De Kl uizenaar van Far-End, No. 19812 LEIDSCH OAGBLAD, Vrijdag 10 October Tweede Blad. Anno 1924. BINNENLAND. Begrafenis-Onderneming KEEREWEER TWEEDE KAMER. FEUILLETON. Begrafenis van Staatsraad prof. mr. J. Oppenhelm. Bjj do begrafenis van Staatsraad prof. Oppenheim, gisterenmiddag te 's-Gravenha ge, waren, behalve de reeds door ons ge noemden, tegenwoordig de gezant jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, de oud-secre- taris-g ener aal van het Dep. van Buitenl. Zaken mr. B. J. H. Pattjn en de secretaris generaal van het Departement jhr. mr. A. M. Snouck Hurgronje, de administrateur, chef van de afd. Juridische Zaken van het Dep. van Buitenl. Zaken mr. W1. C. Beucker Andreae, administrateur, chef van de afd. Kunsten en Wetenschappen bjj het Dep. van Onderwijs mr. Duparc en de referen daris brj dat Dep. jhr. mr. De Jong©, de voorzitter van het Intern. Inter-mediair Instituut mr. Loder, lid van het Permanente Hof van Intern. Justitie, en de secretaris van dat instituut mr. Krabbe, benevens den directeur mr. Torley Duwell, de raadsheer in bet Haagsch Gerechtshof mr. Van Sloo- ten. de president van de Haagsche recht bank mr. Du Mosch, de rechters in de Rotterdamsche rechtbank mrs. Canes en Warren, de president van Je Dordtsche rechtbank mr. J. Limburg, de secretaris generaal van het Dep. van Arbeid mr. Scholtens, de landsadvocaat mr. J. H. Tel- ders en de kantonrechter de 's-Gravenhage mr. Hollander; mr. Jonker namens de Ver. van Nederlandsche gemeenten (de voorzitter, mr. Fockema Andreae, burgemeester van Utrecht, was verhinderd), de directeur van het Kabinet der Koningin, jhr. mr. Van Tets, de oud-vice-president van den Raad tan Nederl.-Indië, dr. E. Moresco, de grif fier van den Hoogen Raad, jhr. mr. Van Panhuys; het Israëlietisch Seminarium wa9 vertegenwoordigd door den rector, dr. Wa genaar en den raadsheer in den Hoogen Raad, mr. L. E. Visser, het NederL Israëlie tisch Kerkgenootschap door de heeren A. Simon3 Mzn., voorzitter van het Israëlietisch kerkbestuur te 's-Gravenhage dr. Sluys. Verder waren er deputaties van het bestuur van de afdeeling 's-Gravenhage van de Maatschappij tot Nut der Israëlieten, van het bestuur van De Joodsche Invalide en van de Israëlietische gemeenten in het Synagogaal ressort Groningen. Nog waren aanwezig de hoofdredacteur van de „N. R. Ct." mr. G. G. van der Hoeven, de eere voorzitter van den Ned. Journalisten Kring Joar. L. J. Plemp van Duiveland, de voor- zittor^ van de Haagsche Journalisten Ver- eeniging mr. J. J. van Bolhuis, en nog tal van oud-leerlingen uit alle deelen des lands. Nadat de kist in de groeve was neer- felaten, sprak de rabbijn Van Gelder een ort woord, waarna Prins Hendrik de eerste schop zand op de kist wierp. Opperrabgn Van Loen en de minister-president jhr. mr. Ruys de Beerenbrouck volgden onder meer en toen de beurt aan den Groningschen hoogleeraar prof. dr. B. Svraons was. hield deze de volgende rede: De ontslapene heeft beschikt, dat aan zijn groeve geen redevoeringen gehouden zouden worden, tenzij zijn vrouw het ge- wenscht vond, dat één van de drie perso nen, die hijzelf genoemd heeft, een kort woord 9prak te zijner nagedachtenis. Eén van deze drie, zijn vriend sinds 45 jaren, was spr., de anderen waren prof. Van Vollenhoven en prof. Eysinga, twee van zijn meest geliefde leerlingen. Daar mee gaf de ontslapene blijk van zijn liefde voor zijn leerlingen. Spreker voldeed aan den wensch van de weduwe, die hem verzocht zich te kwij ten van deze zware taak, niet alleen zwaar, omdat hij voor zoovelen moest 3preken, maar vooral omdat hij stond aan de groeve van een groot Nederlander. Diep ontroerd staan wij hier, zeide spr.; diep ontroerd, maar niet verslagen. Immers, wanneer wij uitschakelen