No. 34. Zaterdag 23 Augustus. Amw> 1924 Op Kersenoord. Naar het Emgetech van M. Haycxaft Vrij bewerkt door C* EL, y' 3) HOOFDSTUK V, De Brudwy-Pas. Völ goeden, moed en beladen mef Hföfer- hantmen en vruchten gin gem, de jongens op pad. „Zorg er vooral voor vóór 'het eten terug te zijn, jongens," zei mevrouw Bramèey, toen zij baar goeden dag zeiden en ze ant woordden luidruchtig: „Ja Moeder, en we brengen een bouquet voor u mee, dat de Koningin eer zou aan doen." Volgens Nico's kaart was de ingang van den pas viak tegenover bet station van Trelabar; de jeugdige verkenners kwamen echter tot de ontdekking, dat het nog een beele wandeling was, vóór zijn het gehucht bereikten, waar aangeplakt stond: Hder kan men gidsen krijgen voor den Brudwy-Pas. „Gidsen I" riep Nico overmoedig uit, „Wie heeft er nu een gids noodig? Wij heb ben een kompas, een beschrijving en een kaart en bovendien ons gezand verstand we zullen in Clychan zijn, vóórdat de trein vertrekt Het is pas even over twaalf. Neen, als je -gedwee achter een gids aanloopt, is het heelemaal geen avontuur meerP' „Bovendien," zei Jim, „hebben we ook geen geld om een gids te betalen; we heb ben nog juist genoeg om met den trein naar huis te gaan, nu we die chocola gekocht hebben." „In ons boek staat, dat we door een groot, zwart hek in den pas komen en na den eer sten kilometerpaial rechts moeten afslaan, dat is gemakkelijk genoeg," zei Nico. „Kijk, hier zijn wij er en daar groeien al van die witte bloemetjes. Laten we nu nog maar niet blijven- stilstaan om ze te plukken, we zullen er nog wel meer tegenkomen." „De goedkoopste manier zou natuurlijk zijn, achter een paar menschen aan te loo- pen, die een gids bij zich hebben," zei Jdm nadenkend „ik bedoel, als we het niet om de eer deden van alleen onzen weg te vinden." „Ik zie geen ander gezelschap en we zou den immers niet weten, dat dat ook naar Clychan gaat! De gids zou hen best naar een ander dorp kunnen voeren." Jim bekende daar niet aan gedacht te hebben. De doodse be stilte begon hem plot seling te drukken en zelfs Nico was ver baasd te bemerken, hoe steenachtig de om geving werd. „Het zou me niets verwonderen, op een9 een leeuw tusschen de rotsen te zien door gluren!" merkte hij manhaftig op. „Het is net, alsof we in Afrika zijn, in de woestijn er is hier nergens een mensch of een huis te bekennen. Kom Jim, laten we maar eens aan onze chocola beginnen. Je wordt toch nog niet moe?" Nu was Jim eigenlijk wel moe. Boven dien had hij blaren aan zijn voeten van een tocht van den vorigen dag en zag hij nog geen eind aan de reis. Er waren ver scheiden smalle paden, die aanvankelijk allen denzelfden kant schenen uit te gaan, maar die al heel gauw en onopgemerkt in 1 verschillende richting liepen. Hadden zij misschien een verkeerd pad ingeslagen:? Nico's zilveren horloge wees drie uur aan, doch nergens zagen zij ook maar het geringste spoor van Clychan of eenig ander bewoond oord. Gedurende den eersten tijd hielden, zij den moed er in door te beden ken, dat helden en verkenners altijd te kam pen hebben met moeilijkheden, die zij ten slotte overwinnen. Toen zij echter aan 'n verraderlijk moeras kwamen en daarin hun kompas verloren, begon Nico Jim's gedrukte stemming te deelen en zaten zij weldra met angstige gezichten op een grooten, platten steen. Hun Vrees nam met den opkomenden storm toe. „We moeten in Ciyohan uitkomen óf weer in Trelabar terugkomen," zei Nico. „Moeder zou ziek worden van angst, als wij iraet thuis kwamen. „We zijn verdwaald," zei Jim; „en Naoo, dit hetben we nog noodt eerder in onzen gids gezien: op de volgende bladzijde, staat, dat menschen bijna van ontbering zijn omgekomen tusschen deze heuvels, vóór zijn werden gevonden. -Het is heel ge vaarlijk voor vreemdelingen zonder gids. 0 Nico, hoe zal het met ons afloop-en?" De jongens zaten te beven van angst en voelden zich geheel hulpeloos. Eindelijk be speurden zij rook en gelukte het hun in den stroomenden regen een kleine boerderij te ontdekken. Zij zagen er alleen een ouden man en een oude vrouw en -konden zich on mogelijk verstaanbaar maken, noch de oude lieden verstaan! „CHychan! dychanP' riepen de jongens hiïd en de oude man wees naar links, maar schudde het hoofd, alsof hij zeggen wikte, dat het nog een heel eind was. Doorweekt van den regen liepen de bedde jongens verder, totdat zij een geluid hoor den, dat hun als muziek in de ooren