Lotgevallen van een Orang-oetan. I HOOFDSTUK VI. Juffrouw Roden's kleine gasfriouwtje. „Kitty," had mevrouw Bramley tegen naar dochtertje gezegd, vóór zij naar Lyn- ryth ging, „juffrouw Roden heeft zich wat overwerkt en voelt zich in den laatsten tijd niet heel goed. Ik zou zoo graag willen, dat je het haar zoo aangenaam mogelijk maakte op Kersenoord, zoodat zij lust heeft nog een dag of veertien te blijven, nadat wij zijn te ruggekeerd. Denk er aan, dat je haar gast- vrcuwtje bent en dat je goed voor onze logée moet zorgen. Mevrouw Bramley begreep, dat het Kitty goed zou doen over iets anders te moeten denken dan over haar pijnen en het kind was er trotsch op, dat zij „een groot mensch mocht bezig houden." Zij kweet zich dan ook heel ernstig van haar taak. ..Wat zou u vandaag het liefst willen doen, juffrouw Roden vroeg zij eiken mor gen en zij zou nooit vergeten te vragen, hoe haar gast geslapen had. Zij liet juffrouw Roden ai haar boeken zien en haar portret album, terwijl zij haar heele stukken voor las uit de brieven, die er uit Lynryth kwa- m°n. Ook stelde zij haar rose postpapier, dat zij van Hanna gekregen had, voor haar beschikbaar. ,,Kïtty is een lief kind vol fijne atten ties," schreef juffrouw Roden aan mevrouw Bram ley.; zij doet alles om mij genoegen te verschaffen en Juf en ik zijn het er over eens, dat zij zich heel dapper houdt Ik ben er van overtuigd, dat zij een flink karakter heeft en dat haar ziekte haar .zachtheid en geduld zal leeren, want dikwijls zie ik, dat zij geneigd is te klagen, maar al haar best doet opgeruimd te zijn voor degenen, die haar omringen." Kitty had een dagboek begonnen, maar het was een heel ander dagboek dan dat van Hanna. Mevrouw Hesketh had het kind een klein boekje gegeven, waarin rij lederen dag moest opteekenen, waarvoor zij reden had dankbaar te zijn. Het kleine ding kwam tot de ontdekking, dat er eiken dag wel iets was om dankbaar voor te zijn en zij schaamde zich, als rij bedacht, hoe dik- .wijks zij gemopperd had. „Ik hoop, dat mijn neefjes en nichtjes [aan mijn Kerstprijs zullen denken," schreef tante Amy in één van haar lieve brieven '(aan- Kitty. Deze dacht, dat Nico of Hanna, ;dde beiden op school zoo knap waren, den 'prijs wel zou winnen-, zij kon geen groote daad verrichten en alleen maar haar ziekte zoo geduldig mogelijk dragen. ,JKdtty is zoo'n uitstekende gastvrouw," zei dokter Bramley op een morgen, „dat ik geloof best een dag of wat van huis te kun nen gaan. Mijn assistent komt morgen weer thuis en ik zou de familie in Lynryth gaarne eens willen verrassen, juffrouw Roden, als 11 vindt, dat mijn klein wit rozeknopje vol doende .voor u zorgen kan." „0 zeker," antwoordde de aangesprokene, piet wie de dokter reeds eerder over dit on derwerp gepraat had. ..We genieten samen volop van den prachtigen tuin en wat'zal mevrouw Bramley opkijken, als zij hoort, dat Kilty al tweemaal met mij uit rijden is jgeweest, nu zij die beweging kan verdragen en gemakkelijk op de kussens ligt" „0, het was heerlijk!" riep Kitty uit, „en de korenvelden waren prachtig! Vader, u kuint gerust gaan; ik zal wel goed voor juf- trouw Roden zorgen .Alleen mag u Moeder •niets vertellen van het kussen, dat ik met hulp van onze logée voor haar maak. Het is [voor Móeders verjaardag, ziet u. en het moét natuurlijk een verrassing blijven." „Niemand ter wereld zal mij het geheim van bet kussen ontfutselen," antwoordde de dokter ernstig. „En zal jij goed op het buis passen, Kilty?" x „Ja Vader en juffrouw Roden en Juf en Turk zullen me daarbij helpen." Turk was de waakhond, die echter al oud begon te worden. Maar dokter Bramley was lliiet bang voor inbrekers on Kersenoord, „want", zei hij. „er valt niets te stelen, be halve de medicijnen en instrumenten in •mijn -apotheek." Op een avond in schemerdonker, twee of 'drie dagen nadat de dokter vertrokken was, deed Juf even een boodschap. Juffrouw Ro den vertelde Kilty een spannend verhaal. 