Van Twee Kleine Aapjes.
Poesjes-spel.
Een Oostersche legende
opnieuw verteld.
Fred zegt, dat MJ nooit iets groots zal
doen."
„Zeker wel," viel mevrouw Bramley tante
Amy zacht in de rede, „nederigheid is
op zichzelf al een stap in de goede rich
ting. Wat ïYanfc betreft, h^j is in den
laatsten tijd veel gehoorzamer en beter op
op tjjid geweest, terwjjl Bob werkelijk een
groote moeilijkheid heeft overwonnen
door volharding kan hij nu allerlei oefe
ningen vlot spelen, die vroeger veel te
moeilijk voor hem waren."
„Manna heeft de grootste daad verricht
van ons allemaal," begon Kitty; maar haat
onder zusje snelde op mevrouw Hesketh
toe en zei:
„Nee, nee, Kitty is een echte heldin,
dit vinden we allemaal en ook, dat zij de
prijs verdiend heeft^ tante Amy."
„Ja, de kinderen hebben geijjk," zei hun
moeder nu, terwijl zij de kleine invalide
liefkoozend over het haar streek „onze
Kitty heeft een zwaren strijd gehad, doch
zjj1 heeft overwonnen. Zjj heeft haar onge
duld en zelfzucht onderdrukt en is nv, het
zonnetje in hnis geworden, zoodat 2: over
tuigd ben, dat zij tante Amy's pCii ver
diend beeft."
Onder handgeklap en hoera-geroep over
handigde mevrouw Hesketh Kitty een en
velop, terwijl zij haar hartelijk kuste. Binnen
in was iets, dat Kitty, een kleur deed krijgen
van plezier. Taate Amy's prijs was niets
meer of minder dan een bankbiljet
van veertig gulden.
„O, nu kan ik net zoo'n harp koopen,
ale Guy heeft en nog een heeleboel andere
mooie dingen!" riep Kitty nit en zij
kon dien nacht niet slapen van plezier,
terwijl zij telkens weer opnieuw uitrekende,
wat zjj er wel allemaal voor zou kunnen
koopen. Den volgenden morgen fluisterde zij
haar moeder echter in het oor, dat zij hel
geld als tante Amy het ten minste: goed
vond voor Cathrientje's verbljjf aart zee
en de reis er heen wilde gebruiken. „Ik
zou haar zoo graag beter willen helpen
maken, Moeder."
Kerstmis brak aan en bet. was dit jaar
een buitengewoon heerlijk feest op Ker
senoord, want dokter Bramley stond Kitty
toe een poosje in Moeders gemakkeljjken
stoel te zitten; öf dit een feest was voor
het 'kind en haar huisgenootenV<5<5r zjj
weer op haar rustbank ging liggen, werden
de suite deuren geopend en zagen -de kin
deren een prachtigen kerstboom, vol schit-
terende Be fatjes. Er om heen lagen geschen
ken en wat denken jullie, dat er voor
Kitty was? De tafelharp, waarnaar zjj zoo
vurig verlangd had
En Guy Vernfe, die gelukkig -weer heele-
al beter was en met Lily den avond
op Kersenoord zou doorbrengen, legde haar
een en ander uit en zei, dat zjj het in
strument wel heel ganw zou kunnen be
spelen. Bob, haar muzikale broer, probeerde
er op te spelen en zei, dat zjj duetten
voor piano en harp moesten instudeeren.
[Het was een geschenk van dokter Bramley,
zijn vrouw en allen op Kersenoord, want
zelfs kleine Dolly, had een kwartje uit haar
spaarpot gegeven em Juf en Dora hadden
gevraagd ook mee te mogen doen.
,JHoe lief is iedereen voor mg!" zei Kitty
met tranen in de oogen. Nu waren het
echter tranen van dankbaarheid en vreugde.
Bn dezelfde liefdevolle, vreedzame stem
ming maakte zich van allen meester toen zij
even later vol eerbied
„Stille nacht, heilige nacht"
T/vngar,dat door Bob op de piano werd
b^eleid, terwjp Guy zacht het harp-a»
compagneroent speelde.
In, een prachtig woud in Afrika woonden
eens twee kleine aapjes.