het laaUte pijn lijke halve jaar, dan mogen wij zeggen, dat Oppenheim een gelukkig, een mooi leven gehad heeft. Gelukkig; ik vermoed, dat hij zelf dit niet. zou toestemmen, maar voor wie hem mocht jadeslaan was zijn leven inderdaad geluk- Zijn huiselijk leven, naast een hoogstaan de vrouw en geliefde kinderen, was harmo nisch, en ook zijn ambtelijk leven was ge lukkig. Begonnen als journalist werd hij vervolgens leeraar, secretaris van Gronin gen, opvolger van mr. Tellegen, vervolgens van iemand minder dan Buys en eindelijk lid van het hoogste Staatscollege, den Raad van State. Men zal moeilijk kunnen tegenspreken, dat de glansperiode van zijn leven het Leid- sche professoraat was van 18931907. Ik heb het meegemaakt hoe hij er tegen op zag, om van Groningen naar Leiden over te gaan. Zouden zijn eigenaardigheden, zijn hebbe lijkheden, waaraan men in Groningen ge woon was geraakt, ook gedoogd worden op de deftigen katheder van den deftigen Buys? Oppenheim was luidruchtig, levendig, weinig gesoigneerd; dat ging in Groningen, zou het ook in Leiden gaan? Het waren dagen van bangen Iwijfei. Maar het heeft Oppenheim geen moeite ge kost Leiden te veroveren. Hij doceerde geen staatsrecht; hij leefde staatsrecht. Hij wist met zijn scherpen juridischen blik en zijn warme, menschclijke gevoeligheid dc sympathie van zijn leerlingen te wekken; als leeraar was hij zonder weerga en on verminderd zijn werkzaamheid ten bate van het Jodendom, zal hij dan ook in de eerste plaats voortleven als professor Oppenheim. Onder alle mooie dingen, die hem ten deel gevallen zijn in zijn gelukkige leven, moeten er drie in het bijzonder genoemd worde; in de eer9le plaats, dat zijn zooa, zij het dan lijdelijk, in zijn faculteit be- noemd werd, ten tweede, dat hem het eere- docloraat in de Staatswetenschap werd ver leend; en in de derde plaats heeft van alle eervolle Regeeringsopdrachten, die hem ge geven werden, geen hem meer vreugde go- sohonken, dan de benoeming döor zijn ouden vriend Gort van der Linden lot cu rator der Leidsche Hoogeschool. Hij is niet overmatig lang professor g>. weest: acht voorbereidende jaren in Gro ningen, veertien jaren van vervulling in Leiden. Toen is hij afgetreden, omdat hij voelde, dat het niet meer ging. College geven zooals hij deed, waarbij elk college een krachtproef was, kon niet worden voortge zet op den duur. Daarna is hij lid van den Raad van State geworden. Dit was geen „AufsLieg"; de overgang van het Rapenburg naar het Buitenhof was geen grootere eer; hij heeft Oppenheim afgevoerd van zijn levenstaak. Het geluk, dat de overledene in zijn leven had, is hem niet in den schoot ge vallen; hij heeft er voor moeten werken. Zeer terecht heeft de „N. R. Ct." van henl getuigd, dat Oppenheim niet philosofisch was, maar wijs bij intuïtie; hij had een wonderbaarlijken kijk op menschen en het vermogen om met verwonderlijke snelheid door te dringen lo"t de kern der zaken, waarin hij zich verdiepte. Hoe Iaat het zich anders denken dan dat hij bestormd werd met vragen om advies? En zooals hij zijn adviezen gaf, wist hij vertrouwen in té boezemen. Hoe groot de invloed van Oppenheim geweest is in alle vertakkingen van het openbare leven, valt moeilijk te schatten; hij is nooit lid geweest van eenig Regee- ringslichaam, maar zijn invloed achter de schermen was buitengewoon en deze laat zich niet onder woorden brengen. Oppenheim wa3 een trouw man, niet al leen tegenover zijn familie, ook tegenover zijn vrienden, zijn jeugd, zijn geloof. Hij heeft nimmer getracht zijn Jodendom te verstoppen; integendeel, hij voelde het al3 een trots, hij afficheerde het. Het was bij hem niet de behoefde aan een religie in vasten vorm, het was voor hem in de eerste plaats een kwestie van