'Plotseling werden heiden echter opgeschrikt door een eigenaardig geluid: 't was alsof zij voetstappen en niezen hoorden en wel heel dicht bij. „Wie is daar?" riep juffrouw Roden met luide stem. Geen antwoord. „Juffrouw Roden," zei Kitty, terwijl zij haar hand greep. „Juf heeft de deur mis schien niet goed gesloten. 0, er rijn dieven in huis!" De oude dame mompelde iets van „rat ten." Zij was heel zenuwachtig en wist met wat te doen. „Nee," zei Kitty ernstig, „ratten niezen niet. Luistert u eens: hoorde u niet iets val len? Zou iemand misschien in Vaders apo theek inbreken en rijn instrumenten ste len? Sommige zijn heel duur. 0, ais dokter Vernie maar eens kwam!" „Misschien verbeeld je het je ,Kitty," zei juffrouw Roden; „maar m elk geval zal ik een kaars opsteken en eens gaan kijken." „0 nee, nee," riep het kind, „u moet u niet in gevaar begeven. Ik heb beloofd voor u te zorgen en dat zal ik doen ook. Ik zal u beschermen, gaat u maar achter mij staan." Kitty!" riep haar oudere vriendin uit, te ontsteld om een woord meer te uiten of aan de vreemde geluiden te denken, want het kind was in haar opwinding opgesprongen en stond nu na zooveel maanden pal ge legen te hebben vóór 'haar rustbank, 'haar armen uitspreidend om haar gast tegen het naderend gevaar te beschermen. (Wordt vervolgd.) door G. J. VISSCHER. Mijn vaderland. Deli, is algemeen bekend. Iedereen weet, dat het op Sumatra ligt. Er zjjn zooveel tabaksplantages, dat een Hollander wel eens meent, |at er voor andere planten niet veei ruimte overblijft. Maar dat is lpng niet zoo. Er zijn ook groote wouden en in één van die wonden heb ik als vrjje Orang-oetan menig heerlijk jaartje doorgebracht. Ge weet zeker, dat Orang-oetan „boseh- mensch'' beteekent? Dien naam hebben de mensohen ons gegeven om ons plezier te doen. Ze zeiden: die aap gelijkt op een mensch en hij leeft in 't bosch; daarom za! zij ..boschmensch" heeten. Wat een eer, hè! Naar een mensch ge noemd te worden! Hoe zouden de menschen het vinden, als wjj van hen zeiden: ze gel'ijken op oen aap en ze leven in een "huis; daarom zullen ze „huisaap" heeten. Ze zouden er lekker voor bedanken, om zoo genoemd te worden! Maar de menschen doen precies, wat ze willen en ze zijn verbazend slim; dat heb ik ondervonden. Op een keer kwamen er bij ons m t bosch een stuk of zes inlanders, die een zware, gevlochten kooi droegen, 't Leek wel een bijenkorf, maar er waren kijk gaten in. Ze loerden tusschen de boomtakken en daar zagen ze mij zitten. Toen hielden ze halt, De kooi werd op den grond gezet. Aan den éénen kant tilden ze het zware ding op en ze zetten er een stokje onder, zoo dat hij schuin bleef staan. Ik zag alles. Toen gingen ze weg. Ik ging natuurlijk dat ding bekijken. Ik haa niet gezien, dat ze aan het stokje, dat de kooi overeind hield, een lang louw vastgemaakt hadden! Ook zag ik niet, dat één van de mannen een eind verder achter een boom zat to loeren met het touw in de hand Vlak bij de kooi vond ik een rijstkoekje; dat bacil ze zeker bij -ongeluk laten vallen 't Sl-Xaktei fljn! Ik zag onder de kooi nog wel een stuk óf vier van die koekjes liggen. Zeker óók vergeten! Ik er naar toe, onder de kooi en bons! Daar trekt die verrader aan het touw de kooi valt. en ik zit er onder! Wat ik toen te keer gegaan heb! Maar 't hielp niet veel. De kooi was te zwaar, om ze ondersteboven te gooien. Daar kwamen de mannen weer aan. Ik was woedend en aj hadden de grootste pret. Toen