•4ir
VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
No, 37.
Zaterdag 13 September.
Anno 192*
Op Kersenoord.
r/4
té
O
f'
t
•te
i
i i
Naar het Engelsch van M. HAYCRAFT.
Yrij bewerkt door C. H*
6) SLOT.
HOOFDSTUK XI
Een bekentenis.
„Vader, ik ik wou u wat vertellen
„Zoo Fred, jongen, wat doe je eigenlijk
hier 1
Dokter Bramley wandelde na een bezoek
aan een afgelegen boerderij naar huis, om
dat zijn paardje kreupel was. Hij was heel
verbaasd, Alfred plotseling uit het lage
kreupelhout te voorschijn te zien komen.
„Wat scheelt er aan, jongen 3 Heb je dit
heele eind gewandeld om mij tegemoet te
loopen V'
„Ja", antwoordde Alfred verlegen, „ik
wist, dat u langs dezen weg zou terugkeeren
on o, ik ben zoo akelig; ik kan het niet
langer uithouden."
„Vertel me dan maar eens, wat er aan
hapert, Fred", zei de dokter, „dan zullen
we probeeren je te helpen. Wat er ook ge
beurd is, vertel me de volle waarheid en ver
zwijg me niets."
„Ik kon het Moeder niet vertellen", sta
melde Alfred, „omdat het haar verjaardag
zou bederven. O Vader, u zult zoo boos op
me zijn, als u weet
„Toch moet je mij alles zeggen, mijn jon
gen. Kom, leg je hand in de mijne en vertel
mij de heele waarheid, terwijl wij samen
naar huis wandelen."
Alfred vond huilen kinderachtig, maar hij
was nog geen elf jaar en zijn oogen waren
nat, toen hij zijn bevend handje in de groote
hand van zijn vader legde. Het gezicht van
den dokter stond heel ernstig en het werd
zelfs bedroefd, toen hij de heele geschiede
nis va-n Guy Vernie's opstel gehoord had.
Hij liet echter Fred's hand niet los, zooals
de jongen verwacht had hij hield haar
zelfs nog steviger vast, alsof hij den jongen
wilde helpen tegen de zwakheid en het
bedrog van zijn eigen hart. Fred snikte
het uit, toen hij zijn bekentenis gedaan had
en zijn vader hem liefdevol het verkeerde
van zijn gedrag onder het oog bracht.
Dokter Bramley zag, dat de jongen op
recht berouw had en niets vuriger wensohtc
dan zijn slechte daad te boeten. Hij wist
alleen niet hoe en smeekte, of zijn vader
alles aan mijnheer Percival vertellen.
„Nee Fred, dat is jouw plicht, waarvoor
je niet mag terugdeinzen", zei zijn vader.
i„Je moet onmiddellijk naar mijnheer Perci-
'val gaan en hem alles precies zoo vertellen,
als je het mij gedaan hebt. Daarna moet je
■'Guy alles eerlijk opbieohten."
„O Vader, dat kan ik niet werkelijk,
dat kan ik niet! Mijnheer Percival is zoo
fetreng", streefde Alfred op angstigen toon
tegen, doch zijn vader zei hem, dat hij nu
biet langer een lafaard moest zijn, maar zijn
plicht moedig onder de oogen diende te
zien
„Ik zal met je mee gaan, Fred", zei hij.
p,Kom, laten w© het maar dadelijk doen
ueze weg leidt naar het huis van mijnheer
Percival".
Alfred wist, dat zijn vader nog meer pa
tiënten had te bezoeken en was dankbaar,
Qafc hij meeging. Toch trilden zijn beenen
An beefde hij over zijn heele lichaam, toen
1$ tcfleoogcr mgnbear Percival gtood m met
neergeslagen oogen en haperende stem, het
geheele verhaal van zijn bedrog deed.
Vol spanning wachtte hij af, wat mijnheer
Percival zeggen zou. Tot zijn niet geringe
verrassing riep de oude heer uit:
„Kom hier, jongen, en geef mij een hand.
Ik ben blij, dat je ouders een zoon hebben,
die den moed bezit, het kwaad, dat hij be
ging, te bekennen. Doe nooit weer iets der
gelijks, mijn jongen, want bedriegen is al
heel slecht en brengt nooit geluk aan. Daar
ik veel achterstallig werk heb, was ik nog
niet in de gelegenheid de opstellen in te
kijken Hier zijn ze: wijs me maar even,
welk het is."
Alfred deed dit met 'een beschaamd ge
zicht.
„Nu", zei mijnheer Percival, „het opstel
van je vriendje kan voor hem in aanmer
king komenjij hebt het overgeschreven en
je moet hem de geheele toedracht der zaak
vertellen. Kijk maar niet zoo bezorgd meer,
dokter, eenmaal zult u nog trotseh op uw
zoon zijn, want ik ben overtuigd, dat hij
nooit meer iets dergelijks zal doen.
Neen, dat zou hij stellig niet! Alfred was
mijnheer Percival innig dankbaar, dat hij
niet boos was en zelfs weer vertrouwen in
hem stelde. Hij voelde, dat hij dit allerminst
verdiend had en nam zich ernstig voor,
nooit meer één enkele schrede van de waar
heid af te wijken. Hij had er nu zelf behoef
te aan naar Guy te gaan, wien geen woord
van verwijt over de lippen kwam, maar die
hem een stuk appeltaart- opdrong, welke zijü
moeder pas gebakken had.
