, dat ze zoo heusch mooi 0 genoeg was, en dat ze van die parasol niets dan last zou hebben. En daar stapte ze nu n heen en vond het toch wél erg jammer, dat ze de parasol niet had. o 's Avonds in haar bed moest ze er ook nog aldoor aan denken. En zoo denkende viel ze in slaap en droomde. Ze Liep op het d Kerkweggetje tusschen de roggevelden en de r groene heggen. De zon was al lang onder- h gegaan en de maan kwam juist boven de toppen van de boomen uitkijken. Maar ai Floortje had nog altijd de roode parasol bo- ei ven haar witten flaphoed met de klaprozen. Daar kwamen op eens uit de rogge vier n meisjes aangeloopen. Floor kon eigenlijk niet goed zien, of ze liepen of dansten, 't leek eigenlijk meer op zweven, want haav voetjes raakten nauwelijks den grond. Ze hadden geen hoed op de lange haren, die i los hingen en als zilver glansden in de ma- n nesttal en. Haar jurkjes waren van zij, zoo >i fijn, dat het wel spinrag Leek en hun armen en voetjes waren heelemaal bloot. Wat wa- ren dat voor kindertjes? Floor wist nief, e wat ze ei; van denken moest. En het aardig- 0 sie was. dat de- meisjes recht op Floor af- =t kwaraeD en vlak voor haar bleven staan. „Dag!" zei Floor. „Dag!" zeiden de kindertjes. „Waar komen jullie vandaan?" e „Uit de roggehalmenl" „Uit de roggehalraen?" vroeg Floortje ver- ;j baasd. „Hoe kan dat?" f „Omdat we elfénkindertjes zijn. en in de e> roggevelden leven, Hoor je niet dat suizen a en ruischen in 't graan? Dat zijn allemaal o, elfenkindertjes. die spelen en stoeien en zin- gen. Ze moeten ook wel werken. Alle dier- tjes, die tusschen de rogge leven, alle bloe- u men, die er tusschen groeien, kennen ons e heel goed, omdat wij ze helpen, als ze in r( nood Verkeeren!" gj „Maar," zei Floortje. „hoe kom jullie dan buiten het roggeveld?" 0 „lederen nacht mogen er vier van ons p een wandeling door de menschenwereld ma- ken. Dan kunnen de menschenkindertjeï ons zien en met ons praten. Maar gewoon lijk liggen ze dan in hun bedjes en stenen-' e en zoo komt het, dat ze ons zoo heel zelden 2 te zien krijgen. Maar wat is dat voor een 1 raar rood ding boven je hoofd? Is dat een f bloem?"; ,,0. neen!" zei Floortj^ nuffig. „Dat is r mijn parasol. Die steken wij menschenkin- 7 dertjes op voor de zonnestralen!" m .Ja maar.er is nu geen zon!" c Floortje had de parasol recht omhoog ge- ie stoken om haar beter te laten bewonderen? en nu kwam de wind en blies met ziin bolle n wangen juist onder de parasol. Floortje e schrok van dien ruk. liet de parasol los en daar ging ze de lucht in en bleef omgekeerd c aan een telegraafdraad hangen. K „O, een schommel!" riepen de elfenkin-i dertjes en wip gingen ook zij de hoogte in, licht als veertjes en met haar viertjes spron- >i gen ze in de parasol, die zachtjes door den v wind been en weer geblazen werd. De ba- u ren fladderden heen en weer als lichtstraal- c tjes. Floor stond er stil naar te kijken, zóó a mooi was het. w „Kom ook, kóm ook!" zongen 'de elfjes. Ach Floortje wilde wel graag, maar zei kon niet zooals de elfenkindertjes omhoog ;i zweven. Toen kreeg de wind medelijden mei haar. Hij blies zijn wangen zoo bol hij kon en toen blies hii Floor ook in de parasol Met een plof kwam ze terecht naast de el-k fenkinderfjes. Maar toen gebeurde er iets heel ergs. Floor, die veel zwaarder was. zakte door de parasol heen. en kwamk met een bons werd ze wakker! ti He. gelukkig! Ze lag in haar bedje en 'te was maai een droom. Maar Floor vroej nooit meer ora de roode parasol. Ze was ze ti ker bang. dat zij echt weg zou waaien. Ei i« in de winkelruiten keek ze ook niet meer d De elfenkindertjes waren toch immers vee i! mooier dan zij. 2 I redorik de Groote, Koning van Pruisen, l stelde veel prijs op een rustig gebruik var den tijd Toén hij de regeering aanvaardde gal -hij zijn kamerdienaar streng bevel, heit 1 eiken morgen te -i«r uur te wekken. De kamerdienaar, die wel wist. dat 4 1 Koping het meende, als hij iets zei, kwan dit bevel stipt na. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 18