ras, een over tuiging, die hem bond aan zijn jeugd en innig verweven was met de piëteit voor zijn ouders. Het was dezelfde liefde, die hij heeft toegedragen aan den Groningschen burge meester Van Royen, die hem „ontdekte"; dezelfde liefde, die hij koesterde voor zijn leermeester mr. Tellegen. Oppenheim wilde het liefst sterven in de synagoge op den Grootcn Verzoendag. Bijna is deze wensch in vervulling gegaan. Zich wendend tot den zoon van den over ledene, verzocht hij dezen bij zijn moeder, de hoogstaande vrouw, met wie prof. Oppen heim in innig, voorbeeldig huwelijksleven verbonden was, de tolk te zijn van allen en haar le zeggen, dat, hoe sober ook deze uit vaart geweest is, een uitgelezen schare van Nederlandsche mannen aan haar overleden echtgenoot de laatste eer heeft bewezen. Met de verzekering, dat de nagedachte nis van Oppenheim bij allen zal voortleven als de herinnering aan een groot, een knap en een wijs, maar vooral een trouw man, eindigde spr. Nadat velen door het werpen van aarde op de kist de laatste eer aan den doode hadden bewezen, dankte de zoon namens de familie, waarmede de plechtigheid ge ëindigd was. RECLAME. CREMATIE, AUTO-TRANSPORT OPGtKILHl 1871 AALMARKT 10 TELEF. 801 7797 (Vervolg van gisteren) Drieploegen-steisel. Aan de orde is het wetsontwerp lot wij ziging van eenige artikelen der Arbeids wet 1919, waarvan de bedoeling i6 defini tief het drieploegen-steisel toe te laten in de vol-continu-bedrijven. De heer VAN DER WAERDEN (S. D.) herinnert er aan, dat hel elhisch-sociale argument den doorslag gaf bij de beslis sing over het drieploegen-steisel, dat de minister nu weer wil toelaten uit vrees voor de concurrentie van het buitenland. Spr. erkent het gewicht van dit laatste ar gument, maar z. i. maakt het deze belang rijke wijziging niet absoluut noodzakelijk. Hij wijst op de onrust, die gewekt is door de plannen der kunslzijdefabrikanten be Arnhem en te Ede en op de stappen, die de heer Idenburg ten aanzien van den Zon- dagsarbeid deed. De kwaliteit der Neder landsche kunslzijdefabricage staat op een hoog peil en maakt den maatregel niet noo- dig. De ondernemingen rendeeren zonder dezen zeer goed. Verlenging van den overgangsmaatregel voor eenige jaren ondervindt bij spr. geen bezwaar. Definitief-vaststellen echter acht hij niet ge wensch t. In dien geest heeft hij amendementen in gediend. De heer KERSTENS (Slaatk. Ger. Partij) acht den achlurendag demoraliseerend voor de arbeiders en ongerijmd voor de be drijven. Hij begrijpt niét, hoe men den actyurendag heeft kunnen invoeren terwijl men wist, dat hei buitenland dien weg niet zou op gaan In dat ontwerp wordt de vrijheid voor Zondagsarbeid verruimd en aangezien spr. daartegen is, zal hij zijn slem niet aan het ontwerp kunnen geven. De heer SMEENK (A R.) zegt, dal dit ont werp velen in moeilijkheden brengt. Hij is legen den Zondagsarbeid, die juist door dit ontwerp weer wordt toegelaten. Daarnaast wil de minister definitief toe laten wat lijdelijk geoorloofd was. Het ge volg daarvan zal zijn, dat meer bedrijven thans van de nieuwe vrijheden gebruik zul len maken, vooral nu de Zondagsarbeid wordt toegestaan. Daarom slaat spr. aarzelend tegenover dit ontwerp en hij wil liever nog eenige jaren de definitieve beslissing opschorten. Zondagsarbeid acht spr. ten slotte al leen' toelaatbaar als de technische nood zakelijkheid dezen vereischt, maar wan neer dit niet liet geval is, moet spr. zich logen dien arbeid verzetten. De grootst mogelijke beperking van den Zondagsarbeid is z. i. gewenscht. Hel tweeploegenslelsel brengt hooge kosten met zich mee, maar het dricploogonstelsel neemt een krachtige rem tegen Zondagsarbeid weg en daarom blijft spr. aarzelen ten opzichte van dit ont werp. De minister moet feitelijk ieder geval op zichzelf beschouwen en vragen of de bui- tenlandsche concurrentie inderdaad zóó ernstig is, dat zij Zondagsarbeid en drie- ptoegen-slelsel noodig en onvermijdelijk maakt. De heer SNOECK HENKEMANS (C.