staken ze gaCelvoraige stokken door de kijkgaten en ze scharrelden net zoo lang, totdat ze mijn hals in zoo'n gaffel hadden en toen drukten ze mij stjjf tegen den grond. Vervolgens tilden ze de kooi op en ik werd stevig geboeid. Ten over vloede werd ik nog in een stuk zeildoek gerold en zoo brachten ze mij als een levende mummie naar Medan, de hoofd stad van Deli. Ik werd verkocht aan een Hollander, een zekeren mijnheer Perk. Wat zou me nu overkomen? Zou ik soms een betrekking krijgen als kindermeisje? Neen, hoor! Mijn baas deed mij cadean aan Artis, de diergaarde te Amsterdam. Over üe reis'daarheen zal ik maar zwijgen. Ik noem de behandeling, mij aan boord vjn dat groote schip aangedaan, eenvoudig schandelijk. Verbeeld je! Ik, de zoon der wouden, moest gedurende de heele reis in een "kleine kooi zitten, waarin ik me nauwelijks kon omdraaien! En toch was er ruimte genoeg aan boord. Er stonden een paar prachtigs klimstokken op het dek; ze werden, geloof ik, master genoemd. En die werden nooit gebruikt. Is 't geen zonde? Ik mocht er naar zitten kijken, zoolang, dat ik er van geeuwde. Waarom niet even vrij gelaten? Ik zoo heuseh niet weggeloopen zijn, want rondom de boot was niets dan water, ep zwemmen Kan ik niet. Die kwelling heeft een maand geduurd. Toen waren we m Amsterdam,, en ik werd vervoerd naar Artis. Zoodra ik hier binnen het hek kwam, dacht ik: „Ha! Ik hoor den wind suizen door de boomen. Ik zie grasperken. Ik zie een vijver. Ik geloof dat ik in een bosch ben. Nu zullen ze mij wel vrijlaten." Nieuwe teleurstelling. Ik werd wel uit mijn kleine seheepskooi gehaald, maar ik moest die verwisselen met de bekende apenkooi. Dat alles is nu vijf jaar geleden. Als ge hier in 't apenhuis komt, kunt ge mij gemakkelijk vinden. Aan den voorkant van mijn verblijf ziet ge mijn naamplaatjet Qrang Oetan. Deli. Geschenk van den heer G. Perk Jr., Medan. Alles went. Dat heb ik ook ondervonden. En ik moet zeggen: 't_ is me bijzonder meegevallen. Eén ding is vervelend: t is hier in Hol land voor mjj eigenlijk veef te koud. Maar daar Kunnen de menschen natuurlijk ook niets aan doen. In Indië hadden we een drogen en een natten Moesson, maar hier zijn wel vier jaargetijden. Daarvan is alleen de Zomer voor ons geschikt; de andere drie gijn ge vaarlijk. Vooral de Winter! Als er hier in 't Apenhuis geen centrale verwarming was, zon ik het geen vijf jaar uitgehouden hebben. Men herrijst vnj allerlei lieve attenties. Mijn groote kamer is wel zeven meter hoog en ligt op het Zuiden. De zonnestralen kunnen dus flink binnenkomen enze vallen zoo waar tusschen palmbladeren door! Als middel tegen het heimwee heeft men vlak in mijn buurt eenige flinke palmboomen in bakken neergezet. Er groeien wel geen dadels of kokosnooten aan, maar toch kijk ik er met genoegen naar, omdat ze mij aan de bosschen van mijn vaderland doen denken. Vlak tegenover mij, in de zaal dus, hangt aan den wand de in gips uitgevoerde beelte- nis van mjjn oud-oom „Sultan". Dat was een reusachtige Orang-oetan, uit Serdang, ook op Sumatra, afkomstig. Hg heeft in dezelfde kamer gezeten, die ik nu bewoon en is in 1914 op vijf-en-veertjgi jarigen leeftijd gestorven. Mijn oppasser is een juweel van een man. Hij brengt mij allerlei lekkere beetjes: ba nanen. brooQ. sinaasappels, pinda's, rijst, chocolade, enfin: van alles. Mijn. kamer is als zitslaapkamer ingericht Mijn slaapgelegenheid staat er dus ook in. Die wordt telkens van versch Sroo voor zien, even goed als de slaapplaatsen van de mannen, soldaten geheeten, die W3ken voor I de veiligheid van het land. Ik word even goed behandeld als wijlen mijn oud-oom en ik kan dus zeggen, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 16