Zij hadden een heerlijk leventje. Over
dag, als het erg warm was,, kropen zij
dicht naast elkaar in een groot en boom-,
waar de dichte bladeren hen voor de
gloeiende zon beschermden en zij, met dé
armen om elkaar geslagen,, heel rustig een
dutje deden.
Maar tegen den avond, ais het wat begon
af te koelen, werden zij levendiger. Een van
de voornaamste redenen daarvan was wel,
dat.zg pe Iten fij<i Bftgpantiik Boossr tre,
gen en zij allebei graag iets lekkers als
avondeten hadden. Zij aten noten, allerlei
vruchten en verschillende andere lekker
nijen. Een ware traktatie was een dikke,
vette spijl. Maai spinnen, zelfs de diksten
onder hen, zijn heel vlug en het is heel
moeilijk er een te vangen.
Doch op zekeren avond, toen zij naar een.
grooten boom gegaan waren, zag één der
aapjes een pracht-spin tussehen de dichte
takken. Het kroop er heel dicht bij, stak
vlug maar geruischloos één van ziin lange
armen uit en trachtte de spin met zijn vin
gers te vangen. Maar de spin verdween on
middellijk tussehen de takken en het aapje
het was nog heel jong was zóó teleur
gesteld, dat het maar heel weinig scheelde,
of het huilde van verdriet.
Het keek nu rond naar het andere aapje
om hem in de apentaal het gebeurde te ver
halen, maar hoe het ook rond keek, nergens
zag het zijn vriendje. Met een kreet van te
leurstelling klauterde het nu weer uit den
boom en da#.r, op den beganen grond, zag
het het andere aapje, dat geheel verdiept
was in het bekijken van een kleine steenen
kruik. Het was er opgewonden van.
De kruik lag op den grond tussehen Wa
deren en mos. He eerste aapje ging er nu
ook heen en zij keken er beiden naar, roken
er aan en keken opnieuw.
Apen zijn heel voorzichtig en achterdoch
tig als het iets betreft, wat zij niet kennen,
en hoewel zij beiden konden zien, dat er
heerlijke nootjes in de kruik waren, durf
den zij haar toch niet aanraken.
Eindelijk stak één der aapjes héél* voor
zichtig zijn hand in de kruik. En terwijl
het met zijn heldere oogjes om zich heen
keek, grabbelde het een handvol noten met
de bedoeling ze er uit te halen en op te
eten. Maar de opening van de kruik was
nauw en hoewel het gemakkelijk geweest
was, zijn hand er in te steken, kon; het
aapje de hand, die nu gevuld met notén
was, er onmogelijk weer uit trekken. Het
trok én trok uit alle macht, totdat het ein
delijk de heele kruik optilde, maar nog al
tijd kon het zijn hand er niet uit trekken.
Nadat het dit telkens en telkens weer op
nieuw geprobeerd had, zóó lang zelfs, dat
zijn hand er leelijk pijn van begon te doen,
werd het bang, te meer daar het andere
aapje 9teeds opgewondener werd en uit alle
macht schreeuwde.
Niet wetende ,wat er aan de hand was,
kwamen er nu van alle kanten apen op
het leven aanloopeiL Zij begonnen ook te
schreeuwen en het werd een oorverdoovend
lawaai.
Als het kleine aapje nu maar zoo ver
standig geweest was, de nootjes in den
steek te laten, zou het zijn hand natuurlijk
gemakkelijk uit de kruik hebben kunnen
trekken. Maar het aapje begreep dit niet en
in zijn angst hield het de nootjes steviger
dan ooit in zijn hand vast.
Eindelijk probeerde zijn vriendje hem te
helpen door de kruik vast te houden en er
uit alle macht aan te trekken. Maar het
maakte de zaak slechts erger. En het. deed
het andere aapje zoo'n vreeselijke pijn, dat
dit hoe langer hoe harder begon te schreeu
wen en in zijn razernij zijn vriendje zelfs
wilde bijten.
En juist op het oogenblik. dat alle apen
Zóó opgewonden waren, dat rij aan geen
slangen hun ergste vijanden dachten,
kwam er een man aan, tilde het aapje, met
kruik en al op. sloeg rijn armen om hem
heen en nam het mee naar huis om het aan
rijn kleinen jongen te geven .die al zoo heel
lang naar een aapje verlangd had. De man
woonde niet ver weg en was spoedig thuis
met zijn vrachtje.