-H.) vreest eveneens een toeneming van den Zondagsarbeid en bepleit een verlenging van den bestaanden locstand. De minister van Arbeid, de heer AAL- BERSE, begint met te wijzen op een mis verstand Dit ontwerp brengt geen wijziging in de vrijheid van Zondagsarbeid. Die vrij heid is in de wet geregeld en die regeling blijft onaangetast. Art. 22, 3e lid, rogelt dit punt reeds nauwkeurig en daarin stelt spr. geen wijziging voor. Het punt van den Zondagsarbeid ligt dus volstrekt buiten dit ontwerp. Vervolgens verdedigt spr. het ontwerp. Alles wat hij 4 jaar geleden heeft gezegd,^ handhaaft hij onverkort. De ethisch-sociale motieven zijn ongewijzigd, maar argumen ten van economischen en techniscben aard zijn thans prevaleerend. Hoe men vreesL dat dit ontwerp den Zondagsarbeid zal vermeerderen, is spr. on begrijpelijk. Spr. vermoedt eer het legen- deel. In den nieuwen algemeenen maat regel van bestuur zal eer minder dan meer Zondagsarbeid worden toegestaan. De gas- en electriciteitsfabrieken vallen hier builen, maar te dien aanzien is het onderzoek nog gaande. De Kunstzijdefabrieken hebben reeds vier jaar gelegenheid gehad om Zondags te wer ken 3'/» jaar hebben zij daarvan geen ge bruik gemaakt en daarin ligt du3 geen argu ment tegen dit wetsontwerp. Spr. blijft vóór een vierploegenstelsel en blijft hartelijk hopen, dal dit stelsel inter nationaal wordt ingevoerd. Bij wijze van overgang moest hij hot drieploegen-steisel toestaan en hij betreurt het, dat dit thans gehandhaafd moet worden. In alle landen, waarmede wij concurreeren, geldt helaas die regeling nog en dus moet spr. tot een handhaving besluiten. Mocht er verande ring komen helaas ziet spr. ze niet ko men dan zou hij zich haasten om wijzi gingen voor te stellen. In Engeland is toe gezegd dat een Arbeidswet zal worden inge diend op de basis van de overeenkomst van Washington ,dus een drieploegenslelsel. Verlenging van den overgangsmaatregel is gevraagd. Voor de industrie is het noo dig, dat zij weet waar zij aan toe is. Hei hoogovenbodrijf heeft indertijd vóór de slichting reeds gevraagd of het er op kon rekenen, dat het drieploegenslelsel gehand haafd bleef. Ware het niet met zekerheid te zeggen, dan was dit bedrijf niet begonnen. Wanneer de invoering met zes jaar werd verleend, dan kan die zes jaar van verande ring geon sprake zijn en is dus de kans op verbetering gedurende die jaren illusoir. Ten slotte herhaalt spr. dat aannemen of verworpen vaai dit ontwerp geen wijzi ging brengt in den Zondagsarbeid. De lieer SMEENK (A. R.) is niet over tuigd. Thans is de Zondagsarbeid niet in gevoerd, omdat men voorzag, dat beëindi ging der overgangsbepalingen daarin weer wijziging zou brengen. Wanneer men ech ter weet, dal het drieploegenslelsel blijft, is de toestand anders en zal men eerder tot Zondagsarbeid overgaan. De MINISTER zet nog uileen, dat het hier alleen gaat om het vol-conlinu-bedrijf en dat dat met den Zondagsarbeid niets heeft te ma ken. Hel gaat niet aan den toestand van de industrie slechter tc maken alleen om het moeilijker te maken dat Zondagsarbeid wordt' verricht. Dit is geen economisch stelsel op bouwen en daartegen verzet spr. zich. Artikelen. Art. 1. De heer VAN DER WAERDEN (S.D.) licht hierbij zijn amendement toe, dat den Minister vrijheid wil geven om vergunning te verlee- ncn voor het drieploegenstelsel. De Minister kan dan ieder geval op zichzelf beoordeelen cn zich vergewissen van de noodzakelijkheid van de gevraagde vergunning. De heer SNOECK HENKEMANS (C.H.) stelt voor den overgangstermijn met drie jaar tc verlengen. De heer DRESSELHUYS (V.B.) acht dit laatste voorstel een gansch nieuw ontwerp en heeft bezwaar dit l'improviste te beoo*- deelen. Hij kan de gevolgen daarvan niet overzien. De MINISTER kan het amendemenl- Snocck Ilenkemans niet geheel overzien. Wel is het gevolg er van, dat de termijn in art. 27 ook met drie jaar wordt verlengd en dan gaat het verder dan het wetsontwerp van den Mi nister. liet amendement-v. d. Waerden zal zeer veel moeilijkheden brengen en veel romp slomp. Het zal onmogelijk zijn daaraan ta voldoen en bovendien worden twee autori - teilen met dezelfde kwestie belast. Het ia ook hopeloos moeilijk om over ieder geval afzonderlijk overleg te gaan plegen met orga nisaties. Op die wijze is een uitvoering niet mogelijk meer. Het amendement-Snoeck Henkemans wordt verworpen met 42 tégen 41 stemmen. Vóór de Christ.-bist., anti-revolutionairen en sociaal-democraten. Het amendement-Van der Waerden wordt verworpen met 5G tegen 27 stemmen. De heer SNOECK HENKEMANS (C.-H.l zal vóór het ontwerp stemmen, omdat ver werping automatisch onmiddellijk zou ver plichten lot' invoering van het vierploegen stelsel. Het wetsontwerp wordt goedgekeurd njet 49 tegen 34 stemmen. Verschillende onderwerpen. Aan de orde zijn: 1. Conclusie van het verslag der Commis sie voor de Staatsuitgaven omtrent de mist sive van de Algemecne Rekenkamer betreft fende de besteding van de aan de Centrale Commissie voor de Internationale Tentoon - stelling le San Francisco in 1915 over de ja-, ren 1913, 1914 en 1915 toegekende subsidies. 2. Wetsontwerp wettelijke maatregelen te gen aantasting van metalen voorwerpen in den bodem door zwerfstroomen, afkomstig van de spoorstaven van eleclrische spoor- cn tramwegen. 3. Wetsontwerp goedkeuring van de op 11 Juli 1923 le 'sGravenhage getroffen voorloo- pige luchlvaarlschikking lusschen Nederland en Groot-Brilannië en Ierland. No. 1-goedgekeurd. Bij no. 2 vraagt de heer RUTGERS (A R.)" eenige inlichtingen over de regeling der koslenverdceling wanneer verschillende be-, langhebbenden bij de zaak zijn betrokken. Hier wordt een beslissing aan den Minister gelaten, die z. i. bij den rechter behoort. De Minister van Waterstaat, de heer VAN SWAAY, wijst er op, dal het hier om kleine bedragen zal gaan en dat het dus niet de moeite waard is daarvoor de bemiddeling va» den rechter in te roepen. No. 2 en 3 goedgekeurd. Crediet Handelskamer. Aan de orde is het wetsontwerp in zake het crediet aan de Handelskamer, groot f 649.000. De heer STAALMAN (V.B.) herinnert aan de lijdensgeschiedenis van de Handel9kamer. De middenstand werd door de steunverlee- ning ondermijnd. Thans is de bom verkeerd gesprongen. De middenstand mag nu door de belastingen bijdragen om het tekort te dek ken. De regeering was veel le optimistisch ten opzichte van het beleid dezer Handelskamer, hetgeen 'spr. met tal van voorbeelden toe licht. Gaat het nu aan, dat wij een aanzien lijk bedrag geven om de Handelskamer te steunen? Op de rekening komen allerlei posten voor die spr. verbazen. Was b.v. de groole aflossing wel noodig of had men er buiten gekund? Wat denkt de minister van de deposilo-cijfers? Naar spr.'s meening is het schip sterk zinkende en daarom zal de regeering goed doen te trachten te redden wat er le redden 13. Als de II. K. verdwijnt, zal geen enkel belang geschaad worden. De heer MICHIELSE (R.K.) meent, dat de Staat hier voor een verplichting staat en-het gaat er om of de Staal' than3 hel verlies ac cepteert of alsnog tracht er uit te komen met de kans, dat het grooler wordt. Verwerping van dit ontwerp heeft eigenaardige gevolgen. Het bedrag aan de Ned. Bank rnoet dan aan stonds worden voldaan cn wij weten