klonk: het schreien van een klein kind en het kraaien van een haan. Zij begonnen nu luid keels te roepen, waarop een jongen met een lantaarn uit een laag huisje te voorschijn kwam. Zijn moeder was vroeger bij een fa milie in de stad in betrekking geweest en tot groote blijdschap der jongens verston den zij elkaar over en weer. In den storm en den regen hun tocht vervolgen het was al -laat geworden zou dwaasheid zijn. Zij gaf hun wat te eten, droogde hun kleeren en wees hun een slaapgelegenheid aan, waar zij niettegenstaande den storm en hun angst weldra in een diepen slaap vielen. Toen de jongens den volgenden morgen wakker werden, wisten zij eerst niet, waar zij waren. Zij misten hun kleeren en htm schoenen en herinnerden zich juist hun er barmelijk avontuur in den pas, toen de boer him goed binnen bracht en vroeg, hoe zij geslapen hadden. „0 Jim," riep Nico dadelijk uit, „laten we geen tijd verliezen met ontbijten. Wat zal Moeder een vreeselijken nacht hebben door gebracht! Als er niet dadelijk een trein is, moeten we naar Lynryth loopen." „Mijn voeten zijn heelemaal doorgeloo- pen," zei Jim, wiens stem begon te beven, toen Nico over hun moeder sprak. Zij kleedden zich vlug aan en de vriende lijke vrouw Morgan zoo heette de boerin smeerde haastig boterhammen en schonk melk voor hen in, vóór zij hun toestond heen te gaan. „Jullie kunt onmogelijk naar het station van Ciyohan loopen," zei zij; omflwjt maar eerst. Je vader zad wel gouw komen om je te haten." „Vader is thuis," zei Jim, „maar Moedert" Op hetzelfde oogenölik gfeed er een scha duw langs het raam en tot hun stomme ver bazing stond dokter Bramley pèotseüng vóór hen. Daar dokter Vemie weer thuis was, had Inj Kensenoord en Gtenbank voor een paar dagen verlaten en was hij te Lymryth aan gekomen, juist nadat de jongens den vori gen dag waren uitgegaan. Over de verrassing van zijn vrouw en kinderen viel geen schaduw, totöai bet etenstijd werd en Nüoo en Jim nog oaet te rug wazen. Het werd zeven uur acht uur en nog altijd waren de jongens naet thuis. De arme mevrouw Bramley was bijna ziek van angst en verweet ridrzelve de jco-i gens naar Trelabar te hebben laten gaan, terwijl zij aan adierted ongelukken dacht, die hun overkomen konden zijn. Dokter Braznley ging dienzeüden avond naar Trelabar en het gehikte hem hef spoor der jcogemqje vodgea tot het gehucht bij den ingafrcg van den pas. Gidsen hielpen taecfl nn zoeken en midden in den nacht hoosde hij op een eenzame boerderij,, dat zijn zoco* daar waren. Eén der gidsen zond lri$ near zijn vrouw met de boodschap dat bij <fe jon gens den volgenden morgen veittg 'thuis zon brengen. Niet alleen dokter Bcamley> maar ook de beide gidsen waren door en door nat gewor den van dei regen en het waagstuk van Nico en Jim kostte hun vader een zware verkoudheid, om van het geld, dat hij den mannen betaalde, nog niet eens te spréken- Mevrouw Bramley's laatste woonden vóór zijn vertrek waren geweest: „John, wees met boos op de jongens; ik weet, dat zij genoeg gestraft zulten zijn, ate re aan mijn angst denken." De dokter herinnerde zich dit gezegde en hoewel hij heel ernstig keek, kwam er geen enkel woord van verwijt over zijn lippen, naar vertelde hij hun alleen, dat hij omver-, wacht was Overgekomen en hen dén vori gen avond was gaan zoeken." Toen zij in het karretje van Morgan naar bet station van Clychan reden, zei hip- jongens, ik dacht, dat ik op juüïie koe vertrouwen en dat je goed voor Moeder zon zorgen. Nu kom ik echter tot de ontdek king, dat de verandering ten goede, die de gezondheid van je moeder in Lynryth on dergaan had, geheel te niet gedaan is door deze angstige uren. Jullie onbedachtzaam heid beeft haar misschien wel een ziekte op den hals gehaald! Naoo, jongen, hoe kon je Moeder zóó iets aandoen en hoe kon je haar zoo bedriegen door haar voor te spie gelen, dat jullie alleen maar naar Trela bar gingen?" „We we wisten niet, dat het zoo ver was," stamelde Nico. jet is mijn schuld. Vader; Jim kan het niet helpen. Ik wou een avontuur beleven iets, waarop we ons geheel e leven irotsch konden zijn F* „Jullie hadt den geheelen nacht wed onder i den blooten hemel kunnen doorbrengen," 1 zei hun vader ernstig, „als deze brave Be den niet zoo vriendelijk waren geweest I Vergeet nooit, jongens, dat een werkefijk groote daad onmogelijk uit bedrog kan 1 voortkomen,"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 15