Oat hielp J ANEKDOTES. nORRFSPOMPFNTIF. door C. H- Een varken over 't algemeen Is niet heel bijdehand, Maar dikke Mie van Japik-boer Is toch een slimme klant. Haan Kukleku en kip Tok-Tok Die stoorden Mietje's slaap. Ja, onder 't kuikenvolkje was Ook menig stoute knaap. Toen heeft die Mie een grap bedacht; Een masker opgezet. Weg rennen alle plagers nu; 4 Wat heeft die Mie een pretV eénzaamhead tot troost en vreugde hadden jhttmen strekken. Een bos stroo was zijn Ibed, een dronk water zijn drank, een stuk brood en soms een hard stuk kaas zijn 'eenig yoedsei. Gelukkig bleef hij de hoop koesteren, dat (toch eens zijn onschuld aan het licht zou komen, en dat dan de dag der vrijheid (voor hem zou aanbreken. Dat gaf hem a»n imoed om zelfs in de gevangenis vroolijk te (blijven. Zoo was bij gewoon zijn voedsel in drie deelen te verdeelen met de woorden: „dat zijn eieren en vruchten voor mijn ont bijt; dat het sappig gebraad voor mijn mid- .'dagmaaJ en dat is een lekker hapje voor mijn avondbrood." Deze heerlijke maaltijden genoot hij niet eeDS alléén, hij was gewoon daarbij nog een gast te noodigen. Dat was een klein muisje, zóó Hein, dat de geleerde het nooit 'zonder welgevallen kon aanzien. Eerst was dé .muis heel schuw en vreesachtig, doch toen zij spoedig bemerkte, dat de man haar geen kwaad deed, maar integendeel stuk- fjes brood en kaas voor haar bewaarde, •foerd -zij steeds vrijmoediger, en kwam tel kens dichterbij. Op het laatst legde zij alle schuwheid [tegenover den gevangene - af. Zij sHep 's nachts in de mouw van zijn jas, en vond jdat een heerlijk plaatsje, 's Morgens zat 'zij op de achterpoot en op zijn knie en knab belde aan een broodkorstje. Nu verstond de geleerde ook de taal der (dieren, en bij begreep het heel goed, ala (het muisje zich op de achterpootjes verhief jen hem toep iep te: ,,Gij zijt een reus, en ik iben maar Hein, maar gij zult eens zien, lioe spoedig ik zal groeien, en dan wordt fik misschien nog grooter dan gij." De wijze man lachte er maar eens om, [en knikte met het hoofd als het muisje zich I's avonds nog eens ophief en zei: ,,ziet gij 'niet, dat ik vandaag veel grooter en dikker [bén- geworden?" Hetr muisje werd eiken dag vroolijker én (eindelijk onmisbaar gezelschap voor den ge vangene, want weak na week verliep, en 'nog zuchtte hij in den kerker. Zelfs het ge- zei schap van zijn Heine vriendin kon hem [niet meer geheel opvrooüjken, en hoe hij ook tegen de opkomende zwaarmoedigheid 'streed, met den dag werd hij treuriger. Dat bemerkte ook het muisje, en op ze keren dag», toen het hem zoo vertrouwelijk met de schrandere oogjes aankeek, piepte het: ,,Arme reus! wat kan ik toch voor n doen? Ik word eiken dag grooter en ster ker, en er is niets, dat ik niet voor u wa gen wil. Zeg maar, waarmede ik u helpen kan?" „Ja, "gij kunt mij helpenzei hij einde lijk.. „Gij zijt zoo Hein, dat gij best door de reet onder de deur kunt doorkruipen. Ga naar het wouddaar heerscht een leeuw, én als gij mij nu drie haren uit zijn manen brengt, dan kunnen geen sloten of grendels mij weerhouden, en spoedig zal ik weer vrij en gelukkig zijn!" „Ik Hein?" dacht het muieje, „maar ik zal u toch helpen, goede reus!" en in drie dagen at het geen brood en geen kaas, tot dat het Hein en mager genoeg was naar zijn meening om door de deurreet te sim pen. Nu sprong het de gang in, de wach ters voorbij en het groene woud in. Daar ontmoette het een kat. „Lieve vriendin!" sprak het moedige kleine ding, „wees zoo goed mij naar den leeuw te brengen; ik heb hem iets gewichtigs te vragen." De oogen der kat fonkelden, doch daar het magere muisje haar geen lekker hapje toescheen, zette zij slechts een hoogen rug t>p"en~riep: „Breng mijn eerbiedige groeten aan den leeuw; ik hoop, dat de maaltijd, welke ik versmaad, hem goed moge beko men!" Treurig liep het muisje nu naar den beer. Lieve beer," zei het, „breng mij alstu blieft naar den leeuw. In mijn gezelschap zijt gij zeker van een goede ontvangst I" „Geniet maar alleen van die goede ont vangst," bromde de beer en hij