niet of er iets van terug komt. Spr. heeft nog goed vertrouwen in de II. K. De heer VAN WIJNBERGEN (R.K.) is be reid het ontwerp te aanvaarden, omdat het doel niet is de II. K. te steunen, maar wel om grooler verlies te voorkomen voor den Staat. Dat acht hij een wijze daad. door MARGARET PEDLER. Geautoriseerde vertaling van W. E. PONT 60) Hij nam haar in zijn armen, lichtte haar bijna van den grond en klemdie haar tegen zijn borst, terwijl zijn lippen brandden op haar mond, haar hals, haar witte, gesloten oogleden en de stijve omklemming van zijn armen een physieke pijn was; maar een pijn, waarvan bet ondergaan een heerlijk heid was. „Dus dus je hebt me lief?" Zij leunde tegen hem aan, ademloos; haar slem was onzeker en haar slanke lichaam trilde van hartstocht. „Je liefhebben?'" De greep van zijn armen om haar heen was het antwoord. „Je liefhebben? Ik heb jo lief met mijn ziel en mijn lichaam, hier en wat er hierna maals komen mag. Je bent mijn aarde en mijn hemel, de beteekenis van alle dingen." Plotseling brak hij af, en zij voelde, dat zijn armen verslapten en langzaam loslieten als gelrokken door een onzichtbare macht. 1 'J zeï gloed van den harts- lociu was uit zijn slem verdwenen, die nu \vla-k en toonloos klonk. „De beteekenis van alle dingen?" Een recrade, korte lach, gesmoord, als de kreet ,1€man<i' die gepijnigd wordt. ..Dan n>bbe n de dmgen geen beteekenis m<er Sja staarde hem aan, ontael en vol ïmgs. „Garlhl Wat is er?" fluisterde zij. „Wat is er gebeurd?" Ilij draaide zich om, liep een paar pas sen van haar weg én bleef daar staan, heel stil, met gebogen hoofd, zijn o.ogen met zijn eene hand bedekkend. De zonneschijn, die door hel groene bla derdak Sijpelde, tewerde vrodijke, huppe lende plekjes van goud gp het pad en de bladeren dansten in den wind, en waar de ineengestrengelde rozetakken een opening hadden gelaten, wierp het eon bundel van heldere, trillende straten dwars door de per gola. Het scliillerde als een lichtend zwaard tusschen den man en de vrouw, alsof het hen van elkaar scheidde en ieder naar zijn eigen schaduwkant drong. Garth Bij hel hooren van haar stem liet li ij zijn hand neervallen en kwam langzaam terug naast haar. Zijn gelaat was bijna grauw en de gemartelde uitdrukking van zijn oogen deed haar pijn alsof zij door een mes ge wond werd. „Je moet trachten mij le vergeven," zei hij, heel zacht en snol sprekend. „Met geen recht ter wereld mocht ik je zeggen, dat ik je liefheb, omdat. omdat ik je niet kan vragen met mij te trouwen. Ik heb je vroe ger verteld, dat ik mijn aanspraak op de mooie, goede dingen in het leven heb opge geven. Dat was waar. En omdat ik dat weet, had ik ver weg van je moeten blijven, want ik wist, hoe hot mij gaan zou, van af het eerste oogonblik, dat ik je zag. Ik vocht er tegen in het begin, ik probeerde je niet lief te hebben. Naderhand gaf ik het op. Maar ik dacht nooit, dat.jij.ook van mij zoudt houden. Dat scheen me iets, dat, menschelijker wijs gesproken, niet mogelijk was. „Niet mogelijk? Ik zie niet in waarom." „Begrijp je dat niet?" Hij glimlachte toen. „Wanneer jij oen man was geweest, die meer dan twintig jaar onder een druk heeft j geteeld, die niets ter aanbeveling beeft in de I wereld en alleen oen bevlekte reputatie zijn levenswerk kan noemon, dan zou hij óók gedacht hebben, dat het onmogelijk was. In elk geval: ik dacht het en omdat ik zoo dacht, durfde ik mijzelf het genoegen gun nen je een .enkele maal le zien en nu en dan in je gezelschap te zijn. Misschien," zei hij grimmig, „was het oen even groole kwel ling als een genot. Ik was dicht bij je. Ik kon je zienje hand aanrakenje kleine diensten bewijzen, wanneer dal mis schien eens voorkwam. Dat was alles iots.iets heel heerlijks in ©en