Het arme aapje was eerst erg angstig: het
schreeuwde en beefde geducht. Het eerste
wat de man deed, toen hij thuis kwam,
was: de kruik heel voorzichtig breken, daar
dit de eenige manier was om de hand van
het aapje te bevrijden zender hst arms dier
pijn te doen.
Daarna ri^p hij rijn kleinen jongen, wat
was die> blij! Hij liefkoosde het aapje, zei
allerlei lieve woordjes tegen hem en gaf
hem een wortel en wat melk.
Het arme kleine ding had ergen dorst en
hoewel het nog hêel bang was. dronk het
tooh een beetje melk en at wat van den
wortel. Daarna zetten ze het in een aardig
mandje, dat met zachte wol bekleed was en.
hfifc duvrde niet laag, of. het was vaat 'm
slaap, want het was geheel uitgeput van
vermoeienis.
De kleine jongen Hans heette hij
was1 in zijn nopjes, want hij begreep, dat
als het aapje het naar zijn zin had, het stel
lig bij hen zou willen blijven. Wat zou "het
een aardig huisdier zijn!
Toen Hans 's avonds in bed lag, droom
de hij van den heerlijken tijd, die er nu
voor hem en zijn aapje zou aanbreken.
Maar midden in den nacht schrikte ieder
een in huis plotseling wakker door de vree
selijke kreten. Eerst leek het, alsof die ge
luiden van buiten kwamen, maar later was
het weer, alsof ze uit het huia kwamen.
De vader van Hans kleedde zich haastig
aan en ging kijken, wat er te doen was.
Hij kwam bij het kleine aapje in het
mandje. O, wat schreeuwde dat ding toch
vreeselijkMaar dezelfde kreten klonken nu
ook buiten.
Daarom nam hij een licht en een geweer
mee, want in dat gedeelte van Afrika, waar
Hans met zijn ouders woonde, waren veel
wilde dieren. Maar nergens zag hij die.
Hij vond niets anders dan een aapje, dat
beefde van koude en angst en vreeseltj*
schreeuwde.
De man nam het voorzichtig op en droeg
het 't huis in, waar Hans op hein wachtte.
Maar zoodra hij met het tweede aapje bin
nen was, sprongen de beide dieren elkaar
tegemoet, onder het uiten van de meeat
vreemde klanken nu niet van angst, maar
van vreugde want het tweede aapje was
het eerste komen zoeken.
Na een tijdje gingen zij sameoi in bet
mandje zitten, kropen dicht tegen elkaar
aan en vielen zoo in slaap. En vanaf dien
tijd woonden ze bij Hans en zijn ouders in
huis en waren heel gelukkig, want zij had
den een prachtigen tuin met veel boomen
en alles gat een apen-hart maar wen&cheu
kan.
Het duurde dan ook niet lang of zij wa-
ren heelemaal mak en liepen dikwijls met
Hans mee. Soms renden zij door den tuin en
klauterden in de boomen, maar zij kwamen,
altijd dadelijk binnen, als zij geroepen wer
den. Ook sliepen zij 's nachts in het mandje.
Het eenige, wat hen uit hun humeur Iron
brengen, was een steenen kruik of iets, dat
daarop leek. Als zij zoo iets zagen, schreeuw
den zij altijd net zoo lang, tot ze niet meer
konden. Zij lieten zich dan door niets en
niemand afleiden en kropen eindelijk dood-
moe en geheel uitgeput in hun mandje.
Om te kleuren.
Er leefde eens een buitengewoon wijs en
verstandig man. Iedereen was verbaasd
over zijn kennis, én daardoor kreeg hij veel
benijders, maar ook geheime vijanden. Men
sprak zóó lang kwaad van hem bij den
koning, dat deze wel moest denken, dat
de geleerde de slechtste man van de we
reld was, zooda-t hij hem in een donkeren
kerker liet werpen.
Daar zat de arme man, beroofd van zijn
I vrijheid, verstoken van zijn boeken, die hem
1 zeo be* ipren. en die hem iai&b no m de