keerde zich om. De muis liep nu naar den vos. „Lief vosje," zei zij, wees zoo goed en breng mij naar den leeuw." De vos schudde van het lachen. „Dat Heine ding bij den leeuw 1" Maar daar hij tooh wel eens wüde zien, wat zij daar doeD moést, bracht hij haar naar het hol van den koning der wildernis, en kroop achter de struiken weg. "Wel wat bevreesd naderde het muisje den grooten leeuw, die met een stem, zoo geweldig als het rollen van den donder, vroeg: „Wat wilt gij van mij Het muisje ging op de aohterpooten zitten, nam het staartje sierlijk onder het linkervoorpootje door, draaide zijn snor baard wat op en zei: „Mijn beschermeling 1 de reus, laat u om drie haren uit uw ma nen verzoeken." Met één slag had de leeuw het muisje kunnen verpletteren, maar daarvoor was hij te edel en te koninHijk. Geheel zoneter straf mocht het muisje echter toch niet vertrekken. „Ik zal u drie haren geven," antwoordde hij, „wanneer gij uw schoonste sieraden, uw staartje en uw snorbaard, daarvoor in ruil geeft!" Eén oogenblik weifelde de muis en gevoelde zij den lust in zich opkomen om ijlings het hol te verlaten. Doch ook maaj- één oogenblik. Zij dacht aan haar vriend in de gevangenis, die zijn karig brood met haar deelde, en gewillig offerde zij staart en snorbaard op. Met de drie haren uit de manen van den leeuw snelde de muis naar baar vriend terug en gaf ze hem met een van vreugde Hop pend hartje over. Maar zelf ging zij in een boek zitten, opdat haar vriend niet zou zien, wat die baren gekost hadden. De man lachte van vreugde, en boe hij het aanlegde, weteD wij niet, maar spoedig was hij van zijn ketenen bevrijd. Grendels en sloten wist hij te openen, en spoedig bevond hij zich in vrijheid Het muisje bleef alleen achterhet trok zich in een hoekje terug en weende. 'Ach, un was er niemand die haar geloofde, als zij vertelde, dat zij zoo groot zou woren! Maar de bevrijde gevangene had zijn kleine vriendin niet vergeten. Hij Hopte aan het venster der gevangenis, opende het, en riep „Zie eens, muisje; wat ik voor je heb meegebracht...... een paar vleugels. Nu hoef je niet meer door reten en spleten te krui pen, en te wenschen toch maar groot te wor den. Voortaan ben je grooter dan ik; tot aan de hoogste torenspits zul je reiken. Boven de kat, den beer en den vos, ja zelfs boven den leeuw zul je je kunnen verheffen, want ware zelfopoffering verleent zelfs het zwakke muisje vleugels." En het muisje fladderde waarlijk omhoog, hooger dan de torenspits reikte. Het was nu trotsoh en vrij En die muis leeft nog heden. Jullie kent haar immers wel, de kleine, fladderende vleermuis Ingezonden 'door Betsy Lambreohts. Niet begrepen. Vader (officier van justitie): „Met de hoed in de hand, komt men door het gan- sche land." Wat wil dat spreekwoord zeg. gen, Willem?" Willem: „Wel Papa, dat kan niet. Want wie bédelt, wordt immers opgebracht.^ Ingezonden door Klazma P&rlervliet. Professor in de natuurkunde op een col lege: „Wanneer men tijdens een storm den rug van een kat flink wTijft, en wel tegen 'de streek in, dan zal u de aanwezigheid van de electriciteit u direct in de oogen sprin gen". Student: „Ja, maar de kat ook." Iedereen is zeker wel tevreden, want dit is eene opgave, die geprobeerd kan worden af- r iedereen, die maar zijn best doet en zich wat moeite wil geven. Niemand behoeft suf te worden van bet peinzen, men behoeft maar een of ander boek te nemen waar vers jes in staan of men neemt een kinderkrant, waar bijna iedere week toch wel een ge dichtje m staat. Dus gaat aan het werk en wacht dan geduldig af, wie er gelukkig mag loten en niet mopperen of den moed verliezen, als men geen prijs heeft; dan maar weer afwachten tot een volgenden keer. Het was nu heel lang geleden, dat er prijsraadsels waren, maar dat kwam door de zomervacantae als zoovele kinderen af wezig waren; nu zal het niet meer zoo lang duren. Wie heeft wat nieuwe anecdotes voor mij'? Mj)n voorraad is uitgeput En nieuwe raad sels mogen jb9 ook weer toegezonden worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 19