leven, dat geen verder dool of nut meer had. En ik dacht, dat ik mezelf in bedwang kon hou den. je nooit kon laten bemerken, dat ik je liefhad...." „Je hebt ten minste genoeg je best gedaan mij te overtuigen, dat je dat niet dood," viel zij hem bitter in de rede. „Ja, ik probeerde het," zei hij eenvoudig. „En het gelukte mij niet. En nu is het eenige. dat mij overblijft, weg te gaan. Ik zal mijzelf nooit vergeven, dat ik pijn in je leven gebracht heb ik, die zoo zielsgraag je enkel geluk zou hebben gebracht.,.. Groole Hemel," fluisterde hij hij zichzelf, alsof de gedachte bijna overweldigend was van de duizeling wek kende gedachte, „de gene be zijn. die je het geluk zou hebben ge geven!.. Hij zweeg; zijn mond vertrok zich pijnlijk. Nu kwam haar slem weer, zacht, smee- kend. „Ik zal het" je nooit vergeven, wan neer je weggaat en mij achterlaat," zei ze. ,„Ik Icaji nu niet meer zonder je, nu ik weet, dat je mij liefhebt." „Maar ik moet weggaan! Ik kan niet met je trouwenJe hebt het niet begre pen. „Heb ik dat niet?" Zij glimlachte, een zachte, wijze, wonderlijke glimlach, die diep uil haar hart kwam .even haar lippen streel de en in haar oogen bleef toeven. „Zeg mij eens," zei ze. „Ben je ge trouwd, Garth?" Hij vloog op. „Getrouwd? Dat verhoede de Hemel?" „En wanneer je met mij trouwde, zou je dan iemand een onrecht aandoen?" „Alleen jou zelf," antwoordde hij bitter. „Dan doet al hel andere er niets toe. Jij bent vrij en ik ben vrij. En ik heb je Boft" Zij boog zich naar hem toe met uitge strekte handen, om haar mond speelde nog die wonderlijke glimlach. „Toe, zeg mij nog eens hoe lief je mij hebt." Maar er kwam geen antwoord. Hij ging een stap achteruit en keek haar aan met de lippen streng op elkaar geperst. „Ik moet het je leeren begrijpen." zei hij. „Je weet niet wat je vraagt. Ik heb mijn leven schipbreuk laten lijden en daarvoor moet ik de boete betalen. Maar bij alles, wat mij heilig is, ik wil jou niet mee laten beta len 1 En wanneer je met mij trouwde, zou je dat ook moeten doen. Je zou je leven ver binden aan dat van een uitgestootene. Ik kan nooit de wereld ingaan, zooals andere menschen dat kunnen Wanneer ik het deed," hij sprak langzaam „dan zou ik vroeger of later verdreven worden, terug- gestooten in mijn eenzaamheid. Ik heb nie»« aan te bieden, niets te geven, alleen een leven waarop van het begin af aan een vloek rust. Begrijp mij niet verkeerd," ging hij voort op veel haastiger toon. „Ik l>ek!aag mij niet. ik smeek niet om je medelijden. Wanneer een man een dwaas is, moot hij er op voorbereid zijn voor zijn dwaasheid te betalen, zelfs al zou dat een levenslange boete wezen voor een dwaas heid van een oogen blik. En ik zal moeten betalen, tol den taatsten cent toe. Mijn schuld is van die soort, welke nooit door het lot wordt kwijtgescholden.'' Hij zweeg even en ging toen voort op tartenden toon: „De vrouw, die met mij trouwde, zou in die boete moeten deelen, met niij de woestijn ingaan, waarin ik leef, en zij zou dit moeten doen zonder Le welen, waarvoor zij boette, of waarom de deur van dc wereld voor mij ge sloten is. Mijn lippen zijn verzegeld en ik zal dat zegel nooit mogen verbreken. Begrijp je nu, waarom ik nooit jou. of wie ook, kan vragen mijn vrouw te worden. Sara keek hem aan met een wonderlijken blik; hij kon de uitdrukking van haar gelaat niet begrijpen. „Heb je niets meer te zeggen?" vroeg zij. „Is dat alles? „Alles? Is hel nog niet genoeg?" zei hij met een bitteren lach. „En je laat die die dwaasheid van je jeugd tusschen ons staan?" „De wereld gebruikt een harder woord dan dwaasheid." „Ik geef heelemaal niet om wat de wereld zegt. Iloe noem j ij het?" Hij trok de schouders op. Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5