Mevrouw Bramley stónd aan het hek van
Kersenoord, anstig uitkijkend, of zij Alfred
ook zag. Toen zij hem eindelijk met haar
man in de verte zag aankomen, begreep zij,
dat alles in orde was. Vader zei zacht:
„Moeder, hier breng ik je zoon terug
Vraag maar niets, doch geef hem een kus.
Aan hetgeen gebeurd is, denken we niet
meer, hij zal zorgen, dat zijn moeder voort
aan trotsoh op hem kan ziin".
HOOFDSTUK XII
Den volgenden Maandag beleefde Frank
een avontuur, dat den algemeenen lachlust
van zijn zusjes en broertjes opwekte en waar
mee bij zichzelf een verkoudheid op den hals
haalde. Jullie herinnert je, dat Frank met
den wensch rondliep iemand te redden. Hij
had een brandweerhelm gekocht en deed
allerlei reddingsoefeningen; op een anderen
keer maakte hij de eenige bemanning uit
van een reddingsboot. In het werkelijke
leven was hij echter nog niet in de gelegen
heid geweest zich te onderscheiden.
Op den Maandag na den verjaardag van
zijn moeder, kwam hij alleen uit school
hij had helaas wegens praten school moeten
blijven toen hij midden in den grooten
vijver, waar hij iederen dag voorbij kwam,
een spartelenden hond gewaar werd, in wien
hij al gauw Binnie, Guy Vernie's lieveling,
herkende en die erbarmelijk jankte.
„Volhouden, Binnie! ik kom!" riep Frank
terwijl hij haastig zijn boekentasch op den
grond wierp en ziin schoenen uittrok. Alle
Bra,miey's op Kitty, Maud en Dolly na
konden zwemmen en Frank was dan ook
beelemaal niet bang, doch hij gunde zich
den tijd niet zijn kleeren uit te trekken.
Ziin eenige gedachte was: Binnie redden
0rj sprong in het water, maar bemerkte
ri dadelijk, dat het laag niet geoakkti@c
is met kleeren aan te zwemmen. Tot zjjij
verbazing, maar ook tot zjjn ergernis, kwaqj
hjj tot de ontdekking; dat Binnie veel betet
kon zwemmen dan hij en dat de hond ei
blijkbaar niet op gesteld was gered te wor
den, want iederen keer, als Frank vlak
bij hem kwam, zwom hrj haastig in eea
andere richting.
„Frank, jongen, wat voer je toch uit?
Kom onmiddellijk uit het water!'- riep plot*
seling dokter Veraie, die toevallig juiat
voorbij kwam.
„Ik wist niet, dat hij zwemmen kon en
ik vélde hem redden, omdat hij zoo jankte'^
zei Frank, terwijl hij druipnat en klapper
tandend op den oever stond.
„Hij heeft je gefopt,** antwoordde do
jonge dokter. „Hij gaat zoo nu en dan
voor zijn plezier in het water en jankt
dan, in de hoop, dat iemand hem een
stok toegooit Gauw naar huis, Binnie l
Wat een deugniet ben je toch! Jij bent de
laatste hond, die gered moet worden! Kom,
Frankie, loop vlug naar huis, neem een
warm bad en ga onmiddellijk naar bed."
Mevrouw Bramley hielp haar jongsten
zoon, zoodra zij hem in de verte druipnat
zag aankomen en hoewel de anderen harte,
lijk lachten om zijn mislukte poging iets
held haf tigs te verrichten, troostte zij den
kleinen baas, door hem te vertellen, dat
zij hem heel moedig vond.
„Maar je kunt ook een held zjjn in je
dageljjksch leven, door in alle opzichten
je best te doen in huis en op schooL
Tracht waarheidslievend en gehoorzaam te
zijn, zorg op tijd te zijn en kom binnen,
als je geroepen wordt, dan ben je ook
een held. Werkelijk groote mannen zijn al
tijd trouw in het kleine geweest."
Frank kreeg een kleur en keek ernstig,
want de woorden van zijn moeder hadden
hem op allerlei kleine verzuimen opmerk
zaam gemaakt.
Kerstmis naderde en mijnheer Percival
haci de opstellen beoordeeld. Iedereen op
Kersenoord en De Wilgen was blij, dat
Guy den prijs voor de jongeren won en wel
in den vorm van een mooie schrijf-casette,
gevuld met postpapier en allerlei andere
nuttige zaken. Dokter Bramley schonk zijn
jeugdigen vriend Guy een tennis-racket en
stond Alfred toe, dat deze er zjjn opge
spaarde weekgeld bij legde. De prijs voor de
oudere leerlingen viel aan een klasgenoot
van Nico ten deel.
Mevrouw Hesketh kwam ongeveer een
week vóór Kerstmis bij de familie Bramley
logeeren, en toen op den eersten avond
al het jonge volkje om haar heen stond,
vroeg zjj aan hun moeder, wie van de
kinderen het meest haar prijs verdiend had
„Ja," zei Moeder glimlachend, „iedeï heeft
zich op zijn manier onderscheiden. Zefs Dolly
heeft een overwinning behaald, want zjj
zuigt niet meer op haar duim. Juf begon
het al een hopeloos geval te vinden, maar
nu is zij een groot, flink meisje geworden.''
Iedereen lachte. Onderwijl legde Maud
haar theepot-aanvatter op tante Amy's
schoot. Zij had het handwerk heelemaal al
„Prachtig, mijn lief Appel wangetje!" zei
mevrouw Hesketh, terwijl zijl het werk be
wonderde. „Wat heb je dat netjes gedaan!
Nu, van Nico en Jim heb ik al gehoord,
hoe zij bedoelden zich als helden eiy
wkftmwg m ffiaies gpdecreheiddaDt m